A - - - - - - J . H - - - - - - Wie is de mens ----- --- --- - -- ----- - - - -- - -- --- -- --- - -----
- Inhoud Inleiding door Jean-Jacques Suurmond - Woord vooraf -- - Nadenken over de mens in menselijke termen -- Leven we zoals we zijn? -- Zelfkennis maakt deel uit van ons wezen -- De implicaties van het mens-zijn -- Het zelf als probleem -- Begaanheid met de mens -- De logica van het mens-zijn -- - Enkele de-nities van de mens -- Wat willen we weten? -- De teloorgang van de menselijkheid -- Wat is mens-zijn? -- - Kostbaarheid -- Uniciteit -- Potentieel -- Onvoltooidheid -- Proces en gebeurtenissen -- Eenzaamheid en solidariteit -- Wederkerigheid -- Heiligheid --
- - De dimensie van betekenis -- De essentie van het mens-zijn -- Zijn en betekenis -- Zijn en leven -- Wie is de betekenis van de mens? --- Betekenis op zoek naar de mens --- Betekenis voorbij het mysterie --- Transcendente betekenis --- - Manipulatie en waardering --- Ontkenning van transcendentie --- Bestaan en eigenbelang --- Het gevoel voor het onuitsprekelijke --- Aanwezigheid --- Pathos --- - Hoe te leven --- Zijn is gehoorzamen --- Continuïteit --- De hachelijkheid van het mens-zijn --- In de wereld zijn met een opdracht --- Verplichting --- Schatplichtigheid --- De ervaring dat er iets van ons wordt gevraagd --- Ik heb een opdracht – dus ik ben --- Schaamte --- Viering --- Nawoord van de vertaler ---
- Inleiding ‘Waarom maken we ons niet allemaal van kant? ’ riep plotseling een jonge meid tijdens een gesprek over de gevolgen van de klimaatverandering. Dramatisch tiener - gedrag? Een overdreven besef van de eigen onmacht en schuld? Of legt haar uitroep iets bloot van de essentie van ons mens-zijn? In dit boek Wie is de mens , geschreven twintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog, constateert rab - bijn Abraham Heschel dat zelfhaat wijdverbreid is. Het verklaart de razernij in de wereld en ‘de twijfel of de mens het wel waard is om gered te worden’. Tegelijk boort hij dieper. Na uitvoerig de heersende mensbeelden te heb - ben beschreven, legt hij de vinger op een vaak verzwegen maar belangrijke kwaliteit: schaamte. Schaamte impliceert volgens Heschel een notie van transcendentie, ‘een besef van de grootheid van het bestaan’. Schaamte is een reactie op het besef dat we onze verwachtingen niet waar kunnen maken in een wereld die aan onze greep ontsnapt. We kunnen oorlogen en hon - gersnoden niet voorkomen, en in onze tijd: we hebben moeite om de klimaatverandering te stoppen. Wie zich
-- schaamt wil verdwijnen: ‘Ik kon wel door de grond zak- ken, ’ zeggen we dan. Zoals die tiener riep: het is beter dat we niet bestaan. Een tegengestelde reactie is om schaamte te ont - kennen, een tactiek die leidt tot de openlijke scha am- teloosheid die we vandaag overal tegenkomen. Verant - woordelijkheid wordt dan gemakkelijk op een ander afgeschoven, die de zondebok wordt. From shame comes blame : wie zich schaamt (maar dat ontkent), beschul - digt anderen. Maar op schaamte is nog een heel andere reactie mogelijk, die tot zelfkennis en godskennis voert. We realiseren ons pijnlijk dat we als mens niet de ‘meester en bezitter van de natuur’ zijn, waarvan Descartes nog droomde. Nee, we blijken klein, kwetsbaar, sterfelijk. Pre - cies dit besef maakt ons menselijk want het stelt in staat tot empathie en mededogen. ‘Het einde van de schaamte zou het einde van menselijkheid betekenen, ’ schrijft Heschel (p. ---). Schaamte maakt verbondenheid met anderen mogelijk en is de ‘hoeksteen van een religieus bestaan’. Want wat is religie? ‘Het besef van de grootsheid en het raadsel van het zijn, het besef getuige te zijn van de ontvouwing van een onvoorstelbaar, eeuwig verhaal’ (p. ---). Het verhaal van God. Zo kan schaamte leiden tot een gevoel van dankbaar - heid en ontzag. De grootheid van de wereld is niet meer iets wat ons dreigt te verpletteren, maar wordt een vraag, een opdracht, een gebod. Wie is de mens? vraagt Heschel. Veel mensen weten wel wat ze doen maar niet wie ze zijn, zodat ze al snel een valse identiteit aannemen. Vandaag kennen we zelfs het woord ‘identiteitspolitiek’: ik ben
