Bijbel & evolutie
Henk G. Geertsema Bijbel & evolutie Blijvend conflict of verrassende ruimte Buijten & Schipperheijn Motief – Amsterdam
Colofon © 2021 Henk G. Geertsema Gastredacteur: Joanne Bos Vormgeving: Buijten & Schipperheijn Omslagillustratie: Justin Beck, Unsplash ISBN 978-94-6369-110-9 Behoudens uitzonderingen krachtens de Auteurswet van 1912 mag niets uit deze uitgave wor- den verveelvoudigd, opgeslagen of openbaar gemaakt, op welke wijze dan ook, zonder vooraf- gaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.
Inhoud Woord vooraf ........................................................ 7 Hoofdstuk 1 De Bijbel: woord van God door mensen .............................. 13 1. Kennis in het licht van de Bijbel .................................... 14 2. Hoe spreekt God tot ons in de Bijbel? ............................... 22 3. Goddelijk en menselijk gezag ....................................... 31 4. Bijbel, geloof en wetenschap ........................................ 37 Hoofdstuk 2 Genesis 1: Gods goede schepping en de grenzen daarvan .............. 45 1. Geloof en wetenschap: verschillende opvattingen ................... 47 2. Voltooide schepping? ............................................... 53 3. Het eten van vlees: roof- en prooidieren ............................ 57 4. Een rand van dreiging .............................................. 66 5. Samenvatting en conclusie .......................................... 77 Hoofdstuk 3 Genesis 1 en 2: mens in Gods wereld .................................. 85 1. De tijd van de schepping ........................................... 87 2. Schepping en ontstaan als proces ................................... 95 3. Genesis 1: de mens – beeld van God ................................ 112 4. Samenvatting en conclusie ......................................... 126 Hoofdstuk 4 Genesis 2 en 3: zonde, dood en de tuin van Eden ...................... 131 1. Genesis 3 in de traditionele uitleg ................................... 132 2. Letterlijk verslag of beeldend verhaal ............................... 140 3. Genesis 2 en 3 en de wereld rond Israël ............................. 155 4. Voorlopige conclusie ............................................... 163
Hoofdstuk 5 Genesis 2 tot 11: geschiedenis, oordeel en belofte ...................... 166 1. Genesis 4 tot 11 ..................................................... 167 2. Genesis 2 en 3 en het Oude Testament .............................. 182 3. Algemene conclusie ................................................ 190 4. Vragen in verband met de zondvloed .............................. 193 Hoofdstuk 6 Het Nieuwe Testament: zonde, dood en de bevrijding van het kwaad ... 209 1. Romeinen 5: Adam en Christus ..................................... 210 2. Andere teksten in verband met Genesis 2 en 3 ...................... 238 3. Samenvatting en conclusie ......................................... 254 Hoofdstuk 7 Zonde, evolutie en de traditie van de kerk ............................ 256 1. Het gelijk van de traditie ........................................... 258 2. Het kennen van God bij de volken .................................. 267 3. Zonde als verantwoordelijkheid en schuld en de evolutietheorie .... 289 4. Samenvatting en conclusie ......................................... 301 Hoofdstuk 8 Schepping en zes dagen: de betekenis van de sabbat ................... 305 1. Het scheppen en rusten van God: zes dagen plus één? ............... 306 2. De sabbat: teken van Gods verbond met Israël ...................... 313 3. De sabbat voorbij .................................................. 319 4. Samenvatting en conclusie ......................................... 331 Epiloog: waarom ik geloof 1. Bijbel en evolutie ................................................... 335 2. Redenen om te geloven ............................................. 341 Verantwoording in verband met gebruikte literatuur 1. Algemeen .......................................................... 354 2. Per hoofdstuk ..................................................... 355
7 Woord vooraf Hoe is de wereld ontstaan? Kunnen schepping en evolutie met elkaar worden verbonden? Of staat geloof in de Bijbel tegenover wat vaak als een vaststaand resultaat van wetenschap wordt gezien? Aan de ene kant is er het traditionele beeld dat veel christenen hebben. God schept de wereld in zes dagen, die al of niet letterlijk moeten worden genomen. In ieder geval is er een aparte schepping van planten, dieren en mensen. En alle mensen stammen af van het eerste mensenpaar, Adam en Eva. Deze twee mensen spelen een beslissende rol in de ontwikkeling van de schepping. Eerst is de schepping volmaakt, er is geen kwaad en er is geen dood, in ieder geval niet onder de mensen. Dat wordt allemaal anders door de zondeval. Adam en Eva overtreden het gebod van God. De mensen worden sterfelijk. De aarde wordt vanwege de mens door God vervloekt. De overtre- ding van Adam (en Eva) betekent dat zij niet meer volmaakt zijn. De zonde heeft macht over hen gekregen. En dat geldt niet alleen voor henzelf, het geldt voor alle mensen. De zondeval van Adam en Eva betekent dat al hun nako- melingen ook ‘in zonde gevallen’ zijn, de erfzonde. Tegen deze achtergrond wordt dan de kern van het christelijk geloof begrepen: Jezus is gekomen om de macht van de zonde te overwinnen. Door hem is vergeving mogelijk en door hem is in beginsel ook de macht van het kwaad gebroken. Zo wordt de relatie met God hersteld. Heel anders is het beeld dat de moderne wetenschap geeft. Het begint met de big bang, ruim dertien miljard jaar geleden. Daarna ontstaat alles in een heel geleidelijk proces: eerst de wereld van de sterren, dan als gevolg daarvan de aarde, en daarna het leven op aarde. Al het leven heeft één gemeenschap- pelijke oorsprong. Dat geldt voor planten, dieren en mensen. Zij zijn allemaal ontstaan in een geleidelijk proces van ontwikkeling, de evolutie. Er is geen aparte schepping, ook niet van de mens. Soms wordt zelfs een principieel on- derscheid tussen de mens en de hogere dieren ontkend. Net als de mensapen behoren wij tot de primaten. Er is ook geen volmaakte werkelijkheid die is aangetast door de zonde van de mens. De dood is er altijd geweest. Zij is zelfs
