De Bijbel is een boek met een unieke betekenis. Voor miljoenen mensen is het een heilig boek, waarin zij Gods aanwezigheid ervaren. De Bijbel heeft een centrale plaats in kerk en synagoge. Ook speelt het boek al eeuwenlang een belangrijke rol in de westerse cultuur, onder andere in beeldende kunst, muziek en literatuur. De Nieuwe Bijbelvertaling (2004) is de meest gebruikte vertaling in het Nederlandse taalgebied. Het is een betrouwbare vertaling vanuit de bronteksten, waarin de volle rijkdom van de Nederlandse taal is benut om het bijzondere karakter van de Bijbel tot uitdrukking te brengen. Zo fungeert de Nieuwe Bijbelvertaling als een hedendaagse standaard voor kerk, synagoge en cultuur. We hopen dat veel lezers geraakt worden door de kracht van de Bijbel, en er inspiratie in vinden. Ds. Sybout van der Meer, bestuursvoorzitter Dr. Rieuwerd Buitenwerf, directeur Nederlands Bijbelgenootschap Voorwoord
Oude Testament
Genesis De schepping van hemel en aarde 1 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 De aarde was nog woest en doods, en duisternis lag over de oervloed, maar Gods geest zweefde over het water. 3 God zei: ‘Er moet licht komen,’ en er was licht. 4 God zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis; 5 het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag. 6 God zei: ‘Er moet midden in het water een gewelf komen dat de watermassa’s van elkaar scheidt.’ 7 En zo gebeurde het. God maakte het gewelf en scheidde het water onder het gewelf van het water erboven. 8 Hij noemde het gewelf hemel. Het werd avond en het werd morgen. De tweede dag. 9 God zei: ‘Het water onder de hemel moet naar één plaats stromen, zodat er droog land verschijnt.’ En zo gebeurde het. 10 Het droge noemde hij aarde, het samengestroomde water noemde hij zee. En God zag dat het goed was. 11 God zei: ‘Overal op aarde moet jong groen ontkiemen: zaadvor- mende planten en allerlei bomen die vruchten dragen met zaad erin.’ En zo gebeurde het. 12 De aarde bracht jong groen voort: allerlei zaadvor- mende planten en allerlei bomen die vruchten droegen met zaad erin. En God zag dat het goed was. 13 Het werd avond en het werd morgen. De derde dag. 14 God zei: ‘Er moeten lichten aan het hemelgewelf komen om de dag te scheiden van de nacht. Ze moeten de seizoenen aangeven en de dagen en de jaren, 15 en ze moeten dienen als lampen aan het hemelgewelf, om licht te geven op de aarde.’ En zo gebeurde het. 16 God maakte de twee grote lichten, het grootste om over de dag te heersen, het kleinere om over de nacht te heersen, en ook de sterren. 17 Hij plaatste ze aan het hemelgewelf om licht te geven op de aarde, 18 om te heersen over de dag en de nacht en om het licht te scheiden van de duisternis. En God zag dat het goed was. 19 Het werd avond en het werd morgen. De vierde dag. 20 God zei: ‘Het water moet weme- len van levende wezens, en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten 1:1-12 Ps. 104:1-14 1:1-2 Gen. 2:4-25 1:1 Job 38:1-39:30; Ps. 8:1 1:2 Joh. 1:1-3; Kol. 1:15-17; Hebr. 1:2-3 1:3 Ps. 33:6; 2 Kor. 4:6; Hebr. 11:3 1:7 Spr. 8:28 1:9 2 Petr. 3:5 1:14 Jes. 40:26; Jer. 31:35 1:16 Ps. 136:7-9 1:20 Job 12:7-10 (1:1-3) In het begin schiep God de hemel en de aarde [...] God zei – Ook mogelijk is de vertal- ing: ‘In het begin toen God de hemel en de aarde schiep [...] zei God’. (1:2) Gods geest zweefde over het water – Gods geest, of: ‘Gods adem’. Ook mogelijk is de ver- taling: ‘een hevige wind joeg het water op’.
