Wetenschap ontwikkelt zich van ‘niet weten wat wel het geval is’ tot ‘wel weten wat niet het geval is’. —Marco Roos © 2018 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 2900 1 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. 4
Hoofdstuk 1 Op de laatste dag van zijn leven en aan het begin van een Europese catastrofe, keek Pieter Velthuizen toe hoe zijn collega’s Hans van Gent en André de Ruiter de laatste controles deden van de mini- onderzeeër. Glimlachend schudde hij zijn hoofd toen hij André grappen over zeemeerminnen hoorde maken tegen Hans. ‘Ik denk dat jullie je beter druk kunnen maken over methaan- pluimen dan over mogelijke veroveringen door zeemeerminnen,’ zei hij lachend. ‘Echt een opmerking van een verstokte vrijgezel,’ antwoordde André met een grijns. ‘Jij zou een zeemeermin niet eens herkennen, denk ik.’ Pieter negeerde de opmerking. ‘Heb je de dieptemeter gecon- troleerd? Daar zat gisteren een storing in.’ André knikte. ‘Ik heb hem zelfs vervangen. Ik kon de storing niet vinden en wilde geen risico nemen, zeker niet op dit steile deel van de continentale helling.’ ‘Goed gedaan. Ik denk dat we vandaag een goede kans maken om een monster methaanhydraat te vinden. Is de boor ook gecon- troleerd?’ ‘Uiteraard. Ik heb zelfs twee extra voorraadcontainers ingeladen om voldoende mee naar boven te kunnen nemen. Ik ben ervan overtuigd dat we vandaag slagen.’ Pieter snoof en knikte. ‘Als ik mijn neus moet geloven krijg je gelijk. Het lijkt wel of we hier door rotte eieren varen.’ ‘Ik hoorde dat er druk wordt uitgeoefend door de opdracht- gever? Ze beginnen ongeduldig te worden.’ 5
‘Dat klopt. We lopen een week achter op schema en het begint te veel geld te kosten.’ André zuchtte. ‘Zoals altijd draait het weer om geld.’ ‘Zo is het en dat zal ook niet snel veranderen. Dat is het lot van onderzoekers zoals wij.’ ‘Nou, wij zijn er klaar voor. Kruip jij maar in de controlekamer, Pieter.’ ‘Succes, jongens.’ André stak zijn hand op. ‘Houden jullie de stroming goed in de gaten? We zitten hier precies in de Golfstroom en ik heb het idee dat de Golfstroom dit jaar sterker is dan anders.’ ‘Komt goed, André.’ Hij liep de trap af. De controlekamer van onderzoeksschip Neptunus was het neusje van de zalm op het gebied van maritiem onderzoek. De witte ruimte stond vol met beeldschermen en apparatuur en was het domein van Pieter. Samen met collega Patricia Lokhorst beheerde en controleerde hij hier het hart van het tachtig meter lange onderzoeksschip. Zuchtend ging Pieter achter een beeldscherm zitten en keek toe hoe een kraan de minionderzeeër optilde en langzaam buitenboord manoeuvreerde. ‘Wat een diepe zucht,’ zei zijn collega Patricia. Pieter keek haar even aan en knikte toen. ‘Het wordt tijd dat we resultaat boeken.’ ‘Tja, dat heb je niet altijd in de hand.’ ‘Dat interesseert onze opdrachtgever helemaal niets. Die betaalt voor resultaat, niet voor gebakken lucht.’ ‘Misschien is hun verwachting van methaanhydraat wel gebak- ken lucht.’ Pieter reageerde niet. ‘Toch?’ vroeg Patricia door. Pieter keek haar aan en wreef over zijn kin. ‘Ik weet het niet,’ zei hij twijfelend. ‘Het zou fantastisch zijn als ze gelijk hebben, want dan hebben we het energieprobleem voor de toekomst opgelost.’ 6