8 een voorwaarde voor de ontwikkeling van het leven. De mensen zijn nooit goed geweest. Er is dus ook geen zondeval. Wat moeten christenen met dit verschil in opvatting over het ontstaan van onze wereld? Volgens sommigen is er inderdaad een onoverkomelijk conflict. Het Bijbelse geloof van schepping door God kan niet verzoend worden met de evolutie waarvan de wetenschap spreekt. Dat denken trou- wens veel niet-christenen ook. Aan de andere kant zijn er ook christenen die het wetenschappelijke wereldbeeld willen verbinden met het Bijbelse geloof. Ook voor hen is God Schepper. Maar dat is niet in strijd met het beeld dat de wetenschap geeft van het ontstaan van alles. De vraag is dan natuurlijk: moet je daarvoor wat de Bijbel zegt niet aanpassen aan de weten- schap? Kun je aan de Bijbel recht doen en toch open zijn voor de resultaten van de wetenschap? De laatste jaren zijn er vanuit orthodox protestantse kring – waartoe ik mezelf ook reken – verschillende publicaties verschenen die willen laten zien dat er geen spanning hoeft te bestaan tussen het christelijk geloof en de evolutietheorie. Daarbij wordt ook regelmatig naar de Bijbel verwezen. Maar er wordt niet systematisch gekeken naar alle teksten in de Bijbel waarvan wel gedacht wordt dat ze in strijd zijn met de theorie van de evolutie. Dat is wel de bedoeling van dit boek. Welke ruimte geeft de Bijbel zelf voor de resultaten van de moderne wetenschap? Dat is de vraag waarop dit boek een antwoord probeert te geven. Met het oog daarop willen we nauwkeurig kijken naar alle Bijbelgedeelten die in dit verband van betekenis zijn. Maar voordat we daaraan kunnen beginnen, is het nodig eerst iets over de Bijbel zelf te zeggen. Voor veel christenen is de Bijbel het woord van God. Daarom geloven zij wat in de Bijbel staat. Maar de Bijbel is geschreven door mensen. Wat betekent dat voor het verstaan van wat de Bijbel ons wil vertel- len? En wat betekent het voor de beoordeling van de wetenschap? Die vragen staan centraal in het eerste hoofdstuk. Het antwoord daarop vormt het uit- gangspunt bij het lezen van de Bijbel in de latere hoofdstukken. Maar er is nog een diepere laag in de vraag of schepping en evolutie met elkaar kunnen worden verbonden. Het gaat er niet alleen om hoe alles in de tijd is ontstaan, het gaat ook om de vraag of de wetenschap ruimte geeft voor het geloof in God. Voor sommige niet-christenen – misschien wel voor veel – sluiten wetenschap en evolutie het geloof in God uit. Dan zijn geloof in schepping en evolutie inderdaad niet met elkaar te verenigen. Wetenschap BIJBEL EN EVOLUTIE
9 WOORD VOORAF staat dan tegenover geloof en geloof tegenover wetenschap. Maar is dat te- recht? Over die vraag gaat het begin van het tweede hoofdstuk. Op deze manier wordt in hoofdstuk 1 en het begin van hoofdstuk 2 de basis gelegd voor het antwoord op de hoofdvraag van het boek: hoe lezen we de Bijbel in verband met schepping en evolutie? Het vervolg van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 gaan over vragen in verband met de schepping. Hoe volmaakt is de schepping die in Genesis 1 wordt beschreven? Wat wordt er precies be- doeld met het herhaalde ‘en God zag dat het goed was’? Welke ruimte is er daarbij voor de ontwikkeling zoals de evolutietheorie die schetst, bijvoorbeeld in verband met dood en geweld? Deze vragen staan centraal in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 gaat vooral in op de relatie tussen de beschrijving van de schepping in aparte scheppingsdaden van God aan de ene kant en aan de andere kant het geleidelijke proces waarin volgens de theorie van de evo- lutie alles is ontstaan. Kan het een met het ander worden verbonden? In dit verband vraagt de schepping van de mens en zijn mogelijke ontstaan uit de dieren speciale aandacht. In dit hoofdstuk kijken we vooral naar Genesis 1 en Genesis 2, ook in hun onderlinge samenhang, steeds vanuit de vraag of zorgvuldig lezen van de Bijbel ruimte geeft voor het proces van evolutie zoals de wetenschap daarover spreekt. De hoofdstukken 4 tot 7 gaan over vragen in verband met zonde en dood, speciaal de dood van de mens. Wat willen de eerste hoofdstukken van Genesis ons daarover vertellen? Moeten we vasthouden aan de zondeval en de erfzonde van de traditie? Of is er ruimte voor een andere uitleg? In hoofd- stuk 4 kijken we in dit verband naar Genesis 2 en 3. Daarbij komt ook de vraag aan de orde in hoeverre volgens de eerste hoofdstukken van Genesis alle mensen van Adam en Eva afstammen. Met het oog op dezelfde vragen kijken we in hoofdstuk 5 nog een keer naar Genesis 2 en 3, maar nu in het verband van Genesis 1 tot 11 en ook tegen de achtergrond van het Oude Testament als geheel. Wat is Gods bedoeling met de mens en hoe speelt de zonde daarbij een rol? In hoofdstuk 6 maken we een sprong naar het Nieuwe Testament, nog steeds in verband met de zondeval. Voor de leer daarvan heeft namelijk het vijfde hoofdstuk van de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen een belangrijke rol gespeeld. Daarom gaan we uitvoerig in op de vraag wat Paulus hier precies heeft bedoeld. Ook kijken we naar een aantal andere teksten in het Nieuwe Testament die op de eerste hoofdstukken van Genesis betrekking
