Hoofdstuk 1 V anmorgen werd ik wakker doordat er een koe begon te loeien in mijn slaapkamer. Ik schrok me wild en zat met- een rechtop. Ik keek geschrokken om me heen. Waar was die koe? Ik keek zelfs onder mijn bed. Pas toen ik op de kop hing, drong tot me door dat het mijn wekker was. Of eigenlijk mijn telefoon, die ik als wekker gebruik. Ik had hem al zes weken niet gehoord en was vergeten dat ik er het geluid van een koe op had gezet. Ik graaide mijn telefoon van mijn nachtkastje en drukte de koe weg. Daarna liet ik me weer achterovervallen en sliep ver- der. Vijf minuten later begon de koe weer te loeien. ‘Houd je mond’, mopperde ik. Waarom had ik eigenlijk een wekker gezet? Ik wreef in mijn ogen en toen wist ik het weer. De zomervakantie was afgelopen. Ik moest aan het werk! Met een grote sprong belandde ik naast mijn bed. Tijd om naar school te gaan. Ik had gisteren mijn schoolspullen al klaargelegd. Een zwarte rugtas, een echte grotemensenagenda, een rode pen en een banaan. Want echte meesters eten bananen. 5
Vijf minuten later stond ik beneden. Ik had een plens water in mijn gezicht gegooid, een pot gel door mijn haar gesmeerd, en natuurlijk ook mijn kleren aangetrokken. Je moet er toch niet aan denken dat je dat vergeet? Mijn wangen werden rood, bij het idee alleen al. Ik smeerde snel een paar boterhammen en liep naar buiten. Daar stond mijn buurvrouw. Ze liet haar hond uit, die precies voor mijn deur een fl inke drol liet vallen. Gelukkig had de buurvrouw al een zakje in haar hand om de drol in te doen. ‘Goedemorgen, buurvrouw.’ ‘Ga je zó naar school?’ De buurvrouw keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Uh …, ja. Hoezo?’ Ik keek snel naar beneden. Ik zag niets dat verkeerd zat. Mijn T-shirt zat niet binnenstebuiten of achterstevoren. De gulp van mijn korte broek zat dicht. Mijn sokken had ik keurig opgetrok- ken en mijn veters had ik netjes gestrikt. Goed, ik had natuur- lijk geen knoop aan mijn broek, want die was er een paar dagen geleden zomaar van afgesprongen. Maar dat kon de buurvrouw niet zien, want mijn T-shirt zat daar goed overheen. Misschien bedoelde ze dat ik een jas aan moest trekken, maar daar vond ik het veel te warm voor. Bovendien had ze zelf ook geen jas aan. ‘Je hebt een gat in je schoen.’ De buurvrouw wees naar mijn linkerschoen. Daar zit inderdaad een gaatje in. Als je goed kijkt, kun je zien of ik met mijn grote teen wiebel, of niet. Ik haalde mijn schouders op. ‘Ik heb geen andere schoenen.’ 6
7 De buurvrouw hapte naar adem en ik moest ineens aan een goud- vis denken. ‘Je kunt toch niet met kapotte schoenen naar school?’ ‘Waarom niet? Dat doen heel veel anderen ook.’ En dat is echt waar. In alle klassen waar ik meester ben geweest, zaten een paar kinderen met kapotte schoenen. De buurvrouw zuchtte zo diep dat haar hond verbaasd opkeek. ‘Maar dat zijn leerlingen. Jij bent de meester. Jij moet het goede voorbeeld geven.’ ‘Dat doe ik ook.’ Ik ritste snel mijn rugzak open en haalde de ba- naan eruit. ‘Kijk, lekker en gezond!’ Precies om halfacht stapte ik mijn lokaal in. Er was natuurlijk nog niemand. Stiekem vond ik dat wel een beetje jammer. Dit jaar werkte ik voor het eerst op deze school. Op mijn andere school was ik een soort invalmeester. Maar nu had ik echt een eigen lokaal. Ik hing mijn jas over de rugleuning van mijn stoel en ging zitten. Het lokaal zag er heel netjes uit. 25 tafeltjes stonden in groepjes van 5. Dat waren dus 5 groepjes, want 25 gedeeld door 5 is 5. Als meester ken ik de tafels natuurlijk uit mijn hoofd. Ik stond op en deed de kast open om te kijken of er wel schriften en boeken lagen. Natuurlijk lagen die op keurige stapeltjes te wachten. Eigenlijk wist ik dat wel, want ik had zelf alles klaargelegd. In de vakantie! Dat vind ik dan wel weer jammer. Volgens meester
