De menselijke onderneming Het grote verhaal van geloof en economie
Deze uitgave is mede mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van Stichting Aanpakken, het Abraham Kuyper Fonds en de Stichting Zonne- weelde. ---- Maatschappijgeschiedenis Godsdienstwijsbegeerte en ethiek Cultuursociologie Uitgeverij Skandalon Lange Noordstraat CB Middelburg e-mail: [email protected] www.skandalon.nl Afbeelding omslag: Jan van Goyen, Gezicht op Haarlem en het Haarlemmermeer (fragment), Vormgeving: Circe, Zierikzee © Skandalon Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geauto matiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval system, or transmitted, in any form or by any means, electronic, mechanical, photocopying, recording, or otherwise, without the prior permission in writing from the proprietor(s)
Otto Kroesen De menselijke onderneming Het grote verhaal van geloof en economie
De enige manier om een inspiratie die niet meer werkt nieuw leven in te blazen bestaat erin die opnieuw te verhitten in het vuur en de gloed van een nieuwe en betere inspiratie. (Rosenstock-Huessy, Die Sprache des Menschengeslechts , Bd. , , p. .) Gebed en arbeid, ora et labora, hangen ten nauwste samen en alleen ons jongste verleden heeft geest en materie uit elkaar gescheurd en ons beroofd van het vanzelfsprekende weten omtrent de eenheid van de ziel van de cultuur, ook onze cultuur. Geloof en economie horen bij elkaar omdat er geen economie bestaat zonder geloof en vertrouwen in blijvende instituties. (Rosenstock-Huessy, Das Alter der Kirche, Bd. , , p. .)
Inhoudsopgave - - - ( ..) • Stam, taal en huis - Het gezag van de voorouder – Gebonden door je eigen woord – De fittest is een zwakkeling – Een huishouding van krachten – Verworvenheden van de stam • Het grote huis van het rijk - Het rijk Egypte – Geestelijke realiteit en werkelijkheid – Organisatie van de arbeid – Het huis bevrijd van de stam – Verworvenheden van het rijk - (- ..) • Volk zonder huis - Het huis – Proleten – Stammen en grondbezit – Rome – Verworvenheden van het volk? • De Hebreeën en Israël - Habiru in het Midden-Oosten – De Bijbel als bron – De Hebreeën – Israël, de levieten, Mozes – Geschiedenis tegenover kosmos: een nieuwe taal – Een eigensoortige maatschappijvorm? – Verworvenheden van Israël • Rijk en volk buiten Israël - De onaanraakbaren in India – De stem van Boeddha – Boerenopstanden in China – Lao Tzu en Confucius – De Qin-revolutie – Zarathustra, en de Heer der Wijsheid – Verworvenheden van de tegenbewegingen
- (- ..) • De opstanding van de volksvergadering in de kerk - Solon en Nehemia – De Griekse geest en de Perzische rechtvaardigheid – De teloorgang van de volksvergadering – Vormen zonder ziel – De stem van Jezus Christus – Verworvenheid: een heilseconomie van de liefde • De kerk als liefdesgemeenschap - Communisme – Paulus en de crisis van het Romeinse Rijk – De vier evangeliën – Afzien, verduren en groei – Een tijdboog van v.Chr. tot n.Chr. – Verworvenheden van heiligen en martelaren • Het ‘Arabische’ tijdperk: de stammen verenigen - De economische functie van heiligen en martelaren – De Arabische stammen en de islam – Het rijk van Karel de Grote – De Amhaarse stammen van Ethiopië – De eenheid van de stammen en de economie – Verworvenheden van de stammeneenheid - (- ..) • De gregoriaanse revolutie en de communes - Het manoriale systeem – Keizer en paus – Europees pluralisme – Broederschappen en gilden – Structuur en functie van de gilden – De eerste ondernemingen – Een nieuwe verworvenheid: civiliteit • De tijd van Europa - Van gilde en stad naar onderneming en staat – De Duitse Reformatie – De Public Spirit van de Nederlandse en Engelse Revolutie – De liberale staat – Zelfbepaling en totaalplan, Frankri jk en Rusland – Professionaliteit en collectivisme – Verworvenheden: rationaliteit en professionaliteit
- (-) • Een cruciale tijd - De wereldoorlogen als revolutie: verantwoordelijkheid – Imperatief en namen – Namen/machten, krachten en personen – Leven in organisaties voorbij individu en massa – Honderd jaar verder – Voorbij de mythe van het collectivisme? – Verworvenheden van de twintigste eeuw • De ondernemende stam - De maatschappij na staat en kerk – Menselijke kwaliteiten – De stam: entrepreneurship, intra-preneurship – Een gemeenschappelijke voorraad aan taal en repertoire – Zes scheppingsdagen – De planetarische mens - -
Voorwoord I n dit boek komen een aantal lijnen bij elkaar die in de maatschappij maar ook in de persoonlijke biografie van veel mensen een grote rol spelen. Dat betreft allereerst de twee gescheiden werelden van gelovige spiritualiteit en maatschappelijke realiteit, oftewel van kerk en maat- schappij, of nog weer anders gezegd: van bindende geestelijke machten en het vrije spel van maatschappelijke krachten. Kerk en geloof horen bij de privésfeer; economie en werk hebben een dynamiek die zijn eigen weg gaat. Hoe lang kan dat goed gaan? Als predikant en als studentenpastor heb ik in de kerk altijd de oriënta- tie op de maatschappij gemist. Kerk en geloof hebben zich teruggetrokken uit het publieke leven. Dat was misschien niet zo bedoeld, maar het is wel gebeurd. Daarmee heeft de kerk een probleem, want daarmee wordt zij een kerk zonder missie . De persoonlijke moraal blijft over. Maar wat je in de pri- vésfeer voor waar houdt maakt maatschappelijk niet veel verschil. Kerk en geloof zijn er voor de vrije tijd, algemeen gesproken. Geen wonder