vogels vliegen.’ 21 En hij schiep de grote zeemonsters en alle soorten levende wezens waarvan het water wemelt en krioelt, en ook alles wat vleugels heeft. En God zag dat het goed was. 22 God zegende ze met de woorden: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk en vul het water van de zee. En ook de vogels moeten talrijk worden, overal op aarde.’ 23 Het werd avond en het werd morgen. De vijfde dag. 24 God zei: ‘De aarde moet allerlei levende wezens voortbrengen: vee, kruipende dieren en wilde dieren.’ En zo gebeurde het. 25 God maakte alle soorten in het wild levende dieren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt. En God zag dat het goed was. 26 God zei: ‘Laten wij mensen maken die ons evenbeeld zijn, die op ons lijken; zij moeten heerschap- pij voeren over de vissen van de zee en de vogels van de hemel, over het vee, over de hele aarde en over alles wat daarop rondkruipt.’ 27 God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. 28 Hij zegende hen en zei tegen hen: ‘Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen.’ 29 Ook zei God: ‘Hierbij geef ik jullie alle zaaddra- gende planten en alle vruchtbomen op de aarde; dat zal jullie voedsel zijn. 30 Aan de dieren die in het wild leven, aan de vogels van de hemel en aan de levende wezens die op de aarde rondkruipen, geef ik de groene planten tot voedsel.’ En zo gebeurde het. 31 God keek naar alles wat hij had gemaakt en zag dat het zeer goed was. Het werd avond en het werd morgen. De zesde dag. 2 1 Zo werden de hemel en de aarde in al hun rijkdom voltooid. 2 Op de zevende dag had God zijn werk voltooid, op die dag rustte hij van het werk dat hij gedaan had. 3 God ze- gende de zevende dag en verklaarde die heilig, want op die dag rustte hij van heel zijn scheppingswerk. 4 Dit is de geschiedenis van de hemel en de aarde. Zo ontstonden ze, zo werden ze geschapen. De tuin van Eden In de tijd dat God, de HEER, aarde en hemel maakte, 5 groeide er op de aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant opgeschoten, want God, de HEER, had het nog niet laten regenen op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken; 6 wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbo- dem overal bevloeide. 7 Toen maakte God, de HEER, de mens. Hij vormde hem uit stof, uit aarde, en blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend wezen. 8 God, de HEER, legde in het oos- ten, in Eden, een tuin aan en daarin plaatste hij de mens die hij had gemaakt. 9 Hij liet uit de aarde allerlei bomen opschieten die er aanlokkelijk uitzagen, met heerlijke vruchten. In het midden van de tuin stonden de levensboom en de boom van de ken- nis van goed en kwaad. 10 Er ontspringt in Eden een rivier die de tuin bevloeit. Verderop vertakt ze zich in vier grote stromen. 11 Een daarvan is de Pison; die stroomt om 14 G En Esis 1-2
heel Chawila heen, het land waar goud gevonden wordt. 12 (Het goud van dat land is uitstekend, en er is daar ook balsemhars en onyx.) 13 De tweede rivier heet Gichon; die stroomt om heel Nubië heen. 14 De derde rivier heet Tigris; die loopt ten oosten van Assyrië. De vierde ten slotte is de Eufraat. 15 God, de HEER, bracht de mens dus in de tuin van Eden, om die te bewerken en erover te waken. 16 Hij hield hem het volgende voor: ‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, 17 maar niet van de boom van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul je onherroepelijk sterven.’ 18 God, de HEER, dacht: Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal een helper voor hem maken die bij hem past. 19 Toen vormde hij uit aarde alle in het wild levende dieren en alle vogels, en hij bracht die bij de mens om te zien welke namen de mens ze zou geven: zoals hij elk levend wezen zou noemen, zo zou het heten. 