‘Wat is jouw twijfel dan?’ ‘Ik heb zorgen over het broeikaseffect. Methaangas is een bijna 25 keer sterker broeikasgas dan koolstofdioxide. Als er industriële winning wordt ontwikkeld voor methaanhydraat, kan het haast niet anders of er zal methaangas vrijkomen. Mijn grootste zorg is een eventueel ongeluk. Als het een keer echt misgaat, zou er een enorm broeikaseffect kunnen optreden.’ ‘Met een klimaatverandering tot gevolg.’ ‘Inderdaad.’ ‘Het zou wel eens de laatste beschikbare fossiele brandstof kun- nen zijn op aarde, waar we niet buiten kunnen.’ ‘Dat zou heel goed kunnen, maar ik blijf sceptisch. Ik denk dat winning van methaanhydraat erg duur is en ook erg gevaarlijk. Misschien is het dé oplossing van ons mondiale energieprobleem, maar misschien is het ook wel een mondiale energiebom.’ ‘De tijd zal het leren,’ zei Patricia. Op het grote centrale scherm werden André en Hans zichtbaar en Pieter zette de headset op. ‘Hoe is de verbinding, jongens?’ vroeg hij. ‘Prima,’ reageerde André, die de leiding had in de onderzeeër. ‘Alle systemen zijn in orde. Over twee minuten gaan we afdalen met een snelheid van één meter per seconde.’ ‘Akkoord. Stroomsnelheid van de Golfstroom is hier momen- teel drie meter per seconde, dus houdt daar rekening mee. Het is beduidend sneller dan gebruikelijk, zeker op deze plaats waar de Golfstroom bijna aan het einde van zijn reis is.’ ‘Oké. We houden er rekening mee. Misschien komt de hogere watertemperatuur wel door de hoge stroomsnelheid. Het lijkt erop dat de Golfstroom dit jaar verder doordringt naar het noorden dan anders.’ ‘Ik denk dat je gelijk hebt.’ De minionderzeeër begon langzaam aan zijn daling en Pieter zag op een ander scherm dat André de neuscamera van de onderzeeër 7
had aangezet. Een groen korrelig panorama vulde het beeldscherm en het zicht onder water was heel erg slecht. Hij wist dat dat beter werd naarmate de onderzeeër dieper zou afdalen. ‘Opmerkelijk dat het water zo warm is,’ zei André. Pieter keek op zijn beeldscherm en zag dat André gelijk had. De onderzeeër was inmiddels gedaald tot 150 meter onder water en de watertemperatuur was bijna tien graden. Vlak boven de zeebodem was het normaal gesproken net boven het vriespunt, maar met nog vijftig meter te gaan was tien graden veel warmer dan normaal. ‘Heel vreemd. Ik kan me niet herinneren dat ik dat eerder gehoord heb.’ ‘Kan dat effect hebben op het methaanhydraat?’ vroeg Hans. ‘Dat hangt ervan af,’ antwoordde Pieter twijfelend. ‘Waar hangt het van af?’ ‘Hoe diep het hydraat zit,’ reageerde André. ‘Pieter bedoelt dat het hydraat kan smelten. Methaanhydraat zit in ijs en als de watertemperatuur stijgt, zal het ijs om het hydraat eerder smelten.’ ‘Dat begrijp ik,’ zei Hans. ‘Vandaar dat we zoveel rotte eieren ruiken. Door de hogere temperatuur smelt het hydraat en ontsnapt er meer methaangas.’ ‘Zo is het,’ zei Pieter. ‘Het gas komt in pluimen naar boven. Pas op voor die pluimen, want de onderzeeër heeft geen draagvermogen in een methaanpluim.’ ‘Dat lijkt me geen probleem, Pieter,’ zei André. ‘Methaanplui- men zijn bijna nooit groter dan één meter in doorsnee, dus onze onderzeeër zal daar geen last van hebben.’ Pieter reageerde niet. ‘Dat is toch zo?’ ‘Het klopt wat je zegt. Toch heb ik een slecht gevoel over die verhoogde temperatuur. Ik weet niet wat ik daarvan moet denken. Ik wil jullie vragen om goed op te passen voor pluimen. We moeten geen risico’s nemen.’ Pieter keek naar het scherm van de neuscamera en zag dat het beeld al beter werd. Het vlokkerige groen was verdwenen en het 8