-- niet dit, maar dat. Maar ons diepste wezen ligt in het feit dat we geroepen zijn: ‘Adam, waar ben je? ’ Het antwoord dat we geven maakt ons menselijk, uniek en creatief. ‘De meest opvallende eigenschap van de mens is dat hij ons zo verrast’ (p. --). Heschel staat volledig in de Bijbelse en joodse traditie. Niet ‘Ik denk, dus ik ben’ maar: ‘Ik heb een opdracht – dus ik ben’ is volgens hem de essentie van mens-zijn. In het vervullen van die opdracht wordt ons eigen verhaal onderdeel van het verhaal van God. Dat geeft betekenis en zin aan ons raadselachtige bestaan in een koud en onmetelijk heelal. ‘Waarom maken we ons niet allemaal van kant? ’ Het is een uitroep die eigenlijk zegt: we zijn zo zwak, we schie - ten tekort, ja we dragen zelf aan de klimaatverandering bij. Heschel helpt om in die schaamte een opdracht te horen. De opdracht behelst de passie ( pathos) om aan de mensheid en wereld recht te doen, zoals hij in zijn een paar jaar eerder verschenen grote werk De Profeten schreef. ‘God heeft ons nodig’. Het schaamtevolle besef van onze kleinheid maakt groot. Psalm - zingt dit zo: Zie ik de hemel, het werk van jouw vingers, De maan en de sterren door Jou daar bevestigd, wat is dan een mensje dat Jij aan hem denkt? Je hebt hem bijna goddelijk gemaakt. Religie kan ons redden van de alledaagse sleur waarin we onze opdracht vergeten en het bestaan aan betekenis ver - liest. ‘De dagen zijn kleurloos, de nachten wekken wal- ging op. Er is geen verwondering of lofprijzing’ (p. ---).
-- We vluchten in a-eiding en amusement en weten niet meer wie we ten diepste zijn. Vieren is een tegenkracht, een oefening in verwonde - ring. ‘Bidden is acht slaan op het wonder, ’ schrijft Heschel in een ander boekje, getiteld In het licht van zijn aange - zicht . In de religieuze viering staan we stil bij hoe bijzon- der elk moment van het leven is, hoe klein wij zijn en, tegelijk, hoe verheven onze opdracht is. Vieren is deel - hebben aan het eeuwige verhaal van God, ‘onze tijdge- noot’, die met de mens als partner op weg is naar een verloste wereld. Door wat die tiener met haar leven doet, door wat wij allen doen, ‘helpen óf belemmeren we het drama van de verlossing; verkleinen óf vergroten we de macht van het kwaad’ (p. ---). Vandaag zien we ons geconfronteerd met enorme uit - dagingen, zoals de klimaatverandering, die een verlam- mend gevoel van onmacht kunnen geven. Dit boek van Heschel helpt om daarin het -uisteren van een opdracht te horen, een Woord dat antwoord vraagt. Wie daarop ingaat, ervaart betekenis en zin. Die wordt mens. Jean-Jacques Suurmond
-- Hoofdstuk - Enkele de-nities van de mens Wie bedoel ik als ik de vraag naar de mens stel? Ik bedoel mijzelf en andere ‘zelven’. Het subject waar ik naar vraag, staat bijzonder dicht bij me. Ik neem het niet alleen waar, ik ben het ook en vertegenwoordig het. Om anderen te kennen moet ik mezelf kennen, net zoals het begrijpen van anderen een noodzakelijke voorwaarde is om mezelf te begrijpen. De spreuk ‘Ken uzelf ’, die op de poort van de tempel van Apollo in Delphi stond geschreven, verwees naar zelfkennis in relatie tot de goden: ‘Weet dat u menselijk bent en niet meer dan dat’ – een waarschuwing tegen overmoed ( hybris) – en een oproep tot de apollinische deugd van matigheid ( sophrosyne). * Socrates was de -lo- soof die de natuur van de mens als een probleem op zich- zelf zag, ongeacht diens verhouding met de goden, en * Zie Charmides ---; Martin Nilsson, Greek Piety (Oxford ----), p. -- e. v. -; ook A. Altmann, ‘Te Delphic Maxim in Medieval Islam and Judaism’, in Biblical and Other Studies , red. A. Altmann (Cambridge, Mass. , ----), p. --- e. v.