20 De mens gaf namen aan al het vee, aan alle vogels en alle wilde dieren, maar hij vond geen helper die bij hem paste. 21 Toen liet God, de HEER, de mens in een diepe slaap vallen, en terwijl de mens sliep nam hij een van zijn ribben weg; hij vulde die plaats weer met vlees. 22 Uit de rib die hij bij de mens had weggenomen, bouwde God, de HEER, een vrouw en hij bracht haar bij de mens. 23 Toen riep de mens uit: ‘Eindelijk een gelijk aan mij, mijn eigen gebeente, mijn eigen vlees, een die zal heten: vrouw, een uit een man gebouwd.’ 24 Zo komt het dat een man zich losmaakt van zijn vader en moeder en zich hecht aan zijn vrouw, met wie hij één van lichaam wordt. 25 Beiden waren ze naakt, de mens en zijn vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar. 3 1 Van alle in het wild levende dieren die God, de HEER, gemaakt had, was de slang het sluwst. Dit dier vroeg aan de vrouw: ‘Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’ 2 ‘We mogen de vruchten van alle bo- men eten,’ antwoordde de vrouw, 3 ‘be- halve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven.’ 4 ‘Jul- lie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. 5 ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ 1:22 Gen. 1:28; 8:17; 9:2 1:26 Gen. 5:1; 1 Kor. 11:7; Ef. 4:24; Kol. 3:10 1:27 Gen. 9:6; Mat. 19:4; Marc. 10:6; Jak. 3:9 1:28 Gen. 9:1,7; Ps. 8:6-9; Jak. 3:7 1:29-30 Ps. 104:14 1:31 1 Tim. 4:4 2:2-3 Hebr. 4:4 2:3 Ex. 20:11; 31:16-17; Hebr. 4:10 2:4-25 Gen. 1:1-2:4 2:7 Job 33:4; Ps. 104:29; Pred. 3:20; 1 Kor. 15:45 2:9 Gen. 3:22; Op. 2:7; 22:2,14 2:19 Pred. 3:20 2:22 1 Kor. 11:8-9; 1 Tim. 2:13 2:24 Mat. 19:5; Marc. 10:7-8; 1 Kor. 6:16; Ef. 5:31 3:1-24 Rom. 5:12-21 3:1-6 1 Tim. 2:14 3:1 Op. 12:9; 20:2 (2:5) geen mensen om het land te bewerken – In het Hebreeuws is er hier en in het vervolg een woordspel tussen ’adam, ‘mens’, en ’adama, ‘land/aarde/aardbodem/akker’. (2:23) een die zal heten: vrouw,/ een uit een man gebouwd – In het Hebreeuws is er een woord- spel tussen ’iesja, ‘vrouw’, en ’iesj, ‘man’. (3:5) als goden – Ook mogelijk is de vertaling: ‘als God’. 15 G En Esis 2-3
6 De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. 7 Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van. 8 Toen de mens en zijn vrouw God, de HEER, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor hem tussen de bomen. 9 Maar God, de HEER, riep de mens: ‘Waar ben je?’ 10 Hij antwoordde: ‘Ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben; daarom verborg ik me.’ 11 ‘Wie heeft je verteld dat je naakt bent? Heb je soms gegeten van de boom waarvan ik je verboden had te eten?’ 12 De mens antwoordde: ‘De vrouw die u hebt gemaakt om mij terzijde te staan, heeft mij vruchten van de boom gegeven en toen heb ik ervan gegeten.’ 13 ‘Waarom heb je dat gedaan?’ vroeg God, de HEER, aan de vrouw. En zij antwoordde: ‘De slang heeft me misleid en toen heb ik ervan gegeten.’ 14 God, de HEER, zei tegen de slang: ‘Vervloekt ben jij dat je dit hebt gedaan, het vee zal je voortaan mijden, wilde dieren wenden zich af; op je buik zul je kruipen en stof zul je eten, je hele leven lang. 15 Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel.’ 16 Tegen de vrouw zei hij: ‘Je zwangerschap maak ik tot een zware last, zwoegen zul je als je baart. Je zult je man begeren, en hij zal over je heersen.’ 17 Tegen de mens zei hij: ‘Je hebt geluisterd naar je vrouw, gegeten van de boom die ik je had verboden. Vervloekt is de akker om wat jij hebt gedaan, zwoegen zul je om ervan te eten, je hele leven lang. 18 Dorens en distels zullen er groeien, toch moet je van zijn gewassen leven. 