8 Jesse is het heel normaal dat je in de vakantie werkt. Jesse is de meester van groep 8. Hij is iets ouder dan ik, en al jaren meester. Hij zal het wel weten. Toch vind ik het nog steeds raar. Vakantie is vakantie. Ook voor meesters! Ik schoof de deur van de kast weer dicht en keek om me heen. Het duurde nog een uur voordat de leerlingen kwamen. Wat kon ik nog meer doen? Natuurlijk, lessen voorbereiden! Als ik van- daag les moest geven, moest ik natuurlijk wel een beetje weten waar de lessen over gingen. Ik grijnsde. Als meester kon ik na- tuurlijk helemaal zelf bedenken welke lessen er aan de beurt wa- ren. Lekker handig! Ik was zo druk aan het voorbereiden dat ik helemaal niet hoorde dat er iemand binnenkwam. ‘Goedemorgen, Daan. Ben je er klaar voor?’ Ik schrok zo, dat ik keihard mijn knie stootte tegen de poot van mijn bureau. ‘Au!’ riep ik. Ik greep naar mijn knie en keek boos op. Wie durfde er zomaar mijn lokaal in te lopen, zonder eerst aan te kloppen? Het was juf Ik-Weet-Niet-Hoe-Ze-Heet. Dat is natuurlijk niet haar echte naam. Maar ik vergeet haar naam steeds. Ik weet ook niet precies wat ze doet. Ze is wel juf, maar ze heeft geen klas. Ze noemt zichzelf ‘iebeejer’. Ik heb haar in de vakantie ook al gesproken. Toen probeerde ze uit te leggen wat een iebee- jer is. Volgens mij snapt ze het zelf ook niet zo goed. Ze keek naar mijn knie. Ze zag dat ik pijn had, maar ze zei geen sorry.
9 Ze stond gewoon naar me te kijken. Wat had ze ook alweer ge- vraagd? ‘Ik ben er bijna klaar voor’, mompelde ik. ‘Maar ik ben nu nog heel druk.’ Ik boog me snel weer over mijn rekenboek en deed net alsof ik niet doorhad dat ze er nog steeds stond. Gelukkig bleef ze niet lang staan. Ze draaide zich om en wiebelde op haar hoge hakken naar de gang. Even later schrok ik alweer. Nu juist omdat er wél op de deur geklopt werd. Heel hard zelfs. Ik schoot weer overeind en stootte weer mijn knie. ‘Hé Daan, lekker bezig!’ Meester Jesse lachte en wees naar mijn knie. ‘Zal ik een pleister voor je halen? We hebben hier heel mooie pleisters, met plaatjes van prinsessen erop.’ Ik keek naar mijn knie. Jammer genoeg bloedde het niet. Een mooie prinses op mijn knie had me best leuk geleken. ‘Kom, we gaan koffi edrinken.’ Jesse draaide zich om en rende mijn lokaal uit. Ik keek nog een keer naar mijn rekenboek en haalde mijn schouders op. Koffi e is ook heel belangrijk voor een meester. Ik hobbelde snel achter Jesse aan.
10 Hoofdstuk 2 D aar zaten ze dan. 25 leerlingen. Mijn leerlingen. 50 ogen die mijn kant opkeken. Nou ja, eigenlijk waren het er maar 48. Een jongen keek vooral naar iets groens dat hij net uit zijn neus had gehaald. Ik schraapte mijn keel. ‘Goedemorgen.’ Mijn leerlingen zeiden niks. Ze bleven alleen kijken. ‘Je schoen is kapot’, zei een blond meisje uiteindelijk. ‘Ik mag van mijn moeder geen kapotte schoenen aan naar school.’ ‘Ik mag dat van mijn buurvrouw ook niet’, verklapte ik. Een paar kinderen begonnen voorzichtig te lachen. ‘Maar ik heb geen keus’, ging ik verder. ‘Ik heb een wiebelteen en die moet af en toe even naar buiten om te spieken.’ Ineens was het niet meer zo stil in de klas. ‘Oh, je mag helemaal niet spieken’, riep een jongen die achter in de klas zat. Ik keek snel op mijn plattegrond. Ah, dat was dus Job. Juf Carla had me al voor hem gewaarschuwd. ‘Job praat altijd voor zijn beurt’, had ze me verontwaardigd verteld. Juf Carla is de juf die vorig jaar lesgaf aan deze klas. ‘Job, dat meen je toch niet?’ Ik deed net alsof ik schrok. ‘Heb jij nog steeds niet leren spieken?’
