LIEFDE en ANGST een christelijke kijk op God en ons ego Arie-Jan Mulder met dank aan mijn kritische meelezers: Ria Kolstein Lia van den Eertweg h
Liefde is de manier waarop we in het tijdelijke het eeuwige tastbaar maken
Inhoud Aanbevelingen6Inleiding111In de tuin van het leven132Angst in de tuin183De geboorte van het ego244Waarom kijk je zo donker?335Waar is je broer?416Macht497Woorden op de berg588Jezus over goed en kwaad669Hier word ik blij van É7410Beproeving7911Waar is de strijd?8612Liefde is neutraal9313Liefde is gebrekkig9914Liefde is geen gevoel10615Liefhebben met je verstand11516De weggelopen zoon12217De thuisgebleven zoon13118Goed en trouw14019Voeten wassen?14920De voeten van Judas15821De voeten van Petrus16722Pax Christi en Pax Romana17723Oordeel18724Het ego in de kerk19525Het ego in kerkelijke vermomming20226En dan onze persoonlijkheid211
Rikkert Zuider veld dichter-zanger Wie zijn wij, als mens? Hoe verhouden wij ons tot God en tot elkaar? Er zijn talloze boeken verschenen met uitleg van bijbelse themaÕs, of commentaar daarop. Maar zelden las ik een boek dat zo helder geschreven is als dit werk: geen dogmaÕs of hoogdravende woorden, maar een bijzonder begrijpelijk verhaal met veel inhoud. Arie-Jan Mulder geeft blijk van een diep inzicht in de menselijke psyche: hoe wij, kwetsbaren, trachten te over-leven in een breekbare wereld. Waarom we gevangen zijn in zelfbescherming en waardoor we vrij kunnen zijn om lief te hebben. Bij het lezen werd ik telkens weer getroffen door de gedachte Ômaar natuurlijk, zo zit het in elkaar, hierin herken ik mijzelf Õ. Hoe wij verbonden zijn met de geschiedenis, vanaf Adam en Eva tot en met de nieuwe Adam. Hoe wij op een natuurlijke manier onze plek kunnen vinden tussen droom en daad, idealen en realisme. Dit alles prachtig uitgebalanceerd en met een voor iedereen verstaanbare schrijfstijl. Va n h a r t e a a n b e v o l e n ! 6
Mgr. Dr. Gerard De Korte Bisschop van Õs-Hertogenbosch Ieder mens kent de drang tot zelfbehoud. Dat wordt een probleem als wij ons daardoor opsluiten in onszelf. Eigen-liefde maakt namelijk diep ongelukkig. God probeert ons echter figuurlijk uit onze tent te lokken. Zijn liefde nodigt ons uit het geluk van onze naaste te dienen en zo zelf geluk te ontvangen. In deze studie analyseert Arie-Jan Mulder onze neiging tot eigenliefde maar ook Gods verlangen om ons in de ruimte te plaatsen. Zo worden wij uitgenodigd de Heer en elkaar van harte lief te hebben. Aan de hand van fragmenten uit Genesis en Exodus en vooral ook uit het Nieuwe Testament schetst de auteur de spanning tussen eigenliefde en liefde. God is liefde en in Christus wordt die liefde vlees en bloed. Va n u i t e e n v r i e n d s c h a p m e t C h r i s t u s k u n n e n w i j d i e l i e f d e , in kracht van Gods Geest, meer en meer zichtbaar maken. Steeds opnieuw de ander het goede gunnen en vergevend tegemoet treden. Arie-Jan Mulder heeft een heldere studie geschreven, die geschikt is voor een breed publiek. Een boek dat christenen van verschillende tradities zal aanspreken. Ik hoop dat ook rooms-katholieken door het lezen van dit boek hun leven laten bepalen door de liefde van God in Christus. 7
Jan Wolsheimer CAMA predikant en directeur MissieNederland In ÔLiefde en angst Õ beschrijft Arie-Jan Mulder in heldere taal hoe de God van liefde zorgvuldig en voorzichtig omgaat met mensen die als gevolg van de komst van het kwaad in de wereld verworden zijn tot angstige, egocentrische wezens die hard werken aan zelfbehoud en daardoor zichzelf en anderen beschadigen. Altijd heeft de mens de keuze om het goede te laten prevaleren boven het kwade. Dat vergt veel reflectie en zelfinzicht maar bovenal een goed zicht op de liefde van God die ons mensen wil bevrijden van onze angst. Een heerlijk boek om te lezen! 8