19 Zweten zul je voor je brood, totdat je terugkeert tot de aarde, waaruit je bent genomen: stof ben je, tot stof keer je terug.’ 20 De mens noemde zijn vrouw Eva; zij is de moeder van alle levenden ge- worden. 21 God, de HEER, maakte voor de mens en zijn vrouw kleren van dierenvellen en trok hun die aan. 22 Toen dacht God, de HEER: Nu is de mens aan ons gelijk geworden, nu heeft hij kennis van goed en kwaad. Nu wil ik voorkomen dat hij ook vruchten van de levensboom plukt, want als hij die zou eten, zou hij eeuwig leven. 23 Daarom stuurde hij de mens weg uit de tuin van Eden om de aarde te gaan bewer- ken, waaruit hij was genomen. 24 En nadat hij hem had weggejaagd, plaatste hij ten oosten van de tuin 16 G En Esis 3
van Eden de cherubs en het heen en weer flitsende, vlammende zwaard. Zij moesten de weg naar de levens- boom bewaken. Adams zonen 4 1 De mens, Adam, had gemeen- schap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en bracht Kaïn ter wereld. ‘Met de hulp van de HEER,’ zei ze, ‘heb ik het leven geschonken aan een man!’ 2 Later bracht ze zijn broer ter wereld, Abel. Abel werd herder, Kaïn werd landbouwer. 3 Op een keer bracht Kaïn de HEER een offer van wat hij had geoogst. 4 Ook Abel bracht een offer; van de eerst- geboren dieren van zijn kudde koos hij de mooiste uit. De HEER merkte Abel en zijn offer op, 5 maar voor Kaïn en zijn offer had hij geen oog. Dat maakte Kaïn woedend, zijn blik werd donker. 6 De HEER vroeg hem: ‘Waarom ben je zo kwaad, waarom kijk je zo donker? 7 Handel je goed, dan kun je toch iedereen recht in de ogen kijken? Handel je slecht, dan ligt de zonde op de loer, begerig om jou in haar greep te krijgen; maar jij moet sterker zijn dan zij.’ 8 Kaïn zei tegen zijn broer Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ Toen ze daar waren, viel hij zijn broer aan en sloeg hem dood. 9 Toen vroeg de HEER: ‘Waar is Abel, je broer?’ ‘Dat weet ik niet,’ antwoordde Kaïn. ‘Moet ik soms waken over mijn broer?’ 10 ‘Wat heb je gedaan?’ zei de HEER. ‘Hoor toch hoe het bloed van je broer uit de aarde naar mij schreeuwt. 11 Daarom: vervloekt ben jij! Ga weg van deze plek, waar de aarde haar mond heeft opengesperd om het bloed van je broer te ontvangen, het bloed dat jij vergoten hebt. 12 Ook al bewerk je het land, het zal je niets meer opbrengen. Dolend en dwalend zul je over de aarde gaan.’ 13 Kaïn zei tegen de HEER: ‘Die straf is te zwaar. 14 U verjaagt mij nu van deze plek en ik mag u niet meer onder ogen komen, en als ik dan dolend en dwalend over de aarde moet gaan, kan iedereen die mij tegenkomt mij doden.’ 15 Maar de HEER beloofde hem: ‘Als iemand jou doodt, zal dat zevenmaal aan hem worden gewroken.’ En hij merkte Kaïn met een teken, opdat niemand die hem tegenkwam hem zou dood- slaan. 16 Toen ging Kaïn bij de HEER vandaan en hij vestigde zich in Nod, een land ten oosten van Eden. 17 Kaïn had gemeenschap met zijn vrouw, en zij werd zwanger en bracht Henoch ter wereld. Kaïn was toen een stad aan het bouwen en hij noemde die Henoch, naar zijn zoon. 18 Henoch kreeg een zoon, Irad. Irad was de va- der van Mechujaël, Mechujaël was de vader van Metusaël en Metusaël was de vader van Lamech. 19 Lamech nam twee vrouwen; de ene heette Ada, de andere Silla. 20 Ada bracht Jabal ter wereld; hij werd de stamvader 3:8 1 Kon. 19:12-13 3:13 2 Kor. 11:3 3:14 Jes. 65:25 3:17 Hebr. 6:8 3:19 Gen. 2:7; Ps. 90:3; 104:29; Pred. 12:7 3:22 Op. 22:2-3,14 4:3-5 Hebr. 11:4 4:4 Ex. 34:19 4:8 Mat. 23:35; Luc. 11:51; 1 Joh. 3:12; Judas 11 4:10 Hebr. 12:24 (3:20) Eva – Eva kan worden vertaald als ‘leven’. (4:1) Kaïn [...] het leven geschonken – In het Hebreeuws is er een woordspel tussen de naam Kaïn en het werkwoord qana, ‘het leven schenken aan’. (4:8) Kaïn zei tegen zijn broer Abel: ‘Laten we het veld in gaan.’ – Volgens de oudste vertalin- gen. MT: ‘Kaïn zei tegen zijn broer Abel.’ (4:16) Nod – Nod kan worden vertaald als ‘dwaling’. 17 G En Esis 3-4