beeld werd nu bijna zwart. ‘We naderen de helling,’ zei André. ‘Zet de schijnwerper aan, André,’ zei Pieter. Het beeld lichtte op en Pieter zag de continentale helling goed zichtbaar op het scherm verschijnen. Er stegen dunne slierten gas op uit bodembreuken. Methaangas. ‘Acht graden Celsius,’ zei Hans. ‘Mmm ...’ mompelde Pieter. ‘Dat is zeker zes graden te warm voor deze diepte.’ ‘De stroming is sterk hier. Nog steeds drie meter per seconde,’ zei André. Pieter reageerde niet, maar keek aandachtig naar de meetge- gevens van alle apparatuur. Hij fronste zijn wenkbrauwen toen hij een metertje zag uitslaan. ‘Het lijkt erop dat er seismische activiteit is.’ ‘Ik zie het,’ mompelde André. ‘Vreemd.’ ‘We zijn in ieder geval wel op de juiste plek,’ zei Hans. ‘Als ik de apparatuur mag geloven zit hier een laag hydraat van driehon- derd meter dik en het start al bij twee meter onder de helling. We kunnen er goed bij komen met de boor.’ ‘Kunnen jullie het afgesproken patroon van drie meter per boorgat aanhouden?’ vroeg Pieter. ‘Dat lijkt te kunnen,’ reageerde André. ‘De helling ziet er regel- matig uit en ik kan niet direct obstakels vinden.’ ‘Mooi. Starten dan maar, zou ik zeggen. Als jullie echt twintig monsters willen boren zullen jullie flink door moeten werken. De batterij houdt het nog maximaal honderddertig minuten vol.’ ‘Dat moet lukken. We starten over drie minuten. Hans con- troleert nu de opslagbussen met stikstof.’ Pieter leunde achterover in zijn stoel en zijn blik gleed van scherm naar scherm. Aandachtig keek hij toe hoe de boor keer op keer een tunnel maakte met een doorsnede van vijftien centimeter. 9
Nadat het boorgat klaar was, werd de boor verwisseld voor een holle boor waar de monsters mee geboord werden. Ieder monster werd vanuit de holle boor overgeplaatst naar een dubbelwandige metalen bus. Tussen de dubbele wanden zorgde vloeibare stikstof voor de benodigde koeling om het hydraat in goede conditie in een laboratorium te krijgen. Pieter keek voor de zoveelste keer op de digitale klok. Er waren inmiddels 115 minuten verstreken en ze hadden nog voor maximaal een kwartier energie in hun batterij. ‘Opschieten, jongens,’ zei hij. ‘Nog een kwartier en dan is het gebeurd met jullie batterij.’ ‘Ja, ja,’ mompelde André. ‘Ik zie het. We zijn met de laatste boring bezig, dus het moet lukken. We hoeven alleen nog maar op te stijgen, dus geen paniek.’ Pieter zuchtte onhoorbaar. Hij kende André als een ervaren duiker, die wist waar hij mee bezig was. ‘Laat die laatste boring anders maar zitten, André,’ zei hij. ‘Ik heb een slecht gevoel over die seismische activiteit. Het begint steeds erger te worden sinds jullie aan het boren zijn.’ André reageerde niet en Pieter zag dat de holle boor in het geboorde gat verdween. ‘Er komt veel meer methaangas naar boven, Pieter,’ zei Patricia. ‘Laten we afbreken, want het wordt onstabiel.’ Pieter keek naar het scherm bij Patricia, waar beelden van de staartcamera werden geprojecteerd. De kleine stroompjes methaan- gas waren veranderd in brede kolommen van minstens een halve meter doorsnede. Geschrokken kwam hij overeind uit zijn stoel toen hij een gordijn van gas zag ontstaan. ‘Wat gebeurt daar?’ ‘Er ontstaan breuken tussen de boorgaten,’ zei Patricia, die ook overeind was gekomen. ‘Het warmere water komt via de boorgaten bij het bevroren hydraat. Het hydraat smelt en zo ontsnapt al dat gas.’ Haar woorden liepen als koud water over zijn rug en Pieter wist dat ze gelijk had. ‘Afbreken, André!’ schreeuwde hij in de microfoon. 10