dat de meeste mensen andere hobby’s hebben. Maar heeft de maatschappij dan geen probleem? Is verdampen van haar missie het probleem van de kerk, dan is geesteloze arbeid het probleem van de maatschappij. Je moet werken voor een inkomen en je aan regels en pro- tocollen houden en je schikken in de hiërarchie en meedraaien. Binnen de marges kun je wel wat creativiteit kwijt en leuke dingen doen. Maar het stoomschip vaart verder, het stoomschip van het bedrijf of de maatschappij, heilloos en stuurloos. Maar hoe moet je elkaar daarop aanspreken? Daar is geen taal voor. Verdampte inspiratie en vruchteloze transpiratie, zo staan de geestelijke kwaliteiten van de traditie tegenover de maatschappelijke realiteiten van het werk. Die context is niet bevorderlijk voor een zinvolle levensloop. Op het werk heb je geen zeggenschap en geen verantwoordelijkheid. In je vrije tijd kun je doen wat je wilt maar dat is jouw zaak. Daar lijden wij mensen aan, want met algemene twijfel over de zin van het bestaan is nog wel te leven,
maar dat jouw eigenste persoonlijke bestaan niets betekent is onverdraag- lijk. Dan wordt twijfel vertwijfeling. Daar komt iets bij dat het allemaal ernstiger maakt: onze toekomst stelt ons voor grote uitdagingen . Het wordt steeds moeilijker om met elkaar op een eindige wereld te verkeren. Altijd ben ik betrokken geweest op wat enigszins gebrekkig de ontwikkelingsproblematiek heet. Maar vanaf de tijd dat ik tijdens mijn studie theologie te maken kreeg met de ervaringen met apartheid van zwarte predikanten uit Zuid-Afrika heb ik gemerkt dat het ook hier om verschillende werelden gaat. Armoede en ‘achterstand’ han- gen samen met menselijke, culturele instituties, waarden en overtuigingen. Cross-cultureel entrepreneurship is het vak dat ik gaf aan de Technische Universiteit Delft na mijn loopbaan als studentenpastor: hoe te ondernemen in landen met andere waarden en instituties? Ondernemen in het Globale Zuiden, zoals dat nu heet, stuit op een set aan waarden die modernisering in de weg staat. Anderzijds leeft de niet-traditionele zogezegd moderne mens alleen in het nu, zonder besef van afkomst en toekomst. Wat in de nu domi- nante moderniteit niet mee kan doen heeft ontwikkeling nodig, zo schijnt het. Kunnen we evenwichtiger omgaan met het erfgoed uit het verleden ver- sus de uitdagingen van de toekomst? Evenwichtiger, en…verantwoordelij- ker? Aan dit drievoudige spanningsveld is dit boek ontsprongen: een kerk zonder missie , geesteloze arbeid , en dat oog in oog met de uitdagingen van de toekomst . Ik moest mij maar eens meer verdiepen in het vrije spel van maatschappelijke krachten van de moderne maatschappij. En ik moest mij bovendien maar eens verdiepen in de geestelijke erfenis van een veelheid aan culturen, waarvan er vele zijn, die maar steeds niet modern willen wor- den. Dat heb ik de laatste dertig jaar gedaan. Hoe kunnen we met dat erfgoed aan waarden, inspiraties, gewoonten, instituties, verantwoordelijk omgaan, ter wille van een toekomst die de problemen niet erger maakt maar oplos- singen biedt? Ook vanuit kerk en geloof gezien is meer aandacht nodig voor het gees- telijk erfgoed van andere culturen en religieuze stromingen. Wie in onze tijd nog tot uitdrukking wil brengen wat het christendom te zeggen heeft, moet dat in relatie kunnen brengen met wat andere stromingen te zeggen hebben. De christelijke stem kan alleen nog gehoord worden als een stem in een breder koor. Als wij tenminste van harmonie kunnen spreken en van een koor. Zit er wel muziek in dit koor gezien de vele dissonanten en verschillen in ritme? Daarbij blijkt dat het erfgoed van de verschillende cultuurstromen ook het economisch bestel op een andere wijze heeft georganiseerd. Dat leidt tot gebrek aan draagvlak voor verandering en tot botsingen. Zo wordt de wereld te klein en hebben we aan een enkele planeet niet genoeg.
Hoe verder? Mensen die in de grote machine van de maatschappij te veel functioneren als radertjes in de machine voelen zich klein, maar zijn daar- door juist geneigd zich uit te leveren aan grote fantasieën en mythen, om maar ergens bij te horen en een identiteit te hebben. Dat is een gemakke- lijke en gevaarlijke oplossing. Iedereen sluit zich dan op in wij-groepen en spreekt niet meer met anderen. In plaats daarvan zullen wij opnieuw en met grotere intensiteit moeten leren antwoorden, en moeten ontwaken tot ver- antwoordelijkheid voor een toekomst die zonder toewijding van ieder van ons niet komt. Vanuit verschillende achtergronden antwoorden op dezelfde imperatief en in moeizame arbeidsgemeenschappen schurend en verdurend gewaagde stappen zetten naar een toekomst voor iedereen – dat is de weg waarlangs wij de kostprijs voor de toekomst betalen. Heel het erfgoed van de verschillende cultuurstromen komt in dat perspectief tot nieuw leven. Daarbij helpt misschien het volgende beeld, dat betrekking heeft op de situatie na de twee grote wereldoorlogen: men kan zich afvragen waarom het dagboek van Anne Frank in zoveel talen is vertaald en door miljoenen gelezen. Ja, het is een oorlogsdocument. Maar eigenlijk is de oorlog niet het thema van het boek. Dat is veeleer de vraag hoe acht mensen het met elkaar uithouden in een te kleine ruimte. Is dat niet een rake metafoor voor de huidige wereldsamenleving? Zou dat de reden kunnen zijn voor de brede ontvangst van het boek? Hoe dat ook zij: samenleven kost wat! Dat is ook het thema van dit boek.