Samuel Lee pinkster voorganger en !eoloog des Vaderlands Arie-Jan Mulder heeft een bijzonder boek geschreven over liefde en angst en hoe die werken in een mensenleven, ook bij Christenen. Hij schrijft heel terecht dat gelovige mensen een Godsbeeld kunnen hebben van angst en daarbij horende sancties. ZoÕn Godsbeeld weerspiegelt zich in hun eigen zelfbeeld en in hun beeldvorming naar anderen. Dit kan grote consequenties hebben voor hoe men het geloof beleeft en hoe men met anderen omgaat. Dit boek helpt de lezer daarbij en kan bevrijdend zijn voor diegenen met een dergelijk Gods-beeld. God heeft iedereen lief en ook de Christenen. Meer in het algemeen betrekt dit boek de lezer op een inspirerende en concrete manier bij de persoonlijke strijd die iedere gelovige te voeren heeft tussen liefde en eigenliefde. Ik beveel dit boek van harte aan voor iedereen die bemoedigd wil worden in haar of zijn geloofsreis. 9
Inleiding Mijn vorige boek ÔDe Jezus manier; niet wijzen maar wenkenÕ ging over de onbegrijpelijk milde manier waarop Jezus met mensen omging. Hij focuste niet op wat mensen verkeerd deden maar op wat ze nodig hadden. Dat is natuurlijk een heel aantrekkelijke houding, want zo willen wij allemaal wel graag benaderd worden. Jezus kon dat heel goed, maar kunnen wij ook leren om zo liefdevol en zonder oordeel met elkaar om te gaan? In dit boek kijken we naar twee sterke drijfveren in een mensenleven, liefde en angst. Wij willen allemaal lief-hebben, daar zijn we voor gemaakt en dat is de opdracht van het evangelie. Maar in de praktijk zit onze angst, in de vorm van eigenliefde, ons wel vaak in de weg. Liefde en eigen-liefde lijken elkaar uit te sluiten. Wat lezen we daarover in de bijbel en hoe gaat Jezus daarmee om? Bij het nadenken over deze vragen wordt het mechanisme van liefde en angst in ons leven gaandeweg duidelijker. Daarmee worden ook mogelijkheden zichtbaar om onszelf bij te sturen. Dat begint natuurlijk al met toenemend inzicht, want dat verandert onze kijk op de werkelijkheid, en daardoor ons eigen gedrag. Maar daarnaast ontdekken we verrassende manieren om in het leven van alledag de balans te verschuiven van eigenliefde naar liefde. En dat is winst. Een paar praktische opmerkingen: Het woord ÔegoÕ wordt in dit boek gebruikt in algemene zin, als de drang tot zelfbehoud die ieder mens heeft. Dat is dus niet per se een negatief begrip. Als het in dit boek gaat over Ôde kerkÕ dan worden daarmee alle gelovigen bedoeld, los van de specifieke kerk waar ze eventueel bijhoren. 10
Op een avond nam een oude indiaan zijn kleinzoon op schoot. Hij zei tegen hem: ÔEr woedt een strijd diep in ons. Een strijd tussen twee wolven. En wolf staat voor liefde, vreugde, hoop, vriendelijkheid en vriendschap. De andere wolf staat voor afgunst, woede, verdriet, hebzucht, angst, arrogantie en ego.Õ De kleinzoon dacht er even over na en vroeg toen aan zijn opa: ÔWelke wolf wint?Õ De oude indiaan antwoordde eenvoudig: ÔDiegene die jij voedt.Õ 11
1. In de tuin van het leven Langzaam wennen mijn ogen aan het licht. Ik glijd door een wonderlijk landschap. Bomen met helder groene bladeren staan op glooiende heuvels. Om mij heen zie ik bloemen in allerlei kleuren, beschenen door warm licht. In de lucht dansen vlinders, en overal klinkt het zingen van vogels. Op een open plek vang ik een glimp op van dieren die rustig samen aan een beekje liggen. Even verder spelen twee lammetjes in het gras, samen met een berenjong. Daarnaast staat een gevleugeld wezen te praten met een vriendelijke dwerg. Alles ademt rust en vrede. Ben ik in het paradijs? Dan wordt het donker. De gondel waarin ik zit, glijdt door een tunnel en stopt. De droomvlucht is voorbij. Ik stap uit en sta midden in de drukte van een pretpark. Rondom mij zijn joelende kinderen, de herrie van de achtbaan, en de geur van patat en frikadellen. Ik moet weer even wennen aan de werkelijkheid. Die paradijselijke beelden leken zo echt en zo vertrouwd. Ik voelde mij er bijna in thuis. Hoe komt dat? Wij verbeelden een vreedzaam paradijs in de vorm van een kermisattractie, terwijl er in het echte leven strijd is tussen de mensen. Blijkbaar kunnen we ons toch heel goed een situatie voorstellen waarin alles goed is. Een ideale situatie, zonder haat, zonder pijn, zonder moeiten. Een toestand van vrede, vrijheid en liefde. En in films, boeken en pretparken kunnen we die situatie verbeelden. Het lijkt erop dat de mens een besef heeft dat pijn en bederf, hoe onvermijdelijk ook in ieders leven, er toch eigenlijk niet bij horen. Maar in werkelijkheid krijgt ieder mens te maken met allerlei moeilijkheden die hem door natuurlijke omstandigheden overkomen, zoals ziekte. En daarnaast is het ook nog eens zo dat mensen elkaar onder-ling erge dingen kunnen aandoen. Een oud spreekwoord zegt: Ôhomo homini lupusÕ. Ofwel: de ene mens is als een 12