10 hebben. De vraag is daarbij steeds in hoeverre de traditionele opvatting van de zondeval en de erfzonde een basis heeft in de Bijbel zelf. Het antwoord op die vraag blijkt negatief te zijn. Daarom bespreken we in hoofdstuk 7 hoe ingrijpend deze conclusie is voor de leer van de kerk. Met het oog daarop gaan we na hoe de Bijbel als geheel spreekt over het kwaad en de overwinning daarvan. Een van de vragen daarbij is in hoeverre zonde noodzakelijk verbonden is met het al of niet kennen van God. Voor het ant- woord op die vraag kijken we of er in dit opzicht verschillen bestaan tussen Israël als het bijzondere volk van God en de andere volken. In hoofdstuk 8 komen we tenslotte terug op de betekenis van de zes da- gen in Genesis 1. Daarbij komt ook het vierde van de tien geboden aan de orde. Want ook daar wordt de schepping uitdrukkelijk met zes dagen ver - bonden. Wat betekent dat? En wat is de betekenis van de zevende dag als de rustdag, de sabbat? Met de hoofdstukken 2 tot 8 probeer ik te laten zien in hoeverre de Bijbel ruimte geeft voor het wetenschappelijke wereldbeeld zoals dat verbonden is met de idee van evolutie, ook, of misschien juist, wanneer we de tekst ervan heel zorgvuldig lezen. Daarbij ga ik wel uit van de opvatting van evolutie waarbij niet het geloof in God als Schepper wordt afgewezen. In de manier waarop ik naar de teksten kijk, zal duidelijk zijn dat de Bijbel voor mij grote betekenis heeft. Maar waarom geloof ik? Heb ik daarvoor ook argumenten? Dat is het onderwerp van de Epiloog. Ik zal daarin eerst de conclusies uit de voorafgaande hoofdstukken samenvatten. Daarna wil ik een verantwoording geven van mijn eigen geloof in God en mijn daarmee verbonden houding ten opzichte van de Bijbel. Voor mijzelf was het nauwkeurig lezen van de Bijbel in verband met de vra- gen rond schepping en evolutie een boeiende onderneming. Het resultaat stond van tevoren niet vast. Soms was het gewoon spannend, omdat ik niet wist waar ik uit zou komen. Er kwamen ook steeds nieuwe vragen op. Het werken aan dit boek had daarom iets van een ontdekkingsreis waarbij ik voor steeds nieuwe verrassingen kwam te staan. Ik hoop dat u, jij, als lezer iets van dat verrassende kunt meemaken door de manier waarop ik van mijn ontdek- kingen verslag heb gedaan. Wel realiseer ik me dat dit zeker niet altijd het geval zal zijn. Ik heb gepro- beerd alle teksten uit de Bijbel te bespreken die op de een of andere manier BIJBEL EN EVOLUTIE
11 WOORD VOORAF met schepping en evolutie te maken hebben. Maar niet al die teksten zullen voor elke lezer even interessant zijn. Daarom kunnen sommige gedeelten eventueel ook worden overgeslagen. Dat geldt vooral bij de reeksen teksten uit het Nieuwe Testament die ik bespreek in de hoofdstukken 5 (in verband met de zondvloed), hoofdstuk 6 (in verband met Genesis 1 tot 3) en hoofdstuk 7 (teksten naast Handelingen 14, Handelingen 17 en Romeinen 1 in verband met het kennen van God bij de volken buiten Israël). Ik heb geprobeerd te schrijven voor een brede kring van belangstel- lenden. Met het oog op de leesbaarheid heb ik daarom in de tekst afgezien van verwijzingen naar literatuur. Maar die literatuur is er wel en ze is ook belangrijk geweest. Weliswaar heb ik mij geconcentreerd op het nauwkeurig lezen van de tekst van de Bijbel zelf – daarvan doe ik verslag – maar zonder de literatuur in verband met de Bijbel was dit boek er niet gekomen. Ik heb er informatie aan ontleend en zij heeft mijn denken gestimuleerd, soms ook omdat ik het er niet mee eens was. Het ene boek heeft daarbij meer beteke- nis gehad dan het andere. Maar zonder wat ik heb gelezen, had ik dit boek niet kunnen schrijven. Daarom geef ik aan het eind van het boek een aparte verantwoording in verband met de literatuur die ik heb gebruikt. Ik heb er veel aan te danken. Dat geldt ook voor een aantal mensen van wie ik de namen hier wil noe- men. In de eerste plaats Marc, Hugo, en Medi. Zij hebben als tiener een vroege versie willen lezen van wat nu hoofdstuk 2 is. Hun reactie heeft mij bemoe- digd. Kennelijk was de tekst ook voor hen in principe te begrijpen, ook al heb ik daar later nog wel iets voor moeten doen. In de tweede plaats noem ik An- kie Schäfer. Zij heeft alle hoofdstukken gelezen en van commentaar voorzien. Zij is van huis uit niet vertrouwd met het christelijk geloof en de Bijbel. Voor mij is zij belangrijk omdat ik heb geprobeerd zo te schrijven dat dit boek ook leesbaar is voor mensen zonder christelijke achtergrond. Verder noem ik Loes Maas. Zij heeft in het beginstadium enkele hoofdstukken van commentaar voorzien. Haar positief-kritische geest heeft mij steeds gestimuleerd. Ook zijn er deskundigen die bepaalde hoofdstukken hebben gelezen en van commentaar voorzien. Ik noem speciaal de oudtestamenticus Koert van Bekkum. Hij heeft alle hoofdstukken die op Genesis betrekking hebben in een bepaald stadium gelezen en van commentaar voorzien. Dat heeft mij regelmatig aan het denken gezet en mijn inzicht verdiept. En dan is er nog Joanne Bos. Zij heeft als redacteur nauwkeurig naar de tekst gekeken en heeft