Inleiding D oor heel de geschiedenis heen hebben mensen een boog gespannen tussen de religieuze en morele orde aan d e ene kant en het materiële leven aan de andere kant. Zonder d ie span- ning komt het niet tot een gezamenlijke inspanning. Zonder bindende en verbindende namen en machten staat iede r er alleen voor en ontstaan er geen vertrouwensbanden. Dan kan er n iet gedeeld wor- den, niet in de inspanningen en ook niet in de vruc hten daarvan. Over de geestelijke machten die de samenleving binden en ov er de geschiedenis daarvan gaat dit boek. Het is een soort maatschappi jgeschiedenis, met aan de ene kant aandacht voor die geestelijke machten e n aan de andere kant de economische en maatschappelijke organisatie waari n ze hun neerslag krijgen. Het is tegelijkertijd een geschiedenis van de wording van de mens, van de mensen die wij nu zijn. En het bereidt voor op de volgende crea- tieve stap in dat gebeuren. Want ook wij staan were ldwijd voor de vraag welke machten ons zodanig kunnen binden dat wij de grote uitdagingen van onze tijd op onze beurt aan kunnen. De samenleving is een opgave. De samenleving kost wat. Niets gaat van- zelf. Wij mensen kosten elkaar wat. Het Nederlandse woord ‘kost’ heeft de betekenis van kosten, maar ook van het voedsel dat we binnenhalen als we de kost verdienen. Maar de kost verdienen vereist samenwerking en afstem- ming en ook dat kost wat. Het kost ons een geestelijke inspanning om tot materiële samenwerking te komen. Pas dan kunnen we in alle behoeften voorzien. Die geestelijke inspanning zit in de taal: wij spreken elkaar aan, wij moeten voor elkaar aanspreekbaar gemaakt worden, en gaan luisteren, en doordat bepaalde woorden en namen macht over ons krijgen houden wij ons aan een gemeenschappelijke orde. Hebben we die saamhorigheid gerealiseerd, dan wordt een arbeidsdeling mogelijk waarin we elkaar van al het nodige kunnen voorzien. Om zover te komen moeten mensen onderling gemeenschappelijke waarden en woorden vinden, waaraan ze gehouden zijn en zich houden. Zulke waarheden, waarden en woorden moeten inspireren
en overtuigen en een macht in het leven en samenleven worden die continu- iteit en samenhang verleent. Het kost wat om daartoe te komen. Elke samenleving heeft bij tijden met de rug tegen de muur gestaan. Er is geen toekomst als niet met een gezamenlijke inspanning kritieke problemen aangepakt worden, en de macht die mensen overtuigt om daar offers voor te brengen en zich eraan te geven, krijgt onvermijdelijk de proporties van een religieus gebod. Dat geldt voor gelovigen en ongelovigen. In crisissituaties grijpen mensen naar ongehoorde mogelijkheden. Machten die offers vra- gen hebben religieuze status. Het zijn geen mentale fantasieën, maar gees- telijke realiteiten in zoverre de erkenning van en gehoorzaamheid aan zulke machten voorwaarde is voor leven en overleven. Zulke geestelijke realiteiten inspireren en vragen geloof in de zin van vertrouwen en durf, en langs die weg scheppen zij nieuwe economische feiten. Zo heeft het geloof in de voor- ouders aan de stammen de organisatie in families gebracht en daarmee de samenwerking die vereist is om als jagers en verzamelaars de maaltijd met elkaar te delen in plaats van elkaar te bevechten. Het geloof in de farao als de ‘zoon van de goden’ heeft heel Egypte samengebracht in een hiërarchische arbeidsorganisatie waardoor nog weer grotere aantallen mensen onderhou- den en gevoed konden worden. Het zijn maar een paar voorbeelden. Die spanningsboog, tussen geestelijke realiteiten en economische feiten, heeft door de geschiedenis heen vele gestalten aangenomen. Telkens moest er een nieuw probleem opgelost worden en dat eiste tevens een nieuw ver- staan van deze geestelijke realiteiten. Telkens nieuwe inspiraties moesten macht krijgen over de mensen zodat zij hun egoïsme en angsten zouden overwinnen om groter te worden dan zichzelf, en elkaar daarin ook te over- tuigen. Die geschiedenis volgen wij in dit boek. Het is echter niet de bedoe- ling een beschrijving te geven van religieuze systemen en hun samenhang met de organisatie van de maatschappij als een statisch geheel. Het gaat niet om een boedelbeschrijving. Wij zijn telkens op zoek naar het moment van levende inspiratie, op zoek naar de crisis waarin een nieuwe impera- tief ontspringt, waardoor de geschiedenis een nieuwe marsroute kreeg, en de maatschappij een nieuwe organisatie. Het uitgangspunt is dat alle grote religieuze inspiraties een antwoord zijn op heel concrete crisissituaties. Die hebben ook een heel materieel aspect, want als mensen geen vertrouwen in elkaar hebben en niet bereid zijn de prijs voor samenleven te betalen, wordt die samenwerking niet gerealiseerd, desintegreert de samenleving, en wor- den ten slotte ook monden niet gevoed. Een dergelijke samenleving heeft de geestelijke kostprijs voor de samenleving niet willen betalen en krijgt daar- voor de rekening gepresenteerd. Deze zoektocht naar de oorspronkelijke inspiraties komt niet alleen voort uit historische interesse. Want in onze tijd moet d ie spanningsboog op een