van hen die in tenten leven en vee houden. 21 Zijn broer heette Jubal; hij werd de stamvader van allen die op de lier of de fluit spelen. 22 Ook Silla bracht een zoon ter wereld, Tubal-Kaïn; hij was smid en werd de stamvader van allen die brons en ijzer bewerken. De zuster van Tubal-Kaïn heette Naäma. 23 Lamech zei tegen zijn vrouwen: ‘Ada en Silla, hoor wat ik zeg! Vrouwen van Lamech, luister naar mij! Wie mij verwondt, die sla ik dood, zelfs wie mij maar een striem toebrengt. 24 Kaïn wordt zevenmaal gewroken, Lamech zevenenzeventigmaal.’ 25 Opnieuw had Adam gemeenschap met zijn vrouw, en zij bracht een zoon ter wereld. Ze noemde hem Set, ‘want,’ zei ze, ‘God heeft mij in de plaats van Abel, die door Kaïn is gedood, een ander kind gegeven.’ 26 Ook Set kreeg een zoon, die hij Enos noemde. In die tijd begon men de naam van de HEER aan te roepen. Van Adam tot Noach 5 1 Dit is de lijst van Adams nako- melingen. Toen God Adam schiep, de mens, maakte hij hem zo dat hij leek op God. 2 Mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen. Hij zegende hen en noemde hen mens toen zij werden geschapen. 3 Toen Adam 130 jaar was, ver- wekte hij een zoon die op hem leek, die zijn evenbeeld was. Hij noemde hem Set. 4 Na de geboorte van Set duurde Adams leven nog 800 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 5 In totaal leefde hij 930 jaar. Daarna stierf hij. 6 Toen Set 105 jaar was, verwekte hij Enos. 7 Na de geboorte van Enos leefde Set nog 807 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 8 In totaal leefde hij 912 jaar. Daarna stierf hij. 9 Toen Enos 90 jaar was, verwekte hij Kenan. 10 Na de geboorte van Ke- nan leefde Enos nog 815 jaar. Hij ver- wekte zonen en dochters. 11 In totaal leefde hij 905 jaar. Daarna stierf hij. 12 Toen Kenan 70 jaar was, ver- wekte hij Mahalalel. 13 Na de geboorte van Mahalalel leefde Kenan nog 840 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 14 In totaal leefde hij 910 jaar. Daarna stierf hij. 15 Toen Mahalalel 65 jaar was, verwekte hij Jered. 16 Na de geboorte van Jered leefde Mahalalel nog 830 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 17 In totaal leefde hij 895 jaar. Daarna stierf hij. 18 Toen Jered 162 jaar was, verwekte hij Henoch. 19 Na de geboorte van Henoch leefde Jered nog 800 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 20 In totaal leefde hij 962 jaar. Daarna stierf hij. 21 Toen Henoch 65 jaar was, verwekte hij Metuselach. 22 Na de ge- boorte van Metuselach leefde Henoch nog 300 jaar, in nauwe verbonden- heid met God. Hij verwekte zonen en dochters. 23 In totaal leefde hij 365 jaar. 24 Henoch leefde in nauwe verbondenheid met God; aan zijn leven kwam een einde doordat God hem wegnam. 25 Toen Metuselach 187 jaar was, verwekte hij Lamech. 26 Na de ge- boorte van Lamech leefde Metuselach nog 782 jaar. Hij verwekte zonen en 18 GE nEsis 4-5