veel correcties voorgesteld. Daardoor is de leesbaarheid zeker toegenomen. Natuurlijk blijf ik zelf voor de tekst verantwoordelijk. En dat ik hier verschil- lende namen noem, betekent niet dat zij het eens zijn met wat ik heb geschre- ven.Tot slot, ik ben me ervan bewust dat dit boek niet het laatste woord be- tekent over het lezen van de Bijbel in verband met schepping en evolutie. Op verschillende plaatsen kies ik voor een bepaalde uitleg terwijl er ook een andere mogelijk is. Bovendien ben ik zelf gevormd door de ontwikkeling die ik heb doorgemaakt. Daarbij is niet alleen belangrijk wat ik heb gelezen, maar ook wat ik niet heb gelezen. En het laatste is zeker niet minder dan het eerste. Toch hoop ik dat dit boek zal helpen bij het verstaan van de Bijbel in verband met de vragen rond schepping en evolutie. Henk Geertsema
13 Hoofdstuk 1 De Bijbel: woord van God door mensen Hoe lezen we de Bijbel als het gaat om de vragen die worden opgeroepen door de evolutietheorie? Dat is de hoofdvraag van dit hoofdstuk. Voor christenen is de Bijbel de basis van wat ze geloven. De evolutietheorie gaat uit van de resultaten van de wetenschap. Daarom lijkt het er soms op dat in de discussie over schepping en evolutie geloof en wetenschap tegenover elkaar staan. Aan de ene kant geloof in de Bijbel die spreekt van schepping. Aan de andere kant wetenschap die spreekt van evolutie. Door in te gaan op de eigen aard van de Bijbel wil ik in dit hoofdstuk duidelijk maken dat die tegenstelling niet terecht is. Geloof en wetenschap sluiten elkaar niet uit. Zij hebben beide een eigen karakter. En ze hebben elkaar nodig. Dat probeer ik in het vervolg te laten zien door in te gaan op vier vragen. Zowel bij geloof in de Bijbel als bij wetenschap hebben we met kennis te maken. De eerste vraag is daarom wat we vanuit de Bijbel over kennis kunnen zeggen en welke betekenis de Bijbel zelf in dit verband voor een christen moet hebben (1). Daarna wil ik iets meer zeggen over de Bijbel zelf. Hoe moeten we het gezag opvatten dat de Bijbel voor christenen heeft? Voor veel christenen is de Bijbel het woord van God. Dat betekent dat wanneer christenen de Bijbel lezen, zij op een bepaalde manier God zelf horen spre- ken. Maar de Bijbel is door mensen geschreven. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar – de Bijbel als woord van God en als woord van mensen? En wat betekent dat voor het gezag van de Bijbel? In twee stappen wil ik proberen op die vraag een antwoord te geven. Eerst vanuit de vraag wat het betekent dat God in de Bijbel door mensen spreekt (2). Daarna welke gevolgen dat heeft voor het gezag van de Bijbel (3). Tegen die achtergrond probeer ik een antwoord te geven op de vraag hoe geloof in de Bijbel zich verhoudt tot de resultaten van wetenschap. Ik wil laten zien dat geloof in de Bijbel daar in principe ruimte voor geeft. Zelfs dat de
14 resultaten van de wetenschap met het geloof verbonden moeten worden. Met andere woorden, op een bepaalde manier heeft de wetenschap zelf betekenis voor het geloof in de Bijbel. Maar het omgekeerde is ook waar. Geloof in de Bijbel heeft ook betekenis voor de beoefening van wetenschap. Wetenschap is een vorm van kennis. Wat er vanuit de Bijbel over kennis gezegd kan worden, geldt dus ook voor de wetenschap (4). In dit hoofdstuk bespreek ik de vragen rond geloof en wetenschap in het algemeen. En ik probeer te laten zien dat er geen conflict tussen beide hoeft te zijn, als we beide tot hun recht laten komen. In het volgende hoofdstuk willen we de vragen rond geloof en wetenschap toespitsen op schepping en evolutie in verband met Genesis 1. Dan zullen we zien dat er soms wel degelijk van een conflict gesproken moet worden, zelfs van een onoplosbaar conflict. 1. Kennis in het licht van de Bijbel Wat heeft de Bijbel met kennis te maken? Daarbij bedoel ik niet kennis van de Bijbel zelf, maar kennis in het algemeen. Staat de meeste kennis die we heb- ben niet helemaal los van de Bijbel? Eerst kijken we naar kennis als zodanig. Daarna wil ik laten zien wat we vanuit de Bijbel over kennis kunnen zeggen. Kennis en verantwoordelijkheid Onze eerste kennis hebben we al heel snel nadat we geboren zijn gekregen, misschien zelfs al daarvoor. Maar kennis is dan nog heel beperkt. Baby’s her - kennen gezichten en raken daarmee vertrouwd. En dat gaat vanzelf. Dat lijkt ook zo te zijn met kennis die we later krijgen. Veel kennis doen we op door er - varing, door het ontmoeten van mensen, door het omgaan met dingen, door het meemaken van gebeurtenissen. Maar op een gegeven moment moeten we ook keuzes maken. Of die worden voor ons gemaakt, als we nog te jong zijn om zelf te beslissen. Bijvoorbeeld naar welke school we gaan. Dat geldt zeker voor het voortgezet onderwijs. De school waar we naartoe gaan, bepaalt voor een belangrijk deel wat we leren. En dus de kennis die we opdoen. Maar keuzes maken we ook bij het kiezen van vrienden. En dus in verband met mensen die we beter leren kennen. En wat we over mensen leren. De kennis die we hebben staat dus niet los van de keuzes die we maken of die voor ons gemaakt worden. En bij het maken van keuzes is er altijd BIJBEL EN EVOLUTIE