nieuwe manier gestalte krijgen. De grote organisati es en de wereldwijde eco- nomie waarin wij functioneren doen ons leven op te k lein formaat. Wij leven ons individuele leven omringd door een kleine kring van geliefden. De maat- schappij is een onoverzichtelijke megamachine waarin we als individuen geen verschil maken. Ontworteld voelen we er ons niet th uis. Maar zo aanvaarden wij ook geen verantwoordelijkheid, en dat terwijl zi ch ook aan onze samen- leving kritieke uitdagingen opdringen. Het geloof in individuele zelfontplooi- ing is niet in staat aan die uitdagingen te beantwo orden. Zelfontplooiing aan- vaardt geen verantwoordelijkheid voor een leven na o f voor mijn levenstijd. Wij kunnen niet voldoende veranderend ingrijpen in de loop der dingen als wij niet kunnen leven en werken in een groter tijdsp erspectief. Wij zullen moeten terugblikken en leren hoe wij geworden zijn wi e wij nu zijn. Wij zullen moeten vooruitblikken en ons moeten afvragen hoe dat wat ooit begonnen is verder moet in nieuwe gestalten. De veranderinge n die van ons gevraagd worden, betreffen niet alleen een aantal maatregelen voor armoedebestrijding en tegen opwarming van het klimaat. Ons ‘zelf ’, zoals dat tegenwoordig heet, staat op het spel. 1 Zonder fundamentele verandering van ons ‘zelf ’ gaat het niet lukken. Onze waarden, waarheden en woorden, ons zelfverstaan en onze manier van ‘waar’-nemen moeten anders worden. Maar niet iedereen neemt het risico om een nieuwe tijd te betreden. Wie het wel doet, betaalt daarvoor op zijn beurt een prijs. Wie vooroploopt wordt het eerste getroffen. Maar als er geen mensen voorop durven lopen komt er geen verandering. In feite wordt van ons een investering gevraagd die we in onze eigen tijd er niet uit halen. We doen het voor het nageslacht en niet ter wille van onze zelfontplooiing. Het gaat niet om succes, maar om successie, overdracht aan de volgende generatie. Overigens bestaat hier een paradox: mensen die meer in het leven investeren dan ze eruit halen ont- plooien zich vaak meer dan mensen die alleen calculerend beschikken over hun eigen levensruimte. Ook dat is heel de geschiedenis door zo geweest. Dat overschot aan inspiratie, offer en bestemming hebben we nodig, want zonder excessieve inspanningen gaat het niet. De geestelijke kant van het leven bestaat in de taa l en in de namen die wij elkaar toekennen en de woorden die we spreken. D ie binding en de prijs voor samenleven die dat vraagt, geeft vorm aan onze materiële instituties en andersom. Het ene is er om het andere. Gevestigde i nstituties geven conti- nuïteit. Maar nieuwe inspiraties zijn nodig om in va stgelopen verhoudingen nieuwe instituties te creëren. Iets moet ons binden wil het tot samenwerking Taylor (Sources of the Self ) gebruikt deze term doorlopend, tot in de titel van zijn boek. De term heeft voor- en nadelen maar drukt in ieder geval uit dat op we een bepaalde manier gevormd zijn door onze geschiedenis en biografie.
komen. Dat is een heel primitief gegeven: als jij en ik ons niet onderwerpen aan gemeenschappelijke waarden en waarheden zullen we ongegeneerd elkaar het voedsel afhandig maken, of erger. Geen innerlij ke scrupules houden ons tegen. We worden dan weer dieren. De mens is voor d e mens een wolf. In alle culturen en religies staat de maaltijd centraal. De typisch menselijke samen- leving begint overal daar waar mensen elkaar het eten gunnen. Als mensen besluiten in een vreemde gast een echte gast te zien , kunnen ze samenleven en elkaar beschermen. Maar dan moeten ze elkaar wel zo waar-nemen! Dat eist geloof in een waarheid en in een waarde die daa rbij hoort. Een waarheid: die ander is een welkome gast en niet een ‘rare’ ga st.2 En een waarde: gast- vrijheid betonen. Het woord ‘gast’ is de naam die de ze morele en spirituele waarheid en waarde oproept. Het hangt van de macht van die naam af of wij als een goede waard onze gasten vertrouwen. De vraag hoe mensen aan de kost komen, en die andere vraag hoe mensen met hun m eer of vaak minder vertrouwde kostgangers omgaan, hebben dus niet alle en met elkaar te maken. Ze zijn ook op elkaar aangewezen. De geestelijke ma chten die we aanhan- gen hebben niet veel te betekenen als ze niet belic haamd worden in materiële samenlevingsvormen. Liefde die met lege handen komt is geen liefde. Wat zijn machten en geestelijke realiteiten? De namen die wij aan elkaar geven schrijven voor hoe wij elkaar behandelen. De taal begint met een oproep. Onze eerste ervaring is dat we wakker worden geroepen, aan het begin van ons leven – en telkens opnieuw. Wij worden aan die roep onder- worpen. Het woord subject – onderwerp – verwijst nog naar de onderwor- penheid van de persoon die antwoordt. Het antwoord op een appel is de kern van ons bestaan. Taal bestaat in aangesproken worden door de ander en antwoord geven. Er is dus geen kern in mijzelf onafhankelijk van die rela- tie tot de ander. Wij kunnen wel zeggen: ik bén spreken. Ik besta als ant- woord. In de kern van mijn wezen tref ik de verantwoordelijkheid voor de ander aan. Ik zeggen is zeggen: hier ben ik! Daarin heb ik dus niet het initi- atief. Mijn initiatief komt pas als antwoord. Wij bestaan als mensen in zulke grammaticale vervoegingen en verbuigingen – dat is de geestelijke realiteit, anders dan, maar even reëel als onze fysieke realiteit. 3 De taal is niet louter De Latijnse taal heeft voor gast het woord hospes. Voor vijand heeft het Latijn hostis. Ken- nelijk is de grens tussen beide gemakkelijk te overschrijden. Ook ons woord gast kan ge- makkelijk een negatieve klank krijgen zoals in de uitdrukking ‘die gast daar’ of ‘een rare gast’. Het hangt maar net van de waarneming af, hoe iemand kijkt. Ferdinand Ebner heeft de betekenis van het woord, en van aangesproken worden, en van de vormgeving van de realiteit als resultaat daarvan ongeveer tegelijkertijd met Ro- senstock-Huessy ontdekt, volkomen onafhankelijk. De titel van zijn boek luidt: Das Wort und die geistigen Realitäten (). Met die titel wilde hij duidelijk maken dat de geestelij- ke dimensie van het bestaan even reëel is als de fysische realiteit.