‘Afbreken! De helling wordt onstabiel!’ ‘De boor zit vast!’ schreeuwde André. Langzaam ging Pieter weer zitten en koortsachtig dacht hij na. Hij veegde over zijn voorhoofd, waar kleine zweetdruppeltjes waren verschenen. ‘Probeer de boor af te koppelen van de onderzeeër,’ zei hij. ‘Kan niet. Het moet hydraulisch gebeuren.’ ‘Ze hebben nog maar voor vijf minuten batterijvermogen,’ zei Patricia zacht. Pieter reageerde er niet op en trommelde met zijn vingers op de leuning van zijn stoel. Hij keek naar het scherm bij Patricia en zag dat de gasbellen steeds dichter naar de onderzeeër toe kropen. Bezorgd keek hij toe hoe André de onderzeeër steeds heen en weer probeerde te manoeuvreren in de hoop dat de boor los zou schieten. ‘Gelukt!’ schreeuwde André en Pieter zag de onderzeeër los- schieten. De boor bungelde onder de boot, maar dat was niet erg. ‘Probeer zo snel mogelijk naar boven te komen, André,’ zei hij. ‘Je bent bijna door je vermogen heen.’ ‘Ik probeer het,’ mompelde André. Pieter hoorde de spanning in zijn stem en hij zag dat de gasbel- len nu als een wolk om de onderzeeër heen dwarrelden. ‘Kom op,’ fluisterde hij. ‘Blazen die tanks.’ ‘Ik kom bijna niet omhoog!’ zei André. ‘Blaas de ballasttanks leeg, André.’ ‘Dat heb ik al gedaan, man! Het helpt niets!’ ‘Probeer uit de methaanpluimen weg te komen! Het gas haalt al het stuwvermogen weg.’ ‘De batterij is zo goed als leeg. We redden het niet,’ zei André met schorre stem. Pieter voelde zijn keel samenknijpen door de spanning en met afschuw zag hij hoe de onderzeeër langzaam verder naar beneden zakte. In een flits zag hij ook de kans. ‘Spaar je batterij, André!’ schreeuwde hij. ‘Laat de boot maar afglijden langs de helling zodat 11
je uit de methaanpluimen komt. De onderzeeër kan nog wel vijftig meter dieper als het echt moet. Zet de batterij weer aan als je uit het methaangas bent.’ André zei niets, maar Pieter zag op de monitor dat hij deed wat hij vroeg. De schermen gingen op zwart doordat het elektrische systeem werd uitgeschakeld. Alleen de communicatielijn bleef open omdat die op een andere batterij was aangesloten. ‘Goed gedaan, jongen,’ mompelde hij. ‘Niet te vroeg juichen, maat. Bid maar voor ons.’ Pieter moest even slikken toen hij de vraag van André hoorde en het beeld van zijn moeder kwam weer voor zijn ogen. Een moeder die door afschuwelijke pijnen werd geteisterd, maar God zelfs toen niets ongerijmds wilde toeschrijven. Hij voelde opnieuw de woede. Het godsvertrouwen van zijn moeder had haar niet gered van de dood. ‘Dat heb ik lang geleden afgeleerd,’ reageerde Pieter. ‘Je zult het zelf moeten doen, André.’ ‘Dat gaat niet meevallen,’ mompelde André. ‘Kun je de batterij van het communicatiesysteem aansluiten op de hoofdbatterij?’ ‘Helaas niet. Die batterij heeft een andere spanning en een andere aansluiting.’ Pieter zweeg en keek op de monitor waarop het radarbeeld van het onderzoeksschip te zien was. Hij zag de onderzeeër langzaam afglijden op de helling richting de diepzee. ‘Ben je al uit de gevarenzone, André?’ vroeg hij. ‘Wat je maar gevarenzone noemt. We zijn er nu uit, maar ik krijg de motor niet aan de praat! De batterij is te ver heen!’ ‘Blijven proberen, jongens!’ zei Pieter zo kalm mogelijk, maar zijn keel leek dichtgeknepen te worden. Hij keek naar Patricia naast hem die haar hoofd schudde en achterover in haar stoel ging zitten. Ze keek hem wanhopig aan. Pieter trok zijn schouders op. Hij voelde zich onmachtig. ‘Het lukt niet,’ zei André kreunend. ‘De boot begint te kraken. 12