15 sprake van verantwoordelijkheid. Als het goed is wordt er nagedacht bij het maken van belangrijke beslissingen. Waarom kiezen we voor een bepaalde opleiding en niet voor een andere? Voor die keuzes moeten we redenen kunnen geven. Daarom hebben keuzes met verantwoordelijkheid te maken. Dat geldt dus ook voor de keuzes in verband met kennis. Door de keuzes die we maken in verband met de kennis die we verwerven, speelt verant- woordelijkheid een belangrijke rol in ons kennen. Maar die verantwoorde- lijkheid betreft niet alleen de keuzes die we maken, zoals in verband met de school waar we naar toe gaan, of de sport die we beoefenen en de muziek die we horen of zelf maken. Verantwoordelijkheid is er al eerder, namelijk in de manier waarop we kennen. Laat ik proberen dat duidelijk te maken.We leren dingen in de eerste plaats kennen door ermee om te gaan. Dat geldt niet alleen voor dingen maar ook voor mensen. Door met mensen of dingen om te gaan raken we ermee vertrouwd. Maar in dit vertrouwd zijn met mensen of dingen zit altijd een element van hoe we naar die mensen of dingen kijken. Beter gezegd, hoe we die mensen of dingen beoordelen of waarderen. Staan we er positief tegenover of hebben we er eigenlijk een hekel aan? Of laat het ons onverschillig? Dat geldt ten opzichte van mensen én van dingen. In het concrete kennen van iedere dag nemen we impliciet altijd een houding aan tegenover wie of wat we kennen. En juist daarin speelt verant- woordelijkheid een belangrijke rol. Kennen is dus niet iets neutraals. Ons kennen is op een bepaalde ma- nier altijd normatief geladen. Doen we recht aan dingen? Doen we recht aan mensen? Daarbij is belangrijk hoe we naar de werkelijkheid kijken. En hoe we naar onszelf als mens kijken. Want de vraag is natuurlijk: wanneer doen we recht aan mensen? Wanneer doen we recht aan dingen? Op dit punt wordt de Bijbel belangrijk, tenminste voor christenen. Volgens de Bijbel is de werkelijkheid namelijk schepping van God. En volgens de Bijbel zijn we als mens door God geschapen en hebben we de opdracht te leven zoals Hij ons heeft bedoeld. Dat moet dus wel gevolgen hebben voor hoe we naar onszelf kijken en hoe we kijken naar de wereld om ons heen. Met andere woorden, als wijzelf en de wereld om ons heen schepping zijn van God, dan moet dat ook tot zijn recht komen in de manier waarop we kennen. Mens-zijn volgens de Bijbel Kennis heeft dus te maken met de manier waarop we naar de werkelijkheid DE BIJBEL: WOORD VAN GOD DOOR MENSEN
16 kijken. En naar onszelf. Daarom willen we nu eerst gaan kijken naar wat de Bij- bel daarover zegt. Hoe ziet de Bijbel de mens? En wat betekent dat voor onze verantwoordelijkheid in de manier waarop we kennen? Ik wil kort ingaan op twee dingen die de Bijbel zegt over de mens. In de eerste plaats de typering van de mens als ‘beeld van God’. In de tweede plaats wat volgens de Bijbel het be- langrijkste gebod is. Daarna wil ik laten zien wat dit voor ons kennen betekent.In de Bijbel wordt de mens ‘beeld van God’ genoemd. Dat vinden we het duidelijkst in Genesis 1. ‘God schiep de mens als zijn evenbeeld, als evenbeeld van God schiep Hij hem, mannelijk en vrouwelijk schiep Hij de mensen’ (Ge - nesis 1:27). 1 Om te begrijpen wat daarmee wordt bedoeld, is het belangrijk om te letten op wat volgt. Daarom citeer ik ook het volgende vers. ‘Hij zegende hen en zei tegen hen: Wees vruchtbaar en word talrijk, bevolk de aarde en breng haar onder je gezag: heers over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen’ (Genesis 1:28). Mens- zijn houdt dus volgens de Bijbel in ieder geval ook een opdracht in. Dat geldt in verband met het krijgen van kinderen. Het geldt ook in verband met de wereld waarin de mens leeft: de aarde en de dieren. De mens heeft de opdracht die te beheersen. Die roeping betekent zeker niet een absolute machtspositie, alsof de mens met de aarde en de dieren zou kunnen doen wat hij maar zou willen. De aarde met al de dieren blijft schepping van God, waarin alles ‘naar zijn aard’ gemaakt is. Daaraan moet de mens dus recht doen. In zijn machtspositie is hij geroepen beeld te zijn van de Schepper. De bedoelingen van God met zijn schepping moeten daarom richtinggevend zijn voor hoe de mens zijn opdracht tot heersen vervult. Daarmee kom ik op het tweede wat ik wil noemen. In verband met wat God van ons wil spreekt de Bijbel over de wet of de geboden van God. In het Nieuwe Testament wordt verteld hoe een van de godsdienstige leiders van Israël eens aan Jezus vroeg wat het belangrijkste gebod in de wet van God was. Het antwoord van Jezus op die vraag lijkt mij minstens zo belangrijk om te begrijpen hoe de Bijbel ons als mensen ziet als de opdracht in Genesis 1. Jezus zegt: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee 1 De Bijbelcitaten zijn uit de Nieuwe Bijbelvertaling (NBV), tenzij anders vermeld. Voor af- kortingen, zie: Verantwoording in verband met gebruikte literatuur. BIJBEL EN EVOLUTIE