dochters. 27 In totaal leefde hij 969 jaar. Daarna stierf hij. 28 Toen Lamech 182 jaar was, ver- wekte hij een zoon 29 die hij Noach noemde. ‘Deze zoon,’ zei hij, ‘zal ons troost geven voor het werken en zwoegen dat ons deel is omdat de HEER het akkerland heeft vervloekt.’ 30 Na de geboorte van Noach leefde Lamech nog 595 jaar. Hij verwekte zonen en dochters. 31 In totaal leefde hij 777 jaar. Daarna stierf hij. 32 Toen Noach 500 jaar oud was, verwekte hij Sem, Cham en Jafet. Vermenging van goden en mensen 6 1 Zo kwamen er steeds meer men- sen op aarde, en zij kregen doch- ters. 2 De zonen van de goden zagen hoe mooi de dochters van de mensen waren, en ze kozen uit hen de vrou- wen die ze maar wilden. 3 Toen dacht de HEER: Mijn levensgeest mag niet voor altijd in de mens blijven, hij is immers niets dan vlees; hij mag niet langer dan honderdtwintig jaar leven. 4 In die tijd en ook daarna nog, zolang de zonen van de goden gemeen- schap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de giganten op aarde. Dat zijn de befaamde helden uit het verre verleden. Noach 5 De HEER zag dat alle mensen op aarde slecht waren: alles wat ze uitdachten was steeds even slecht. 6 Hij kreeg er spijt van dat hij mensen had gemaakt en voelde zich diep gekwetst. 7 Ik zal de mensen die ik geschapen heb van de aarde wegva- gen, dacht hij, en met de mensen ook het vee, de kruipende dieren en de vogels, want ik heb er spijt van dat ik ze heb gemaakt. 8 Alleen Noach vond bij de HEER genade. 9 Dit is de geschiedenis van Noach en zijn nakomelingen. Noach was een rechtschapen man; hij was in zijn tijd de enige die een voorbeeldig leven leidde, in nauwe verbondenheid met God. 10 Hij had drie zonen: Sem, Cham en Jafet. 11 In Noachs tijd was de aarde in Gods ogen verdorven en vol onrecht. 12 Toen God zag dat de aarde door en door slecht was, dat iedereen een verderfelijk leven leidde, 13 zei hij tegen Noach: ‘Ik heb besloten een einde te maken aan het leven van alle mensen, want door hen is de aarde vol onrecht. Ik ga hen ver- nietigen, en de aarde erbij. 14 Maak jij nu een ark van pijnboomhout. Maak daar verschillende ruimten in, en bestrijk hem vanbinnen en vanbuiten met pek. 15 Maak hem driehonderd el lang, vijftig el breed en dertig el hoog. 16 Je moet er een lichtopening in aanbrengen en aan de bovenkant één el openlaten; de ingang moet je in de zijkant maken. De ark moet een benedenverdieping krijgen en daarboven nog twee ver- diepingen. 17 Ik laat een grote vloed over de aarde komen, een watermas- sa die haar zal overspoelen, om alles onder de hemel waarin levensadem is te vernietigen; alles op aarde zal 5:1-32 1 Kron. 1:1-4 5:2 Gen. 1:27-28; Mat. 19:4; Marc. 10:6 5:24 Hebr. 11:5; Judas 14 6:3 Gen. 2:7 6:4 Num. 13:33 6:6 1 Sam. 15:11,35 6:8 1 Petr. 3:20 6:9 2 Petr. 2:5 (5:29) Noach [...] troost geven – In het Hebreeuws is er een woordspel tussen de naam Noach en het werkwoord nicham, ‘troost geven’. 19 G En Esis 5-6
omkomen. 18 Maar met jou zal ik een verbond sluiten. Jij moet de ark in gaan, samen met je zonen, je vrouw en de vrouwen van je zonen. 19 En van alle dieren moet je er twee in de ark brengen, om ervoor te zorgen dat die met jou in leven blijven. Een mannetje en een wijfje moeten het zijn. 20 Van alle soorten vogels, van alle soorten vee en van alles wat op de aardbodem rondkruipt, zullen er twee naar je toe komen; die zullen in leven blijven. 21 Leg ook een voor- raad aan van alles wat eetbaar is, zodat jullie allemaal te eten hebben.’ 22 Noach deed dit; hij deed alles zo- als God het hem had opgedragen. 7 1 Toen zei de HEER tegen Noach: ‘Ga de ark in, samen met je hele gezin, want ik heb gezien dat jij als enige van deze generatie rechtscha- pen bent. 2 Van alle reine dieren moet je zeven mannetjes en hun wijfjes meenemen, van de onreine dieren moet je er twee meenemen, een mannetje en zijn wijfje, 3 en van de vogels weer zeven mannetjes en wijfjes, om hun voortbestaan op aarde veilig te stellen. 