We komen te diep.’ Pieter blies onhoorbaar uit. Hij had al gezien dat de boot dertig meter beneden de toegestane diepte was gezakt, maar hij kon er niets aan veranderen. ‘We maken water!’ schreeuwde Hans in paniek. ‘Er zijn een paar klinknagels gesprongen, Pieter,’ zei André. Pieter hoorde aan de stem van André dat hij de moed begon te verliezen. ‘Waarom stijgt de boot niet?’ vroeg hij. ‘Je kunt de ballasttanks toch leeg laten lopen?’ ‘Dat hebben we al lang gedaan, maar de afsluitkleppen gaan niet meer dicht, dus het water stroomt even hard weer naar binnen. De kleppen werken hydraulisch en we hebben vermogen nodig om die aan te sturen.’ De onvermijdelijke waarheid drong onbarmhartig tot Pieter door. De onderzeeër was niet meer te redden. Hij zag dat Patricia haar headset afdeed en hem met afschuw aankeek. De tranen ston- den in haar ogen. ‘Ik kan dit niet aan,’ zei ze zacht, waarna ze opstond en wegliep. Pieter knikte zwijgend en kuchte even. ‘Blijf het proberen, André,’ zei hij. ‘Ik doe niet anders. Het is afgelopen, jongen. Dit gaan we niet redden. Het water stijgt steeds sneller in de boot. Wil je wat voor me doen, Pieter?’ ‘Natuurlijk, André,’ zei hij met schorre stem. ‘Zeg tegen mijn vrouw dat ik stierf met haar foto in mijn hand. Ze heeft me tot de gelukkigste man van de wereld gemaakt.’ ‘Dat zal ik doen, vriend,’ zei hij zacht. ‘Ik wil niet dood!’ schreeuwde Hans. Zijn stem sloeg over en Pieter hoorde het schreeuwen overgaan in gejammer. Hij had een sterke drang om zijn headset af te doen, net als Patricia, maar hij kon het niet. Hij wilde zijn vrienden bijstaan zo lang als het kon, hoe afschuwelijk het ook was. Hij voelde zijn hart als een razende kloppen en zweet parelde op zijn voorhoofd. De onderzeeër kraakte 13
in al zijn voegen en opeens klonk er een harde klap, waarna de communicatie uitviel. Langzaam zette Pieter zijn headset af en hij bleef met gesloten ogen voorovergebogen in zijn stoel zitten. ‘Is het voorbij?’ vroeg Patricia zacht. Pieter keek op en zag haar in de deuropening staan. Hij knikte zwijgend, waarna Patricia huilend wegliep. Zuchtend stond hij op en zette de monitors uit. Geschrokken keek hij op toen er geschreeuw van boven klonk. ‘Pieter!’ schreeuwde iemand. ‘Kom boven!’ Hij hoorde niet wie er zo schreeuwde, maar in de toon klonk paniek en angst door. Snel rende hij naar boven, waar hij de andere collega’s bij de reling van het schip zag staan. Hij hoorde hoe de motor op volle kracht werd gezet en het schip begon te trillen. Snel keek hij naar de brug, waar hij kapitein Arend van Hoorn met een grimmig gezicht achter het roer zag staan. ‘Kijk eens om je heen, Pieter,’ zei Patricia. ‘We zitten tussen methaanpluimen.’ Pieter boog zich over de reling en keek naar de golven. De zee borrelde alsof het water kookte. Hij slikte toen hij geen plek kon vinden waar geen bellen te zien waren. Zijn blik gleed naar rechts, op zoek naar de grens van de bellen, maar die was niet te vinden. Zijn handen knepen onbewust hard om de reling en hij voelde een knoop in zijn maag. ‘Het zijn niet meerdere methaanpluimen,’ zei hij, toen hij zich omdraaide. ‘Wat bedoel je?’ vroeg Patricia met een harde stem. ‘Dit is één grote methaanpluim. De helling is waarschijnlijk over een flink stuk geïmplodeerd.’ Hij wachtte hun reactie niet af, maar rende naar de andere kant van het schip. Hijgend keek hij uit over de zee. Er waren maar weinig bellen. De strook liep niet verder dan een meter of vijf van het schip vandaan. 14