wolf voor de andere. Wij vallen elkaar onderling aan, be-dreigen, verwonden en doden elkaar. En toch hebben we beelden en idealen van een wereld waarin al die narigheid niet gebeurt. Blijkbaar ervaren we ten diepste dat het echte leven onbeschadigd en vredig zou moeten zijn. Onze fantasien, onze sprookjes en verhalen, en zelfs onze pretparken laten zien dat we een soort collectieve herinnering hebben aan een paradijs waar alles goed was. De mensheid herinnert zich nog het paradijs. Maar hoe ver ligt dat bij ons vandaan? Laten we om te beginnen weer eens luisteren naar een oud verhaal over die tijd: God, de HEER, legde in het oosten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levens-boom en de boom van de kennis van goed en kwaad. (Gen. 2:8,9) God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. Hij hield hem het volgende voor: ÔVan alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.Õ (Gen. 2:15-17) Hier wordt de paradijselijke situatie geschetst die ons alle-maal op de een of andere manier vertrouwd voorkomt. Dit beeld van een ongerepte tuin waar een mens volledig vrij kan zijn, voelt als een beschrijving van onuitsprekelijke herinneringen uit de diepten van ons eigen bestaan. En ook als er verderop in het verhaal een eind komt aan de paradijselijkheid van het bestaan kunnen we meevoelen met die nieuwe situatie van gebrokenheid. Vanaf het begin weten we dat deze oude verhalen gaan over de meest wezenlijke dingen van de mens, en dus over onszelf. We lezen hier niet een antiek verhaal uit een voorbije cultuur, maar een beschrijving van onze eigen werkelijkheid. We zullen in dit 13
boek zien hoe actueel en persoonlijk de kern van deze vertelling is. In deze paradijselijke tuin staan in het midden twee bijzondere bomen die met name genoemd worden. Ze staan midden in de leefomgeving van de mensen, op de meest opvallende plek, waar zij er voortdurend mee geconfronteerd worden. Ze staan dus centraal in hun leven. Over de boom van het leven wordt verder niets gezegd. Dat is ook niet nodig. Want het leven is voor de mensen in deze situatie onbeperkt beschikbaar. De boom en zijn vruchten zijn voor hen vanzelfsprekend. Pas wanneer er van de vrucht van de andere boom gegeten wordt, en het leven bedorven wordt, zal deze boom niet meer toegankelijk zijn en zal hun leven beperkt zijn. De andere boom is niet vanzelfsprekend voor de mensen. Dat is een boom die een keus vraagt. Iedere keer weer komen zij bij die boom en even zo vaak worden zij daar herinnerd aan de enige beperking in hun vrijheid. Verder mogen en kunnen zij alles doen wat ze willen, maar hier, in het centrum van hun leven, ligt een grens, de grens tussen goed en kwaad. Dat betekent dat het kwaad al in aanleg aanwezig was voor-dat de mens geschapen werd. Dat is een mysterie dat we nooit helemaal zullen begrijpen. Maar een paar dingen kunnen er wel over gezegd worden. Er was goed en kwaad, maar de mens had geen weet van het kwaad, staat hier. Hij kende het niet. Hij kende alleen het goede leven. Het kwade lag buiten zijn horizon. Het verbod voor de mens om zich daarnaar uit te strekken was dan ook een verbod uit liefde, om hem te beschermen. God, die ook de boom van de kennis van goed en kwaad had geschapen, wist van het kwaad. Maar hij hield het voor zichzelf. Het kwaad in de kosmos was zijn zorg, niet die van de mens. Die situatie is in wezen nog steeds hetzelfde. Ook nu het kwaad in het leven van de mens is gekomen, is het nog steeds de eindverant-woordelijkheid van God. Er is geen enkele aanwijzing dat 14