-- die de spreuk ‘Ken uzelf ’ gebruikte in de context van een zelfonderzoek. * De mens moet zijn eigen natuur onder- vragen; uit zelfkennis vloeien talloze zegeningen voort en uit een gebrek aan zelfkennis vele rampen. ** De spreuk ‘Ken uzelf ’, die Plato als de essentie van alle kennis beschouwde, werd later gezien als een beknopt motto en tegelijk als zo’n grote opdracht dat alleen Zeus die aan kon. *** Er is geen kwestie waarover zoveel tegen- strijdige uitspraken zijn gedaan, geen kwestie die zo belangrijk, geen kwestie die zo duister is. De psychologie, biologie en sociologie hebben gepoogd de natuur van de mens te onderzoeken. En toch blijft de mens een raadsel. Dit onvermogen, dat zo’n groot contrast vormt met onze steeds grotere kennis van andere zaken, is op zich al een enorm probleem. Waarom is de mens zo ongrijp - baar, terwijl we geen entiteit kennen die zich beter kan uitdrukken? Zonder de juiste kennis van de mens krijgen we geen juist inzicht in zijn kennis van de wereld. Al onze beslis - singen – cognitief, moreel, esthetisch – worden bepaald door het beeld dat we van onszelf hebben. Protagoras stelde: ‘De mens is de maat van alle din - gen. ’ **** Dit naturalistische principe ligt in onze tijd meer dan ooit onder vuur door de vraag ‘Wat is de maat van * Phaedrus ---. De spreuk wordt ook toegeschreven aan Tales: Dio- genes Laertius Tales, hoofdstuk --. ** Xenophon Memorabilia IV, -, --. *** Menander zegt: ‘De spreuk “Ken uzelf ” is niet goed geformuleerd. Het zou praktischer zijn om te zeggen: “Ken andere mensen. ”’ Zie Menander, Te Principal Fragments , red. Frances G. Allinson (New York, ----), p. --- (Trasyleon). **** Diogenes Laertius Protagoras, boek -, hoofdstuk --.
-- de mens? ’ Voor de postmoderne mens is de menselijke natuur een nog groter raadsel dan voor zijn voorouders. Om inzicht te krijgen in de aard van de mens zijn t al van de-nities ontwikkeld die ons feitelijke begrip hebb en verbe - terd en meer licht hebben geworpen op veel aspecten van de menselijke staat en natuur. Maar al die de-nitie s schie - ten tekort nu we in een situatie verkeren waarin un iverseel menselijke problemen acute problemen zijn geworden. Wat is de mens? Een worm die op een steen, de aarde, ligt te kronkelen; een stofe leven dat doelloos rondzweeft in het onmetelijke heelal. ‘Op de keper beschouwd is de “ziel” van de mens niet meer dan zijn warmtegenererende stofwisseling en warme bloed, de zuurstofopname via zijn longen en zijn ademhaling, zijn buitengewoon grote hersens en zoe - kende geest, de creativiteit van zijn handen, zijn geheu- gen, dromen en wilskracht, zijn familiale sociale organi- satie, geweten en cultuur. ’ * We weten dat de mens meer op een aap lijkt dan een aap op een pad. ‘De mens heeft zich niet alleen ontwik - keld uit het dierenrijk; hij was, is en zal altijd een dier blijven. ’ Dat mag wel zo zijn, maar is dat de hele waarheid over de mens? Inderdaad, de mens is een ruimtelijk wezen, biologisch gezien een zoogdier, en bovengenoemde de-nities belich - ten feitelijke aspecten van zijn wezen. Maar als ze claimen uit te drukken wat beslissend of wezenlijk is aan de mens, is het resultaat eerder een ruwe schets dan een beeld van de mens. We kunnen ons vinden in de de-nitie van een * Weston La Barre, Te Human Animal (Chicago, ----), p. ---.
-- hond als een vleesetend, tot huisdier gemaakt zoogdier en van een vis als een dier behorend tot de klasse van de gewervelde dieren dat uitsluitend in het water leeft. Maar kunnen we ons ook vinden in de de-nitie van een mens als het meest ontwikkelde zoogdier dat leeft of naar ons beste weten ooit heeft geleefd? Wat willen we weten? Deze de-nities geven blijk van een sterke neiging om de mens te zien als gemaakt naar het beeld van het dier. Onge - twijfeld leeft er in de mens een bewust verlangen om een dier te zijn, ‘natuurlijk’ in de beleving van zijn lichame - lijkheid, of zelfs om zich wat zijn wezen en bestemming betreft tot de dieren te rekenen. Maar het is de vraag of dit verlangen als sleutel kan dienen om het raadsel van de mens op te lossen. Moet het worden gezien als bewijs dat de mens ten diepste een dier is of als een verlangen om te ervaren wat hij niet is? Sinds Aristoteles is het gangbaar om de mens te de-niëren als een entiteit in het dierenrijk. Arist oteles de-nieerde de mens als een ‘van nature beschaafd di er’ en als een ‘dier met het vermogen om kennis te ver - werven’, een dier dat op twee benen loopt, een poli tiek dier, het enige dier dat keuzes kan maken, het dier dat anderen het meest nabootst. * In de scholastiek werd de * Topica ---b --, ---a -; Topica ---b -, ---a --, ---a --, ---a --, ---a --; Topica ---b -, ---b --, ---b --; Politika ----a -; Ethica Eudemia ----b --; Poetica ----b -