Pieter keek naar boven, naar de brug en zwaaide om aandacht te trekken. Hij zag dat Arend naar hem keek en hij wees naar de rand van de bellen. Arend kwam naar buiten en schudde machteloos met zijn armen. ‘Ik probeer al uit te wijken, Pieter, maar het schip wil niet!’ Pieter moest direct aan de onderzeeër denken en keek weer naar de zee. De strook met bellen had zich verder uitgebreid tot ongeveer tien meter bij het schip vandaan. Een doordringende stank van rotte eieren lag als een deken over het schip heen. Geschrokken greep hij zich vast aan de reling toen hij het schip naar voren voelde hellen. Hij zag dat ze al minstens een meter dieper in het water lagen en de waarheid trof hem als een scherpe dolk. We gaan zinken! Hij zag maar één optie en snel keerde hij zich om naar zijn col- lega’s. Patricia hield zich krampachtig vast aan de trapleuning van de brug. De anderen stonden zwijgend bij de reling naar de zee te kijken. Pieter zag dat ze te verschrikt waren om iets te ondernemen. Het leek wel of ze apathisch waren geworden. ‘Luister, jongens!’ schreeuwde hij. ‘Het schip gaat het niet red- den! De enige kans die ik zie, is om zwemmend buiten de methaan- pluim te komen. Het schip is te zwaar om te blijven drijven, maar onze lichamen zullen het vast wel redden!’ Hij keek naar de brug. ‘Arend,’ schreeuwde hij. ‘Heb je onze positie al doorgegeven?’ Arend stond in de deuropening en knikte. ‘Ja, dat heb ik net gedaan, samen met een SOS-bericht. Wat is je voorstel?’ ‘Zwemmen,’ antwoordde hij. ‘Dat is onze enige kans. Het schip gaat het niet lang meer redden!’ ‘Ik verlaat het schip niet!’ riep Arend. ‘Zwemmend gaan ze ons nooit vinden!’ Pieter voelde zijn frustratie toenemen. ‘Denk na, Arend! Als je op het schip blijft, zul je met het schip in de diepte verdwijnen! Zwemmend hebben we een goede kans! Er is vast al wel een heli- kopter onderweg!’ 15
Hij keek naar de andere collega’s en zag de twijfel en angst op hun gezichten. ‘Ik sta ook niet te juichen om zo ver uit de kust in zee te springen,’ zei hij. ‘Ik weet niet wat jullie doen, maar ik ga het schip nu echt verlaten. De bellen breiden zich nog steeds uit en daar moeten we zwemmend doorheen zien te komen.’ Hij draaide zich om en liep naar de reling. Het schip was nog verder weggezakt en het water stond niet meer dan een halve meter onder de rand. Hij voelde zich misselijk en proefde gal in zijn mond. Een sprong in zee was een onherroepelijke stap. Zijn gedachten gingen naar André en de vraag die hij gesteld had. Bid maar voor ons. Pieter voelde een band om zijn hart. Met een grom bande hij alle gedachten uit zijn hoofd, haalde diep adem en sprong in zee. Ondanks dat de watertemperatuur hoger was dan gebruikelijk, hapte Pieter naar adem toen hij in het koude water terechtkwam, maar zijn angst om weg te zinken verdrong de kou direct naar de achtergrond. Hij kreunde toen hij voelde dat hij wegzonk in het water, ondanks zijn pogingen om te gaan zwemmen. Zijn lichaam kwam verticaal te staan en langzaam verdween zijn hoofd onder water. In paniek trapte hij met zijn voeten heen en weer en proes- tend kwam hij weer boven. Het draagvermogen nam weer toe en snel zwom hij weg bij het schip vandaan, bang om meegezogen te worden als het schip zou zinken. Hij voelde een stroom energie door zijn lichaam trekken nu het zwemmen lukte en zijn moed kwam weer terug. Na een meter of twintig draaide hij zich op zijn rug om naar het schip te kijken. Hij zag dat de meeste collega’s zijn voorbeeld volgden en ook overboord sprongen. Het water stond nu tot de rand van het dek en de boeg begon al naar beneden te zakken. ‘Het lukt!’ schreeuwde hij. ‘Deze kant op, dan blijven we bij elkaar tot de helikopter komt!’ Hij zag dat Arend nog op de brug stond, maar de andere col- 16