17 geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat’ (Matteüs 22:37-40). Ook hier gaat het om een opdracht, zelfs de belangrijkste. Maar daarbij gaat het niet in de eerste plaats over onze positie ten opzichte van de aarde en de dieren. Alle nadruk ligt op onze houding tegenover God en onze medemens. Laat ik hier iets meer over zeggen. De laatste zin van Jezus’ antwoord maakt duidelijk dat met dit twee- voudig gebod voor hem het centrale motief van heel het Oude Testament is genoemd. Want dat is in principe wat Jezus bedoelt wanneer hij spreekt van ‘de wet en de profeten’. En ik zeg niet te veel, denk ik, als ik daaraan toevoeg: hetzelfde kan van het Nieuwe Testament worden gezegd. Want daarin staat Jezus zelf centraal. En dus ook wat hij heeft gezegd. Heel de roeping van de mens, zoals die ons in het Oude en het Nieuwe Testament wordt voorgehou- den, kan worden samengevat in de opdracht God lief te hebben in de eenheid en verscheidenheid van ons bestaan en, onverbrekelijk daarmee verbonden, de medemens lief te hebben als onszelf. Daar gaat het dus volgens de Bijbel om in het leven van mensen. Maar daar moet wel iets aan worden toegevoegd. Bijbels gesproken houdt een gebod altijd een belofte in. Een gebod is er niet zonder reden. Geboden zijn er om het leven tot zijn doel, tot zijn bestemming te laten komen. Als het liefdegebod dus de kern is van onze opdracht als mens, dan geeft het ook aan hoe wij als mens tot ons doel komen, tot onze bestemming. Hoe we echt mens zijn zoals we zijn bedoeld. Je kunt dus ook zeggen: volgens de Bijbel leren we onszelf als mens pas echt kennen als we dit gebod, deze opdracht, gaan ontdekken als ons diepste verlangen. Er is geen verlangen denkbaar dat meer past bij de oorspronkelijke bedoeling van God met de mens dan het ver - langen God en de mensen naast ons lief te hebben. En daarom is er ook geen verlangen waarvan de vervulling grotere vreugde geeft dan de vervulling van dit gebod. Ik kom daar aan het einde van deze paragraaf nog op terug. Eerst wil ik iets zeggen over wat een en ander betekent voor ons kennen. Gevolgen voor ons kennen Laat ik weer beginnen bij de opdracht voor de mens zoals daar in Genesis 1 over wordt gesproken. Het ‘onder gezag brengen van de aarde en de dieren’ betekent ook dat we de aarde en de dieren moeten leren kennen. Zeker als we ons realiseren dat het ‘heersen over’ bepaald moet worden door hoe God de DE BIJBEL: WOORD VAN GOD DOOR MENSEN
18 aarde en de dieren bedoeld heeft. Immers alleen wanneer we ze leren kennen ‘naar hun aard’, kunnen we aan hen ook recht doen. Tegelijk moet dat ‘leren kennen’ zelf in het teken staan van hoe God hen heeft bedoeld. Je kunt dus zeggen dat de opdracht die God aan de mens heeft gege- ven volgens Genesis 1 ook een opdracht is om kennis te verwerven. Mensen moeten de aarde met de planten en de dieren leren kennen. Alleen op die ma- nier kunnen ze hen tot hun recht te laten komen als ze hen ‘onder hun gezag brengen’. Dat betekent dat de planten en dieren gezien moeten worden in het licht van het feit dat ze schepsel zijn van God. Dat dit zo is, wordt bevestigd wanneer we kijken naar de zogenaamde wijsheidsliteratuur in het Oude Tes- tament. Daarbij gaat het vooral om de boeken Spreuken, Job, Prediker en een aantal Psalmen. Voor al deze boeken is de stelling essentieel dat ‘het begin van alle kennis … ontzag voor de HEER’ is (Spreuken 1:7). 1 Dat betekent dus dat in alle kennis God als Schepper moet worden erkenden dat we van daaruit moeten proberen recht te doen aan de aard van de dieren en de planten. Hetzelfde geldt natuurlijk voor het kennen van andere mensen. Trou- wens ook voor het leren kennen van onszelf. Bij al ons kennen moet God als Schepper erkend worden. Eigenlijk hangt de opdracht voor de mensen in Genesis 1 nauw samen met het liefdegebod zoals Jezus dat onder woorden brengt. Liefde betekent in de Bijbel niet in de eerste plaats een emotie. Liefde betekent de ander recht doen. Voor de ander open zijn. Je inzetten voor de ander. Volgens de Bijbel hoort die houding bepalend te zijn in de manier waarop wij kennen. Wij leven in de schepping van God. Dat betekent ook dat we de schepping proberen te leren kennen. Maar daarbij blijft het grote tweevoudige gebod de toon aangeven. Kennis van de schepping moet in het teken staan van de erkenning van de Schepper. Het gaat om de werken van zijn handen. Niet om iets wat uit en op zichzelf bestaat, en als zodanig ver - staan kan worden. En ook niet om iets wat naar willekeur gemanipuleerd mag worden. Wat we kennen moet in ons kennen tot zijn recht komen. Din- gen en mensen. Als schepsel van God. Verantwoordelijkheid, vrijheid, mondigheid In verband met het kennen als opdracht van God wil ik nog wijzen op enkele andere teksten uit de Bijbel. In zijn brief aan de Galaten schrijft de apostel 1 Vergelijk ook Job 28:28, Prediker 12:13, Psalm 111:10. BIJBEL EN EVOLUTIE
19 Paulus: ‘Broeders en zusters, u bent geroepen om vrij te zijn’ (Galaten 6:13). Om duidelijk te maken wat hij daarmee bedoelt, voegt hij eraan toe: ‘Mis- bruik die vrijheid niet om eigen verlangens te bevredigen, maar dient elkaar in liefde.’ Paulus wil zeggen: God vraagt geen slaafse gehoorzaamheid van ons. Dat betekent niet dat we er maar op los kunnen leven. Het komt erop aan dat we ons dienstbaar opstellen. Dat betekent verantwoordelijkheid, maar niet op een krampachtige manier. Het gaat niet om het slaafs volgen van be- paalde regels. Verantwoordelijkheid wordt gedragen door vrijheid. Door de mogelijkheid zelfstandig keuzes te kunnen maken. Bepalend daarbij is of dat in liefde gebeurt.Op een andere plaats spreekt Paulus over het groeien van liefde door in- zicht en fijngevoeligheid (Filippenzen 1:9). Het liefdegebod moet steeds in zijn betekenis voor de concrete situatie worden begrepen. Dat vraagt om naden- ken en onderzoek, om fijngevoeligheid en wijsheid. Ons hele mens-zijn wordt ingeschakeld bij onze inzet voor andere mensen. In zijn brief aan de Efeziërs spreekt Paulus in dit verband over mondigheid en volwassenheid. Hij schrijft over de verschillende talenten die aan de gemeente van Christus gegeven zijn. Die zijn allemaal gericht op de opbouw van de