11 Job keek me een beetje verward aan. ‘Je zit toch al in groep 5?’ ‘Uh … ja’, zei Job voorzichtig. ‘En je hebt nog nooit spiekles gehad?’ Job schudde zijn hoofd. ‘Wie heeft er wel spiekles gehad?’ Ik keek de klas rond. Iedereen in de klas keek om zich heen. Maar niemand stak een vinger op. Ik draaide me om naar het bord. Daarop had ik kaartjes geplakt met de dingen die we vandaag gingen doen. Op het bovenste kaartje stond ‘kringgesprek’. Ik haalde het kaartje van het bord. Ik pakte een stift en schreef ‘spiekles’ op de plaats waar het kaart- je hing. Een paar meisjes begonnen te giechelen. ‘Spieken is heel erg belangrijk’, legde ik uit. ‘Door goed te spieken, kun je heel veel dingen leren.’ ‘Oh ja? Wat dan?’ Dat was Job weer. Ik keek hem aan. ‘Dat ga je zo ontdekken. Help maar even mee uitdelen.’ Job stormde naar voren en sloeg daarbij bijna de jongen die voor hem zat tegen zijn hoofd. Ik dacht na. Moest ik Job nu weer terugsturen naar zijn plek of juist niet? ‘Job, doe je even rustig?’ vroeg ik uiteindelijk maar. ‘Als je uitdeelt, wil ik niet dat je als een olifant door het lokaal stormt.’
12 Job gromde wat, maar liep daarna toch rustig door de klas. Hij gaf iedereen een briefje. Zelf gaf ik iedereen een speldje. ‘Ik ga jullie een paar vragen stellen. Je schrijft je antwoord op het papier.’ ‘En moeten we dan spieken?’ ‘Job, houd je mond gewoon dicht.’ Een meisje dat voorin zat, keek boos om. ‘Houd zelf je mond dicht’, riep Job. ‘Dan stinkt het hier ook niet meer zo.’ ‘Je stinkt zelf ’, vond het meisje. Volgens mijn plattegrond heette ze Angela. ‘Allebei ophouden.’ Ik probeerde een echte meesterstem op te zet- ten. Dat mislukte een beetje. Ik klonk meer als een verkouden opa. ‘Hij verpest het altijd’, zei Angela. ‘Hij praat altijd voor zijn beurt.’ ‘Jij praat nu ook voor je beurt’, zei ik. Angela opende haar mond. En deed hem toen weer dicht. Ze moest even bedenken wat ze nu ging zeggen. Ik ging snel verder. ‘Je mag alvast proberen bij je buren te spie- ken. Maar je mag nog niet van je plaats.’ ‘Mag dat straks wel?’ Dat was de stem van Job weer. ‘Oh ja, wie voor zijn beurt praat, is af.’ Die regel verzon ik er ineens bij. Maar hij werkte goed. Job kneep zijn lippen zo hard op elkaar dat ze bijna verdwenen. ‘Je moet dus bij je buren spieken. Maar je moet er ook voor zor- gen dat je buren niet bij jou kunnen spieken. Dat is deel één van de spiekles. Straks leg ik deel twee uit.’