4 Want over zeven dagen zal ik het veertig dagen en veertig nachten op de aarde laten regenen; dan zal ik alles wat er bestaat van de aardbodem wegvagen, alles wat ik heb gemaakt.’ 5 Noach deed alles zoals de HEER het hem had opgedragen. 6 Noach was zeshonderd jaar toen de zondvloed kwam, een watermassa die de aarde overspoelde. 7 Om aan het water te ontkomen ging Noach de ark in, samen met zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen. 8 Van de reine en de onreine dieren, van de vogels en van alles wat op de aardbodem rondkruipt, 9 kwamen er telkens twee bij Noach in de ark, een mannetje en een wijfje, in overeenstemming met wat God hem had opgedragen. 10 Toen de zeven dagen voorbij waren, kwam het water van de vloed over de aarde. 11 In het zeshonderdste jaar van Noachs leven, op de zeventiende dag van de tweede maand, braken alle bron- nen van de machtige oervloed open en werden de sluizen van de hemel opengezet. 12 Veertig dagen en veertig nachten lang zou het op de aarde stortregenen. 13 Diezelfde dag gingen Noach, zijn zonen Sem, Cham en Jafet, zijn vrouw en de drie vrouwen van zijn zonen de ark in, 14 samen met alle soorten wilde dieren, vee en kruipende dieren, en ook met alle soorten vogels en wat er verder maar vleugels heeft. 15 Van alle wezens waarin levensadem was, kwamen er telkens twee bij Noach in de ark: 16 er kwamen van alle dieren een manne- tje en een wijfje, in overeenstemming met wat God hem had opgedragen. Toen sloot de HEER de deur achter hem. 17 De vloed overstroomde de aarde veertig dagen lang. Het water steeg en de ark werd opgetild, zodat hij van de aarde loskwam. 18 Het water op aarde nam steeds maar toe, hoger en hoger steeg het, en de ark dreef op het water. 19 Het water bleef voort- durend toenemen, zelfs de hoogste bergen kwamen onder te staan. 20 Tot vijftien el daarboven reikte het water, de bergen stonden helemaal onder. 21 Alles wat op aarde leefde kwam om, alles wat er rondwemelde: vogels, vee, wilde dieren, en ook alle mensen. 22 Alles wat op het land 20 G En Esis 6-7
Het oude Nabije Oosten 1713k a arten
1714 k a arten Palestina en de Sinai
De Nieuwe Bijbelvertaling (nbv) uit 2004 is de meest gebruikte vertaling in het Nederlandse taalgebied. Het is een betrouwbare vertaling vanuit de bronteksten, waarin de volle rijkdom van de Nederlandse taal is benut om het bijzondere karakter van de Bijbel tot uitdrukking te brengen. Bijbel dichtbij Het Nederlands Bijbelgenootschap ( nbg) slaat een brug tussen de brontek - sten van de Bijbel en bijbelgebruikers van nu. We geven de Bijbel door aan volgende generaties, in andere talen en in nieuwe vormen. In Nederland … Met eigentijdse, betrouwbare vertalin- gen zoals de Nieuwe Bijbelvertaling en de Bijbel in Gewone Taal maken we de Bijbel toegankelijk voor een breed lezerspubliek. Speciaal voor kinderen is er de Samenleesbijbel. Al onze vertalingen en extra achter- grondinformatie zijn te vinden op dé bijbelwebsite van Nederland: debijbel.nl. … en in het buitenland Samen met 146 bijbelgenootschappen vertalen en verspreiden we de Bijbel wereldwijd. Dat is hard nodig, want nog steeds hebben veel mensen geen bijbel in hun eigen taal. We zorgden Nederlands Bijbelgenootschap de afgelopen jaren onder andere voor luisterbijbels in Ethiopië, kinderbijbels in Oekraïne en de verspreiding van een miljoen bijbels op Cuba. … samen met u Het Nederlands Bijbelgenootschap brengt de Bijbel dichtbij dankzij de steun van leden en donateurs. Lees meer over ons werk en hoe u kunt helpen op bijbelgenootschap.nl. Nederlands Bijbelgenootschap Postbus 620, 2003 rp Haarlem bijbelgenootschap.nl t 023 514 61 46