het instrument dat wij gebruiken om helder te communiceren. De taal heeft macht over ons. Een woord kan ons binden voor het leven, ook al komt het uit onze eigen mond, juist als het uit onze eigen mond komt. Zo heeft de grammaticale of dialogische benadering van Rosenstock-Huessy, Buber, Rosenzweig, later Levinas, Marcel, Jaspers, en vele anderen het menselijk bestaan ervaren en beschreven. Wij hebben als mensen niet alleen te maken met natuurkundige krachten en sociale regelingen 4 , maar met machten die bestaan in de woorden die we spreken en die toch sterker zijn dan degene die die woorden spreekt. Het grammaticale samenspel van appellerende machten en gegeven ant- woorden heeft verschillende gestalten aangenomen door de geschiedenis heen, in allerlei rolverdelingen en taken. In een gezin bijvoorbeeld: vader, moeder, zoon, dochter. Via die rollen vindt onze verantwoordelijkheid voor elkaar geleiding. De ouders zorgen voor de kinderen. De kinderen spelen en gehoorzamen. In een bedrijf liggen de rollen en taken weer anders. Daar moeten hiërarchie en dus commando’s van bovenaf en inbreng van onderaf een evenwicht vinden. In oude stamverbanden is het nog weer anders. Daar regeren de oudsten in naam van de voorouders. In een rijkscultuur zoals het Romeinse Rijk gelden weer andere verhoudingen. In al die maatschappijvor- men nemen mensen verantwoordelijkheid voor elkaar, maar ze begrenzen die verantwoordelijkheid ook. Zo krijgt de verantwoordelijkheid een vaste, zij het tijdelijke, vorm. Maar eenmaal gestelde grenzen kunnen ook weer overschreden worden. Verstarde vormen moeten opengebroken worden. Dat hebben alle samenlevingen geweten. Een samenleving als zodanig te verstaan als antwoord op een appel – dat is de bijzondere bijdrage van Rosenstock-Huessy aan de taalfilosofie en aan de sociologie. Etymologisch hangen de woorden orde en order samen. De samenlevingsorde zelf is antwoord op een morele noodzaak die als order en opdracht wordt ervaren. Ook bij Buber is dat inzicht wel te vinden, maar minder uitgesproken. Niet alleen mensen als individu, maar ook als groep en als samenleving antwoorden op een nood, gehoord als appel en imperatief tot verandering. En wanneer dankzij een dergelijke nieuwe inspiratie een samenleving een bepaalde koers heeft ingeslagen, eindigt dat vroeg of laat opnieuw in verstening en verstarring. Een nieuwe periode moet beginnen. Maar uit de voorgaande periode neemt ook de nieuwe samenleving toch Lenin in een speech uit : Communisme is Sovje ts en elektrificatie. – Hier volgt hij de natuurkundige lijnen uitgezet door Descartes: er be staat alleen rationaliteit (Sovjets) en be- hoeften (elektrificatie). Ook nu nog wordt veel bele id op die manier gemaakt. Beleidsmakers hoeven dan alleen maar een rationele oplossing te vi nden voor een materieel probleem. Alle bestuurskunde is dan alleen maar technische bestuur skunde. Althans, zo lijkt het dan.