13 Ik wachtte tot iedereen een pen had gepakt. ‘Vraag één: hoe heet je moeder?’ Ik keek naar mijn klas. Het zag er wel grappig uit. Sommige kin- deren lagen plat op hun tafel, boven op hun briefje. Anderen vie- len bijna van hun stoel omdat ze op het briefje van hun buurman of buurvrouw wilden kijken. Een paar kinderen waren nog aan het schrijven, terwijl ze probeerden hun handen zo te houden, dat niemand mee kon lezen. Alleen een meisje dat bij het raam zat, deed niet mee. Ze had haar pen op haar tafel gegooid en keek naar buiten. ‘Vraag twee: welke drie dingen doe je het liefst?’ Iedereen sloeg weer aan het schrijven, behalve het meisje. Ik liep naar haar toe en ging op mijn hurken naast haar zitten. ‘Doet je pen het niet?’ Het meisje zei niks, maar draaide zich nog meer naar het raam. ‘Houd je niet van spieken?’ probeerde ik. Het meisje keek me even boos aan en ging toen met haar rug naar me toe zitten. Ineens schoot me te binnen dat ik had gezegd dat er niemand mocht praten. Misschien gaf ze daarom geen ant- woord. Ik liep snel weer terug naar mijn bureau en ging verder met het spiekspel. Na vijf vragen zei ik dat de pennen neergelegd moesten worden. ‘We zijn nu bij deel twee. Je speldt het papiertje vast op je kleding. Je mag zelf weten waar. Als ik “start” zeg, ga je door de klas lopen.’ Ik keek naar een paar kinderen die al gingen staan. ‘Als ik “stárt”
14 zeg’, herhaalde ik met een knipoog. Ze ploften snel weer op hun stoel. ‘Je probeert zo veel mogelijk te spieken op de briefjes van ande- ren. Je mag je handen niet voor je eigen briefje houden. Als ik “stop” roep, ga je direct weer zitten. Dan is het tijd voor de toets.’ Ineens vergat bijna iedereen dat je niet mocht praten. ‘Een toets!’ ‘Voor een cijfer?’ ‘Op de eerste schooldag?’ Iedereen riep door elkaar. Het duurde even voordat ik iedereen weer stil had. ‘Een spiek- toets. Zodat ik kan zien hoe goed jullie daarin zijn. Je krijgt er geen cijfer voor.’ Even later rende iedereen door elkaar. Ze probeerden allemaal op elkaars briefje te spieken. Het leek wel op een soort tikkertje. De regel ‘je mag niet praten’, was nu helemaal vergeten. Iedereen gilde en joelde door elkaar. Ineens stond meester Jesse naast mijn bureau. ‘Wat doe je?’ Ik wees naar het bord. ‘Spiekles.’ ‘Cool, die les ken ik nog niet. Ik doe ook mee.’ Meester Jesse had natuurlijk geen briefje en daarom probeerde hij de briefjes van mijn leerlingen af te pakken. ‘Meester, blijf af !’ ‘Hé, wat doe jij hier?’ ‘Mees, wat staat er op het briefje van Leslie?’ ‘Help eens mee, Daan. Ik heb bijna het briefje van Job.’ Jesse hield Job in een soort judogreep en ik rende er snel op af om mee te doen.
15 Pas toen ik buiten adem ‘stop’ had geroepen, meester Jesse weer naar zijn eigen klas was gegaan en iedereen met rode wangen en schitterende ogen op zijn plek zat, drong tot me door dat het meisje bij het raam nog steeds naar buiten keek. Haar wangen waren wit, haar ogen waren rood. Toen het pauze was, stuurde ik iedereen naar buiten. Twee meis- jes bleven bij mijn bureau hangen.
16 ‘Hebben jullie geen zin in de pauze?’ vroeg ik verbaasd. ‘Meester, we denken dat we weten waarom Jet niet mee wilde doen met de spiekles.’ ‘Jet?’ Ik keek snel op mijn plattegrond. Jet was het meisje bij het raam. ‘Misschien moet Jet me dat zelf maar uitleggen’, aarzelde ik. ‘Dat gaat ze niet doen. Ze wil er nooit over praten.’ ‘Waarover niet?’ Ik pakte mijn kopje. Eigenlijk wilde ik snel naar de lerarenkamer om koffi e te halen. En natuurlijk een koekje te pakken. Of misschien wel twee of drie koekjes. ‘Jet heeft geen moeder meer.’ Ik moest even nadenken. Toen begreep ik het. Vraag één ging natuurlijk over moeders. Jet had geen antwoord op de vraag kun- nen geven. Ik voelde me ineens een heel slechte meester.