dat is veranderd door de val van de mens. En dat blijkt ook wel uit de menselijke geschiedenis. Want de meest uit-eenlopende ideologische experimenten, in allerlei culturen en door alle eeuwen heen, hebben duidelijk gemaakt dat de mensen nooit het kwaad als zodanig uit de wereld kunnen bannen. Alle goede wil ter wereld kan geen einde maken aan de fundamentele kracht van het kwaad. Dat is een historisch gegeven. Maar die collectieve onmacht van de mensen is iets anders dan de persoonlijke worsteling tussen goed en kwaad waar wij allemaal mee te maken hebben. Wij kunnen als mensen niet collectief een einde maken aan alle kwaad en onrecht in de wereld, maar op het persoonlijke vlak hebben we ook allemaal te maken met die strijd tussen goed en kwaad. Uiteraard kan op individueel niveau het kwaad evenmin volledig worden uitgeroeid. Het is goed om te beseffen dat wij ook in ons eigen leven, ondanks al onze goede wil, het volmaakte niet zullen bereiken. Maar als individu zijn we wel degelijk in staat om een verschil te maken. We zijn vrije mensen en we kunnen keuzes maken in ons gedrag. En die hebben gevolgen voor onze eigen situatie en die van de mensen om ons heen. We kunnen goede en slechte dingen doen, met positieve en negatieve gevolgen. We staan als mens eigenlijk telkens opnieuw bij die boom van kennis van goed en kwaad om onze persoonlijke keuzes te maken in het leven. En net als bij Adam en Eva staat die boom in het middelpunt van ons leven en kunnen we er niet omheen. Centraal in ons bestaan staat telkens weer opnieuw die confrontatie met de vraag waar wij de grens leggen. Het wezenlijke is niet hoe we omgaan met uiterlijkheden, met dingen in de periferie van ons bestaan, maar hoe we in de kern van ons bestaan, in ons hart, de strijd voeren tussen goed en kwaad in ons eigen leven. Maar wat is dat eigenlijk, goed en kwaad? We denken bij die begrippen misschien algauw aan wat wel en wat niet mag. 15
Maar dan leggen we de verantwoordelijkheid voor ons gedrag als het ware buiten onszelf, bij een autoriteit, bij God of wie dan ook, die bepaalt wat we wel en niet mogen doen. Maar net als Adam en Eva zijn wij vrije mensen, vrij om onze eigen keuzes te maken, zelfs als die tegen God ingaan. God hield Adam en Eva niet tegen bij hun keuze om toch van die boom te gaan eten, en hij houdt ons ook niet tegen. Wij zijn en wij blijven vrije mensen. Dus als we zelf ver-antwoordelijkheid willen nemen voor ons eigen gedrag en onze eigen keuzes, dan is het belangrijk om een goed besef te hebben van wat goed is en wat kwaad is. Ooit las ik een heel mooie definitie: goed is wat leven mogelijk maakt, kwaad is wat leven onmogelijk maakt. Dat drukt het wezen-lijke onderscheid prachtig uit. Lees maar in de eerste hoofd-stukken van Genesis hoe God de wereld geschapen heeft, en je ziet leven, uitbundig leven, overvloedig leven, niets dan leven! Scheppen is leven geven. Ô En hij zag dat het goed was. Õ Alles leefde en was op leven gericht en alles was goed. Pas toen het kwaad in de wereld kwam begon het grote sterven. Dan Ô zul je onherroepelijk sterven Õ, zegt God. Kwaad maakt stuk, bederft, vernietigt. Inderdaad: goed is wat leven mogelijk maakt, kwaad is wat leven onmogelijk maakt. Het kan niet treffender gezegd worden. Wa t b e t e k e n t d a t v o o r o n s e n v o o r o n z e k e u z e s i n h e t l e v e n ? Dat betekent dat we een heel praktisch handvat hebben om ons te helpen bij onze beslissingen. Want we kunnen onszelf in iedere situatie afvragen: maakt deze beslissing leven mogelijk, of juist moeilijk? Breng ik leven of breek ik het juist af ? Of, om het tot het uiterste door te trekken: ben ik een levengever of een doodbrenger in mijn relaties met de mensen en met de wereld? Dat zijn concrete en prikkelende vragen die ons kunnen helpen om onze koers te bepalen. Maar is dat ook de vraag die Adam en Eva zich stellen als ze in de verleiding komen om van die boom te eten? 16