gemeente als geheel (Efeziërs 4:13-14). Het doel is kennis en dienen in liefde. Maar daarbij ligt de nadruk op mondigheid en volwassen inzicht. Uit deze verschillende teksten wordt duidelijk dat het gebod om God en de mensen naast ons lief te hebben een beroep doet op onze verantwoorde- lijkheid. En die verantwoordelijkheid moet worden begrepen in nauw ver - band met vrijheid en mondigheid. God heeft geen voorschriften gegeven die mechanisch kunnen worden opgevolgd. Dat zou in strijd zijn met de aard van de mens zoals Hij hem heeft bedoeld. Het liefdegebod vraagt om de inzet van heel ons mens-zijn, van onze wil, van ons gevoel, maar ook van ons verstand en van ons denken. Voor ons kennen betekent dit dat de houding om God als God te willen erkennen en onze medeschepselen recht te willen doen, belangrijker is dan een angstvallig vermijden van onjuistheden, alsof het bij kennis zou gaan om een slaafs kopiëren van de werkelijkheid. Kennis is deel van onze menselijke verantwoordelijkheid in vrijheid voor het aangezicht van God. Dat vraagt (soms) om inspanning. En we kunnen fouten maken. Dat is op zich niet erg, als we er maar voor open staan om gecorrigeerd te worden. Het belangrijk- ste is dat we proberen in ons kennen recht te doen aan de werkelijkheid als DE BIJBEL: WOORD VAN GOD DOOR MENSEN
20 schepping van God. We mogen onszelf ontplooien in de kennis die we op- doen, maar niet ten koste van iemand anders. Wij kunnen alleen zelf tot ons recht komen bij de kennis die we krijgen wanneer we recht doen aan dat wat we leren kennen. Norm en werkelijkheid Maar hoe realistisch is het zojuist geschetste beeld van het menselijk kennen? Het is duidelijk dat het geen beschrijving van de feitelijke situatie is. Voor veel mensen is de werkelijkheid geen schepping van God. Zij zullen dus zelfs niet proberen daar in hun kennis van de werkelijkheid recht aan te doen. Wel is het mogelijk dat zij aan de mens en aan de natuur recht willen doen. Daarbij speelt God dan geen rol. Maar ook als het gaat om de mens en de natuur is de werkelijkheid van het kennen van mensen niet onproblematisch. Vaak wordt niet geprobeerd aan de mens en aan de natuur recht te doen. Dat wordt dui- delijk in de houding die mensen soms – of vaak? – tegenover elkaar innemen, zowel in het groot als in het klein. Vaak gaat het daarbij om eigenbelang ten koste van de ander: in de politiek om macht, niet om recht; in de economie om rijkdom, niet om de ander van dienst te zijn en op die manier samen tot ontplooiing te komen. Ook in de persoonlijke sfeer van huwelijk en gezin ko- men conflicten voor waarbij het eigenbelang voorop staat. En wat de natuur betreft hoef ik alleen maar de milieuproblematiek te noemen om duidelijk te maken dat ook in dit opzicht respect en zorg vaak heeft plaats gemaakt voor exploitatie en misbruik.De werkelijkheid beantwoordt dus niet altijd aan het beeld dat de Bijbel schetst van onze verantwoordelijkheid bij het kennen. Maar dat betekent niet dat dat Bijbelse beeld geen betekenis heeft. Integendeel, het geschetste beeld zegt niet hoe het is, maar hoe het zou moeten zijn. En daarbij is het belangrijk dat dit ‘zou moeten zijn’ als gebod een belofte inhoudt. Met andere woorden, alleen als in het kennen recht gedaan wordt aan wat gekend wordt, beant- woordt het kennen zelf aan zijn bedoeling. Het eigenbelang kan daarbij dus niet vooropgaan, zeker niet wanneer dat ten koste gaat van de ander. Daarbij is er volgens de Bijbel een verband tussen het recht doen aan de werkelijkheid, de natuur en de mensen zelf, en het erkennen van God als God. Dat betekent niet dat alleen mensen die God als God erkennen de juiste houding hebben ten opzichte van de natuur en andere mensen. Integendeel, soms is juist het tegenovergestelde het geval. Dat geldt zeker ten opzichte van BIJBEL EN EVOLUTIE
21 de natuur. Mensen die niet in God geloven hebben soms veel zorg voor de na- tuur. En omgekeerd. Maar het geldt ook ten aanzien van de inzet voor andere mensen. Je hoeft niet in God te geloven om in dit opzicht voor anderen een voorbeeld te zijn. Tegelijk heeft het al of niet erkennen van God als Schep- per wel gevolgen voor hoe we naar de werkelijkheid kijken. In het volgende hoofdstuk zal dat uitvoerig aan de orde komen. Hier wil ik nog iets anders aan de orde stellen, juist in verband met wat de Bijbel zegt over kennen als opdracht voor de mens. Gebod en belofte Eerder heb ik gezegd dat Bijbels gesproken een gebod een belofte inhoudt. Maar daarmee begint de Bijbel niet. Het gebod is niet de eerste belofte. God belooft dat Hij Israël uit de slavernij in Egypte zal bevrijden, voordat Hij zijn geboden geeft om hun te leren wat het betekent zijn volk te zijn. En zo gebeurt het ook. Pas nadat Israël uit Egypte is bevrijd, krijgt het volk bij de berg Horeb te horen hoe God wil dat zij zullen leven. En heel het Nieuwe Testament laat zien dat de liefde van God naar de mensen uitgaat, zelfs wanneer zij zich niets van Hem aantrekken. Dat is de reden voor de komst van Jezus en van zijn dood en opstanding. God geeft voordat Hij vraagt. Zo heeft Hij ons het bestaan als mens gegeven, voordat we aan de opgave ervan kunnen beginnen. En zo wil Hij ons ook bevrijden uit een bestaan waarin we vervreemd zijn van het leven waarvoor we zijn bestemd, zelfs voordat we ons van die vervreem- ding bewust zijn. Maar om die bestemming te bereiken, moeten we ons wel openstellen voor wat Hij ons wil geven.Eerder hebben we het kennen als opdracht voor de