1. EEN NIEUWE SMARTPHONE Er klinkt een schel geluid vlak naast zijn oor. Slaapdronken maait Wessel met zijn rechterhand door de lucht met de bedoeling de herriemaker te smoren. Dat mislukt compleet. De smartphone belandt in een hoek van de slaapkamer en is plots stil. Wessel draait zich om en trekt het dekbed nog eens tot zijn oren op. Dan realiseert hij zich dat er iets niet klopt. De wekker op zijn smartphone ging af, maar hij heeft hem niet uitgezet. En toch stopt het alarm … Hij komt overeind en kijkt met slaperige ogen de slaapkamer rond. Dan ziet hij hem liggen. Hij gooit zijn benen buiten bed. De rest volgt. Stram sluipt hij naar de hoek en raapt zijn smartphone op. Dat ziet er niet goed uit. Het scherm is zwart. Hij drukt een knopje op de zijkant in, maar het scherm is en blijft zwart. Hij sluipt te- rug naar zijn bed, legt de smartphone weer op zijn nachtkastje en kruipt met een diepe zucht nog even onder het dekbed. Hij doezelt weer weg, totdat hij opnieuw hardhandig wordt gewekt doordat er iets op zijn dekbed springt. De nagels van Vicky, zijn kat, dringen door het dekbed heen. Wes- sel is meteen weer klaarwakker en maait nog eens met zijn hand door de lucht. Dit keer mist hij de veroorzaker van het ongemak. Vicky duikt op tijd weg en springt van het dekbed op de grond. Wessel komt weer overeind en strijkt door zijn lange haardos. Drie kwartier later is hij op zijn mountainbike op weg naar Kaas- winkel Wolff, waar zijn vader nog steeds de scepter zwaait. Het is zaterdag. Vader Wolff heeft gevraagd of hij een dagje komt helpen 9
in de winkel, omdat hij wat drukte verwacht. ‘Prima, ’ heeft Wessel beloofd. ‘Mits er geen oproep komt van de KNRM natuurlijk. ’ Diep in zijn hart hoopt hij iedere keer dat dit minimaal één keer gebeurt als hij in de winkel is. Maar die wens komt niet altijd uit. Hij parkeert zijn fiets in het steegje naast de winkel en loopt door een zijdeur naar binnen. Daar gaat hij via een magazijntje naar het volgende vertrek, waar hij zijn vader treft in zijn kantoortje. ‘Môgguh, ’ klinkt het vanachter het bureau. ‘Hoi pa! Ik zag de fiets van Beatrijs buiten staan. Is ze die gister vergeten? ’ Pa Wolff kijkt op. ‘Nee, Beatrijs is al in de winkel. ’ ‘O, ik dacht dat ze vrij was vandaag. ’ ‘Ach, Beatrijs heeft niet zo veel om handen en werkt graag met jou samen. Bovendien verwacht ze een drukke dag. ’ ‘Drukke dag? Hoezo? ’ ‘Geen idee. Vraag het haar maar. Ze zal wel iets weten wat wij niet weten, ’ glimlacht Wolff senior. Wessel trekt zijn wenkbrauwen een keer op. ‘O ja, als het straks even wat minder druk is, wil ik graag even naar een telefoonshop. Mijn telefoon heeft het begeven. ’ ‘Ach ja, die dingen gaan maar een tijdje mee tegenwoordig. Hoe oud is-ie? ’ vraagt senior. ‘Nog niet zo oud, hoor, ’ reageert Wessel. ‘Maar hij is gaan vliegen en daarna niet zo goed geland. ’ Vader kijkt hem even schuin aan. ‘Vliegen? ’ ‘Ik heb ’m van m’n nachtkastje gestoten, ’ bekent Wessel. ‘Kijk strakjes maar. Of roep mij even. Dan sta ik Beatrijs wel een poosje bij als dat nodig is. ’ Wessel tikt met twee vingers tegen de zijkant van zijn hoofd, trekt 10
zijn jas uit en loopt door naar de winkel. ‘Môgguh, Bea, ’ groet hij. ‘Kijk aan, er staan al drommen voor de deur. Is-ie al open? ’ Beatrijs werpt snel een blik op de grote winkelklok. ‘Het is nog geen tijd. ’ ‘Zal ik die mevrouw dan maar even binnenlaten? Misschien heeft ze haast vandaag dat ze zo vroeg is. ’ Beatrijs kijkt verwonderd naar de winkeldeur. ‘Had ik niet eens gezien, ’ mompelt ze. Wessel loopt naar de winkeldeur terwijl Beatrijs hem een nijdige blik nawerpt. ‘Tijd is tijd en geen seconde eerder ’ zou goed bij deze blik passen. Maar ze zwijgt. Wessel doet de deur van het slot en draait twee veiligheidsknippen om, waarna de deur openslaat. ‘Goedemorgen, mevrouw Knoes- ter!’ begroet hij haar luidruchtig. ‘U bent al vroeg op pad. Onze zeer gewaardeerde Beatrijs is nog druk in de weer om alles netjes klaar te leggen, maar ik wil u graag helpen, hoor. ’ ‘O, maar ik wil wel wachten op Beatrijs. Die snijdt altijd zulke keu- rige stukken. ’ Beatrijs kijkt met een spottende glimlach naar Wessel. ‘Nu hoor je het. ’ ‘Oké, oké! Ik leg me er graag bij neer. Twee vrouwen, daar kan ik niet tegenop, ’ grijnst Wessel ‘Nog niet eens tegen eentje!’ sneert Beatrijs. ‘Daar moet ik nou weer een hele dag mee samenwerken …’ Hoofd - schuddend loopt Wessel langs de toonbank, pakt de bestellijst en loopt door naar het magazijn om nog wat spullen te halen. Beatrijs heeft een aantal kaassoorten genoteerd die aangevuld moet worden. Ze heeft een mooi handschrift, moet Wessel bekennen. Zijn eigen ha - nenpoten zijn voor hemzelf niet eens altijd leesbaar. Hij grijpt het steekkarretje en rijdt ermee naar de stellingen. ‘Twee jong, ’ leest hij 11
mompelend van het briefje en pakt twee kazen met een groen label van de planken. ‘Twee jong belegen …’ Twee kazen met een rode rand volgen en belanden op het steekkarretje. ‘Een extra belegen … en een oude. ’ Een bruin en een zwart label completeren de stapel Goudse kazen. Wessel legt het briefje op een schap in de stelling en trekt het steek- karretje achterover om het vervolgens naar de winkel te rijden. Daar legt hij de kazen een voor een op hun plek achter Beatrijs, die bij de toonbank een pondje jong voor mevrouw Knoester snijdt. ‘Doet ze het echt zo goed of zegt u dat alleen maar omdat ze er nu bij is? ’ Wessel kijkt met een ondeugende blik achterom naar me- vrouw Knoester en wijst met zijn neus naar Beatrijs. ‘Er zijn er maar weinig die zo precies snijden, ’ glimlacht mevrouw Knoester. ‘Ze zit er nooit meer dan tien gram naast. ’ ‘Ja, snijden kan ze, die Bea, maar ze heeft ook al honderd jaar erva- ring, ’ lacht Wessel. Meteen schopt Beatrijs vinnig achteruit en treft Wessel precies te- gen zijn scheenbeen. Wessel trekt zich haastig terug en wrijft over zijn pijnlijke onder - been. ‘Het wordt hier gevaarlijk, geloof ik. ’ Mevrouw Knoester kijkt verbaasd van de een naar de ander. Wessel pakt de steekkar en wil weer naar het magazijn rijden voor nog meer kazen, maar de winkelbel gaat en er komt nog iemand binnen. Hij kijkt achterom. Zijn blik verstart. Hij versnelt zijn pas en rijdt de steekkar voor zich uit het magazijn in. Beatrijs kijkt hem verbaasd na. Wessel steekt zijn hoofd om de hoek van het kantoortje van zijn va- der. ‘Ik denk dat ik eerst maar even naar de telefoonwinkel ga. Kan maar beter gebeurd zijn. Wie weet hoe druk het straks nog wordt. En zonder telefoon ben ik nogal onbereikbaar. ’ 12
‘Heb je gelijk in. Zijn er al klanten? ’ vraagt vader. ‘Eentje en er kwam er, dacht ik, net nog eentje binnen. ’ ‘Goed, ik ga wel even helpen. Zo lang ben je toch niet weg? ’ ‘Neu, dat lijkt me niet, ’ zegt Wessel en trekt zijn schort over zijn hoofd. Meteen grist hij zijn jas van de kapstok en loopt door het magazijn naar buiten. Hij springt op zijn fiets en rijdt het steegje uit. Voor de winkel werpt hij snel een blik door de ramen naar bin- nen. Nog steeds twee klanten die met de rug naar de buitendeur staan, ziet hij. De telefoonwinkel is een paar honderd meter verderop in de win- kelstraat. Het is nog niet druk in de straat. In de telefoonwinkel is hij de eerste. ‘Goedemorgen, kan ik u helpen? ’ hoort hij nog voor hij de balie heeft bereikt. ‘Hopelijk!’ antwoordt Wessel en legt zijn defecte smartphone op de toonbank. ‘Deze doet niets meer. Kijk maar even of er nog iets aan te doen is, anders moet ik maar naar een nieuwe gaan uitkijken. ’ De man achter de toonbank pakt de smartphone op en bekijkt het toestel even van alle kanten, probeert wat toetsen en maakt hem daarna open. Aandachtig bestudeert hij het apparaatje en zegt dan: ‘Ziet er niet helemaal goed uit, maar ik kan hem voor u opsturen. ’ ‘Dat wil zeggen dat ik een tijdje zonder zit, ’ concludeert Wessel. De man achter de toonbank knikt een beetje mistroostig. ‘Dat gaat ’m niet worden, ’ vindt Wessel. ‘Ik heb ’m echt iedere dag nodig. ’ De man achter de toonbank neemt Wessel even op en zegt: ‘Dat kan ik begrijpen. Hebt u iets in gedachten? ’ ‘Ja, een andere smartphone. Deze is alweer een aantal jaren oud. ’ De blik van de telefoonman verandert op slag. ‘Ik heb wel wat 13