bepaalde leerervaringen mee. Een goede geschiedschrijving is daarom een autobiografie van de mens zelf.5 De geschiedschrijving beschrijft die dingen uit het erfgoed die wij wel moeten meenemen, omdat wij anders de toe- komst niet aankunnen. Het gaat dan om verworvenheden opgeslagen in instituties, om handelingsrepertoire, doorgegeven karaktereigenschappen, levenshoudingen, levensbewegingen. Elk nieuw gebeuren, als er echt iets gebeurt, is ook een geboorte van nieuwe verworvenheden. Zij kunnen ook weer vergeten worden, maar worden veelal desondanks opnieuw geboren, – er is telkens weer een re-naissance. De verhaallijn van dit boek bestaat daarom uit een beschrijving van de opeenvolgende vormen van samenlevingen. Elke samenlevi ngsorde is een regeling voor het politieke en economische voortbes taan van die samenleving. Je zou dat in moderne termen de politieke economie kunnen noemen of de institutionele economie. 6 Het nadeel van die benaming is dat die de indruk wekt dat mensen deze vormen naar believen geconstru eerd hebben, of dat die instituties zich als vanzelf ontwikkeld hebben. S teeds is de geestelijke kant van ons bestaan echter mee in het geding. Daar valle n de beslissingen. In cri- sissituaties hebben mensen telkens het woord genome n om tot een andere maatschappijorde of tot verandering van die orde te komen. Dat hebben ze niet naar willekeur gedaan, maar omdat zij zich aang esproken en aansprake- lijk voelden. Er moest iets gebeuren! Dat waren mome nten van creativiteit, waarin menselijk ingrijpen en het luisteren naar een hoger gebod op een onna- volgbare manier samengaan. Het gaat in de orde van de samenleving om heil of onheil, om recht of onrecht. Daarom moeten we ve rder gaan dan institutio- nele economie en de term heilseconomie gebruiken. D aarmee is niet bedoeld dat een bovennatuurlijk mechaniek ingrijpt in het m ateriële mechaniek. Wel dat er een meer dan menselijke inspiratie meespeelt en aan ons geschiedt. Dat is niet een natuurlijke kracht, maar een spirituele macht. We moeten machten en krachten leren onderscheiden. Machten die ons ve elal achter onze rug om aansturen, zonder dat wij het zelf merken, horen eve ngoed bij de realiteit als harde feiten. Voor zulke machten hadden traditionel e samenlevingen altijd de naam God of goden. Machten sturen aan hoe wij sprek en, ook als wij menen dat alle initiatief van onszelf komt. Het zijn er ve le en ze oefenen hun macht uit ongeacht of hun bestaan bewezen is of niet. Met een seculiere term wor- den ze in onze tijd waarden genoemd of overtuigingen . Zij oriënteren – of desoriënteren – ons spreken en handelen. En telkens moeten wij uit die ver- Zo heeft Rosenstock-Huessy steeds de geschiedenis behandeld. Daarvan getuigt de titel van zijn werk over de Europese geschiedenis (Nederlandse vertaling), De grote revoluties, Autobiografie van de westerse mens (Skandalon ). Nagelkerke, Instituties en economisch handelen,
warring het ene dat nu nodig is beluisteren. Het ene op dat moment nodige moet de regie voeren over de vele machten die om de aandacht vragen: dat is de ware God tussen de vele goden. Het is niet gem akkelijk die stem in alle lawaai eruit te filteren. Alles wat ons inspireert e n ons handelen, voelen en denken oriënteert heeft macht over ons. Echt spreke n heeft inspiratie nodig. God is Geest. God is inspiratie. Mensen horen die i nspiratie en spreken die uit. Sommige lezers zullen moeite hebben met de naa m God. Toch zullen ze herkennen dat bepaalde namen, houdingen, macht over hen hebben. Het gaat om geestelijke macht, niet om botte macht. Het gaat dus om gezag. Niemand kent God, en ook volgens de traditionele theologie kennen wij God alleen uit zijn werkingen. Bepaalde geestelijke machten achten we legitiem, maar wij spreken en strijden voortdurend onder elkaar over d ie prioriteiten. Dat maakt het noodzakelijk om de geesten te onderscheiden, om waarachtige inspiratie te onderscheiden van namaak en om legitieme machten te onderscheiden van onterechte claims. De neiging bestaat om ons eigen tijdperk modern te noemen. Heime- lijk impliceert dat dat alle mensen die voor ons leefden minder bijdehand waren dan wij. Het echte gebeuren vindt toch plaats in het hier en nu!? His- torici mogen daarom graag naar oorzaken en beweegredenen zoeken die het handelen van vorige generaties bepaalden. Ze waren deel van een trend of wat ze deden kwam door bepaalde omstandigheden. Maar daarmee pakken historici maar de helft van ons bestaan. De andere helft, onze betere helft, bestaat uit onze inspiratie, onze creatieve greep, een meer dan menselijke inzet. Die is onvoorspelbaar. Passie, zegt men tegenwoordig. Men heeft bij gebruik van dat woord niet eens in de gaten dat daarin een oude ervaring uit de heilsgeschiedenis tot leven komt. Passie betekent dat wij lijden aan dat wat is en dat we vooruitgrijpen naar wat moet zijn, en dat ons dat helemaal te pakken heeft. Want bij dat vooruitgrijpen naar wat moet zijn is het altijd dubbelzinnig, of jij ernaar grijpt of erdoor gegrepen bent. Dat laatste is onze betere helft, inspiratie, God, voor wie de naam durft te gebruiken, machten in ieder geval. Je kunt de invloed van een dergelijke macht wel tenietdoen, maar dat kan alleen door een andere macht de prioriteit te geven. Er is altijd wel iets dat macht heeft over ons handelen, voelen en denken. We moeten daarom vorige maatschappijvormen zo proberen te beluisteren dat we ten slotte levende mensen voor ons zien, die de machten die vat op hen hadden in realiteit probeerden om te zetten. Net als wij meenden zij dat zij telkens opnieuw een cruciale stap voorwaarts moesten maken, met alle spanning en heftigheid en frustratie en passie die daarbij hoorden. Een stap in het onbe- kende! Een waagstuk. Uiteindelijk analyseert de geschiedeniswetenschap niet, maar vertelt zij een verhaal. Het verhaal van de menselijke onderne- ming. Maar dat verhaal is groter dan wijzelf zijn.