mens verbonden met wat God zegt in Genesis 1 en het liefdegebod in Matteüs 22. Wat betreft Genesis 1 kun je zeggen dat wij als mensen daar op de een of andere manier altijd wel mee bezig zijn. Het onder gezag brengen van de aarde en in verband daarmee het verwerven van steeds meer kennis. Dat gebeurt gewoon, hoe gemengd het resultaat in sommige opzichten ook is. Het zit in onze genen. En daarbij speelt, zeker in onze tijd, de wetenschap een grote rol. Als het gaat om het tweevoudige liefdegebod in Matteüs 22 is duidelijk hoever de realiteit van ons bestaan van de vervulling van dit gebod verwijderd is en daarmee ook van onze bestemming als mens die met dit gebod verbonden is. Je zou haast zeggen: dat gebeurt gewoon niet. Tegenover het liefdegebod en de daarmee verbonden menselijke bestemming staan vaak vervreemding, onmacht en DE BIJBEL: WOORD VAN GOD DOOR MENSEN
22 soms ook onwil. Dat geldt zeker waar het God betreft. Maar het betreft ook de mensen en de natuur. Zelfs het zicht op onze bestemming en het verlangen ernaar zijn op zijn best gebrekkig aanwezig. Daarmee komen we weer bij de Bijbel. Het grote thema van de Bijbel is namelijk dat en hoe God de mensen toch tot hun bestemming wil laten komen. Daarover gaat het in het liefdegebod en wat Jezus daarover zegt. Daarover gaat het ook in heel het verhaal dat de Bijbel vertelt. De roeping van Abraham, de grote voorvader van het volk Israël, en de belofte dat hij en zijn nakomelingen een zegen zullen zijn voor alle volken (Genesis 12:2-3). 1 De weg van God met Israël zelf; die loopt in veel opzichten uit op een teleurstelling, omdat Israël niet echt aan Gods bedoeling beantwoordt. Maar juist dat geeft bij de profe- ten weer aanleiding tot nieuwe en grotere beloften, voor Israël zelf, maar ook voor de volken buiten Israël. In het Nieuwe Testament wordt het begin van de vervulling daarvan gezien in het sterven en de opstanding van Jezus. De claim van de Bijbel is dat dit verhaal ook vandaag nog volop actueel is, of met andere woorden, dat God ook vandaag door de Bijbel tot mensen wil spreken. Daarmee kom ik bij het tweede onderwerp: de Bijbel als het woord van God. Wat betekent dat, als dat woord tegelijk een woord van mensen is? Of, zoals ik het eerder heb genoemd: hoe spreekt God tot ons in de Bijbel? 2. Hoe spreekt God tot ons in de Bijbel? We kijken eerst hoe in de Bijbel zelf gesproken wordt over het spreken van God. Daarna vragen we wat dit betekent voor de Bijbel als boek. Boodschap en relatie We beginnen bij het Nieuwe Testament. Centraal daarin staat de persoon van Jezus: wie hij was, wat hij heeft gedaan, zijn sterven en zijn opstanding uit de dood. Jezus wil de mensen terugbrengen bij God. Zoals Jezus zegt in het Evangelie van Johannes: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot de Vader dan door mij’ (Johannes 14:6). Jezus noemt God ‘Vader’. God is de Vader van Jezus zelf in bijzondere zin. Maar Jezus ziet God ook als Vader voor allen die bij hem, Jezus, horen. In de relatie met Jezus gaat het 1 Vergelijk Galaten 3:16. Zie ook hoofdstuk 5 en 7. BIJBEL EN EVOLUTIE
23 dus om een relatie met God door middel van de relatie met Jezus. Om die relatie gaat het dus ook in het Nieuwe Testament. Laten we gaan kijken hoe die relatie tot stand komt.Verschillende mensen krijgen een relatie met Jezus doordat zij door hem worden aangesproken, zoals de apostelen (vgl. Matteüs 4:18v., Johannes 1:35v.) en de Samaritaanse vrouw (Johannes 4). De eersten worden geroepen hem te volgen (vgl. Matteüs 4:18-22). De laatste komt tot geloof in Jezus als de Messias na een lang gesprek tijdens wat een toevallige ontmoeting lijkt. Soms hebben de mensen van hem gehoord en gaan ze naar hem toe, zoals de vrouw die twaalf jaar ziek was (Lucas 8:43v.) en Zacheüs, een hoofdtollenaar (Lucas 19:1v.). Beiden proberen afstand tot Jezus te houden. De vrouw omdat ze zich schaamt voor de aard van haar ziekte. Ze wil Jezus alleen maar aanraken om genezen te worden. Zacheüs omdat hij belasting int voor de Romeinse be- zetter en daarom gehaat wordt door de mensen. Hij klimt in een boom om zo ongemerkt Jezus te kunnen zien. Maar Jezus spreekt hen allebei aan. Hij wil duidelijk een relatie met hen van persoon tot persoon, een relatie waarin duidelijk kan worden wie hij voor hen wil zijn – de weg, de waarheid en het leven – de weg tot God zelf. In deze voorbeelden richt Jezus zich rechtstreeks tot de mensen. Daar - naast wordt in het Nieuwe Testament ook een andere mogelijkheid zichtbaar. Jezus legt een relatie met mensen door middel van derden die hij met een boodschap uitzendt. Dat blijkt duidelijk in de opdracht die Jezus aan zijn leerlingen geeft na zijn opstanding. Hij zegt: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb’ (Matteüs 28:18-20). Alle volken moeten tot leerling van Jezus worden gemaakt. Dat het daarbij om een relatie van persoon tot persoon gaat, wordt duidelijk uit het slot van vers 20: ‘En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’ Dit ‘jullie’ omvat naast de gezon- den apostelen allen die leerling zijn geworden en daardoor in de zendingsge- meente zijn opgenomen. Jezus belooft dat hij met hen zal zijn. De leerlingen uit de tweede hand hebben niet alleen een relatie gekregen met de boodschap die zij hebben gehoord, maar ook met de zender van de boodschappers. Dit laatste is mogelijk, omdat de boodschappers hun gezag ontlenen aan degene die hen heeft gezonden. Zij spreken in zijn naam. DE BIJBEL: WOORD VAN GOD DOOR MENSEN