lega’s kwamen zwemmend zijn kant op. Pieter keek om zich heen en zag dat hij net buiten de methaanbellen zwom. Het leek erop dat de methaanpluimen ook niet meer verder uitbreidden. Water- trappelend bleef hij op zijn collega’s wachten, maar het schip begon nu steeds sneller weg te zakken. Opgelucht zag hij dat Arend nu ook eindelijk de keus had gemaakt om het schip te verlaten en met een grote duik achter zijn andere collega’s aan kwam. De bellen kwamen weer wat dichterbij en Pieter voelde zijn benen dieper wegzakken. Snel draaide hij zich om en zwom verder weg. Na een paar minuten draaide hij zich weer om en zocht naar het schip, maar dat was verdwenen. Hij draaide rondjes en mistte het schip als oriëntatiepunt, maar rechts hoorde hij geschreeuw. Geschrokken zocht hij naar de persoon die zo schreeuwde, want de schreeuw was geen roepen naar een persoon, maar een uiting van panische angst. Pieter zag eindelijk zijn collega’s zwemmen, maar zag ze vervolgens een voor een verdwijnen in de golven en niet meer boven komen. Hij voelde zijn benen naar beneden zakken en de paniek begon weer grip op hem te krijgen. Snel begon hij weer te zwemmen en nu bleef hij zwemmen, maar hij voelde dat hij niet uit de gevarenzone kon komen. Kreunend begon hij harder en wilder te zwemmen, maar zijn benen begonnen verder weg te zakken. Opnieuw kwam het verzoek van André in zijn gedachten. Bid maar voor ons. Een verzoek dat hij had afgewezen. Hij dacht weer aan zijn moeder. Wat een rust had ze gehad toen ze met veel pijn op haar sterfbed lag. Wachtend op de dood. In alle rust, zonder paniek, zonder wanhoop, zonder wrok, zonder opstand. Wachtend op een beter lot, zoals ze hem vertelde. Hij was er woedend om geworden. Hoe kon ze hem en papa zo makkelijk achterlaten? Opstandig had hij afscheid genomen van God. De God aan Wie zijn moeder zich zo rustig had durven overgeven. Hij had die rust niet. Kende die niet en begreep die niet. Nu, met de dood voor ogen, kwam het besef dat dit een groot gemis was. 17
De paniek nam de controle bij hem over. Hij voelde zich zinken. Toen hij onder water verdween, raasde zijn leven in een flits aan hem voorbij. Hij wist dat hij ging sterven en pas nu besefte hij dat zijn hele afzweren van God niet meer was geweest dan opstand. Hij wilde niet dat er een God was Die zijn leven zou leiden en aan Wie hij onderworpen was. Pas nu, nu hij wegzonk in de koude duisternis van de zee, wist hij dat het nooit meer was geweest dan een wensen dat God niet bestond. Hij wist het nu, omdat hij had gezien hoe zijn moeder zelfs bij de dood op haar God vertrouwde. Hij wilde schreeuwen, maar dat ging niet onder water. Hij wilde zijn vuist opheffen naar God, maar dat kon niet meer. Zijn longen brandden door het zuurstoftekort en hij gaf zich over aan de drang om te schreeuwen. Een schreeuw van ellende. Hij deed zijn mond wijd open en schreeuwde, maar het was een geluidloze kreet, gesmoord in de koude duisternis van de zee. 18