Het lijkt erop dat in onze tijd het grote verhaal en de menselijke bedrij- vigheid om de kost te verdienen niet meer samen een spanningsboog vor- men.7 Bedrijvigheid lijkt een louter instrumentele en seculiere bezigheid. En wat er nog rest aan grote verhalen lijkt in heel specifieke subculturen gestalte te krijgen en is tot privézaak geworden. Maar dat kan niet zo blijven. Het is ook nu eigenlijk niet zo. Ook onze eigen tijd heeft zijn eigen machten en geloofswaarheden. Dat die seculier klinken maakt ze niet minder tot een zaak van geloof. Bovendien moeten deze overtuigingen op langere termijn opnieuw de verbinding zoeken met een breder repertoire aan menselijke overtuigingen en waarden. Want productiviteit, innovatie, internationale samenwerking, duurzaamheid, vrede en een rechtvaardige samenleving, vragen om inzet van alle menselijke kwaliteiten die door de geschiedenis heen ingeoefend zijn. Die worden in onze tijd tot gemeenschappelijk erf- goed. Die moeten op het juiste moment ingezet worden als het ene op dat moment nodige. Juist die groepen die vooroplopen in duurzaamheid, soci- aal ondernemerschap, de roep om menselijke ontplooiing in bedrijven en organisaties hebben een flexibel en breed repertoire van onderlinge inter- actie en van historische oriëntatie nodig. Dat is de praktische spits van het verhaal van de geboorte van de menselijke kwaliteiten en van de geestelijke realiteiten, dat hier verteld wordt. Het heeft lang geduurd voordat ondernemingen in de moderne zin tot stand kwamen. Die beginnen pas met de kloosters en de gilden en de steden. Wie iets opzoekt over de oorsprong van ondernemerschap kan terechtko- men bij de handelskaravanen die door de woestijn trokken over grote af- standen, al honderden jaren voor Christus. 8 Maar dat waren altijd familie- bedrijven, ondernemingen van een bepaalde clan of van een bepaald huis. Het huis, waarin meerdere familieleden samenwonen, was heel de geschie- denis door de productie-eenheid, zowel in de landbouw als in de ambachten. Als wij de eis stellen dat echte ondernemingen niet gebonden zijn aan de grenzen van familie en clan, dan begint ondernemerschap niet eerder dan ongeveer n.Chr. In de kloosterorden, in de gilden en steden werken mensen samen die dat niet meer doen op basis van familieloyaliteit. Dat is een volkomen nieuwe ontwikkeling. Om dat te bereiken is het vereist dat er tussen verschillende clans en stammen zoveel vertrouwen is dat men de Lyotard ( La condition postmoderne: rapport sur le savoir, ) stelt dat de grote verha- len zowel van verlichting, als jodendom of christendom, hun werking verloren hebben. Daarvoor in de plaats zouden alleen microverhalen komen. Daarentegen is het veeleer zo dat in het tijdperk van globalisering het grote verhaal van ons allen pas echt begint. De microverhalen van vele tradities komen nu samen. Bijvoorbeeld Carlen ( A brief history of entrepreneurship, ), die verwijst naar de han- delsroutes in Mesopotamië en de geldeconomie die ontstaat rond v.Chr.
anderen zelfs de kas kan toevertrouwen. Ook in de Arabische landen kon- den geldschieters en ondernemers al goed samenwerken over de grenzen heen tussen families, maar altijd op basis van persoonlijk contact en ver- trouwen. Overleed een van de beide partners dan was dat het einde van de gemeenschappelijke onderneming. 9 Pas na het jaar ontstaan, eerst in Italië, corporaties die kunnen blijven voortbestaan bij wisseling van perso- nen. Strikt genomen is de kerk de eerste corporatie. 10 Met voorbijgaan aan familierelaties verstaan mensen zich als leden van een lichaam, en dat ene lichaam blijft bestaan ondanks het verscheiden van de levende leden, want ook de doden horen bij die eeuwige gemeenschap. Kloosterorden en gilden hebben het voorbeeld gevolgd. Daarom valt dit boek eigenlijk in twee delen uiteen. De beschrijving tot aan het jaar volgt het proces waarin ver- schillende maatschappijvormen verschillend omgegaan zijn met de huispro- ductie. Maar de onderneming bleef in die tijd altijd gebonden aan het huis. Pas na het jaar komen gilden op en later de vrije ondernemingsgewijze productie. Dat gebeurt pas als er een maatschappelijk middenveld ontstaan is waarin mensen samenwerken onafhankelijk van enerzijds de staat, ander- zijds de stam. Vanaf het jaar verdwijnt de productie aan huis geleide- lijk, totdat we zijn waar we nu zijn, een wereldmarkt en een globale econo- mie als gemeenschappelijk huis. Had het verhaal dat hier verteld wordt dan niet beter bij het jaar kunnen beginnen? Dat is niet het geval, want het is van groot belang het kader te kennen waarbinnen deze historisch nieuwe stap gezet kon worden. Eerst moest er een nieuw kader gecreëerd worden voordat het tot een staat en een civil society kon komen in plaats van stam of rijk in hun eeuwige competitie. Bovendien is het van groot belang ook het oude erfgoed aan menselijke kwaliteiten te recipiëren binnen een realiteit die inmiddels heel anders is. In de (heils-)geschiedenis geldt dat alles wat ooit geholpen heeft de vrede te bewaren van blijvende waarde is. Bovendien, verder terugkijken helpt om verder vooruit te kijken. De men- selijke geschiedenis begon met de stam. De wereld was eigenlijk nog leeg, althans met weinig menselijke bewoning. Er waren alleen clans en later ook huizen. Wij staan aan het einde van een ontwikkeling en op een keerpunt. Want juist het erfgoed van de stam is opnieuw van grote betekenis nu wij in een wereldwijd huis leven. In dat wereldwijde huis worden wij tot radertjes in de machine van een wereldwijd apparaat, maatschappij genaamd. Van- uit de anonimiteit die dat oplevert roepen mensen opnieuw om identiteit, en om het toebehoren aan een groep. De twintigste eeuw heeft laten zien wat er kan gebeuren als ontwortelde mensen opnieuw om een stam en een Kuran, )e Long divergence: how Islamic Law held back the Middle East, , . Manssell & Sison, Medieval Corporations , , .
stamhoofd roepen. Daarom is de vraag van groot belang hoe en onder welke voorwaarden de krachtige identiteit en de sterke saamhorigheid van de stam in een economie die geen huizen meer kent, kan terugkeren. Kan het ver- langen naar saamhorigheid en naar teamgeest een weg vinden in onderne- merschap op economisch gebied en zo voorkomen dat kunstmatige mythen van krachtige wij-groepen op politiek gebied opnieuw tot stammenoorlogen leiden? De kleine ondernemende groep, in een bedrijf, of als klein bedrijf, bestaat uit mensen die elkaar vinden als team waarin verschillende krachten en eigenschappen in evenwicht gebracht worden en waar nieuwe wegen wor- den gebaand. Daar zijn wij in onze tijd naar op zoek om te ontsnappen aan de betekenisloosheid en de anonimiteit van een machinemaatschappij. Dat hoeft niet alleen een onderneming te zijn, het kan ook een netwerk zijn van mensen die verandering initiëren vanuit verschillende organisaties of binnen een bedrijf. Het is in ieder geval een pionierend team. Mensen die vooroplo- pen en niet bang zijn om alleen te staan of marginaal te blijven moeten heel wat ‘in huis’ hebben om gaande te blijven. Zij moeten de krachten van een gedurfd pioniersbestaan bewust levend houden en de menselijke kwaliteiten inoefenen die daarbij horen. Dat zijn menselijke kwaliteiten als: alleen kun- nen staan, maar toch verbinding zoeken. Onafhankelijk kunnen zijn, maar toch medewerking zoeken. Werven van medestanders en toch breken met de bestaande praktijk. En ook weer een brug kunnen slaan naar het verleden en naar mensen die verstarde verhoudingen nog niet kunnen loslaten. Een evenwicht kunnen vinden, dat ook, tussen hiërarchie en dialoog op voet van gelijkheid. Zij zullen het meeste hebben aan dit boek. Zij kunnen eruit leren wat mensen in huis moeten hebben aan sociale en geestelijke kwaliteiten en verworvenheden om opgewassen te zijn tegen deze uitdagingen. Het is een paradox: juist wie vooroploopt moet in staat zijn verder terug te grijpen. Wie zich naar een verder afgelegen toekomst uitstrekt moet zijn of haar oor te luisteren leggen bij een verder weggezonken verleden. Alleen wie goed geluisterd heeft, heeft ook zelf iets te zeggen. Mijn hoop is dat dit boek daar- bij helpt. Vakjargon van enige soort wordt zoveel mogelijk vermeden. Tegenwoor- dig heeft elk specialisme zijn eigen taal: historici, filosofen, juristen en eco- nomen, managers leven in verschillende werelden als waren het Indische kasten. Als iets voor een bepaalde doelgroep helder is, is het dat voor een andere juist niet. Dezelfde woorden kunnen in een andere kaste zomaar een andere betekenis en connotatie hebben. Met andere woorden, er is geen gemeenschappelijke taal en vaak is er ook geen vertrouwen dat de andere beroepsgroep iets te zeggen heeft dat ook voor de eigen beroepsgroep van belang is. Dat probleem laat zich niet overwinnen door de verschillende
benaderingen op een gemeenschappelijke noemer te brengen of door de verschillende groepen met elkaar in gesprek te brengen. Een gesprek tussen verschillende beroepsgroepen leidt gemakkelijk tot een toneelstuk waarin de bestaande spraakverwarring opgevoerd wordt. Een gemeenschappelijke taal wordt pas gevonden in de confrontatie met een gemeenschappelijke uit- daging. Een crisis licht alle mensen uit hun hengsels. Een gemeenschappe- lijke uitdaging is niet een zaak van specialisten, maar een kritieke menselijke en historische maatschappelijke situatie waar we allemaal middenin zitten, en die ons confronteert met nieuwe imperatieven, of wij willen of niet. Wat te doen aan de wereldwijde armoede? Hoe redden we de planeet? Is er nog een zingevend perspectief dat we gemeenschappelijk hebben of vallen we uiteen in waarden-loze maatschappelijke groepen, en ook in woordeloze, sprakeloze, maatschappelijke groepen? Zonder enig zingevend perspectief blijft alleen de dagelijkse bedrijvigheid over. Maar dat betekent stagnatie. Aan die gemeenschappelijke uitdaging kunnen mensen met een verschil- lende achtergrond een gemeenschappelijke taal ontdekken. Dat is urgent, want zonder gemeenschappelijke taal is gemeenschappelijk handelen niet mogelijk.
De oorsprong van de menselijke samenleving (tot v.Chr.) D e geschiedenis van de mensheid begint met de stam. Het is de eerste sociale organisatie. Het is de periode van de voorouderverering, de uitvinding van de taal, het gezin, familielijn en saamhorigheid. Met een rijk, met een keizer of farao aan de top, die over een groot gebied heerst, doet nog eens een nieuwe sociale formatie zijn intrede. Het gezag komt nu in handen van de keizer, in plaats van de stamhoofden. Dat brengt hiërarchie en arbeidsdeling met zich mee. Deze rijken hebben zich gevestigd in waterrijke gebieden, langs rivieren, en zijn gebaseerd op landbouw. Rijksculturen waren een oplossing voor de onderlinge strijd tussen de stammen, die toenam naarmate het aantal mensen groeide.
• Stam, taal en huis W ereldwijd hebben alle menselijke samenlevingen in de oud- ste lagen van de geschiedenis een gemeenschappelijke basis. Dat is het leven in stamverband. Het is niet op zijn plaats die samenlevingsvorm als primitief en wild af te schilderen. De oude benaming natuurvolk is eveneens misplaatst omdat ook het leven in een stam geheel niet vanzelf gaat. Samenleven heeft altijd vereist dat de leden van die samenleving tegen hun natuur ingaan. Altijd liggen geweld en misbruik en uitbuiting op de loer. De stam is bovendien een complex sys- teem van menselijke relaties en omgangsvormen. De oude stammen hebben in dat opzicht een hoge graad van verfijning weten te bereiken. Ook wij heb- ben de stam in het geheel nog niet achter ons gelaten. Dat moet ook hele- maal niet. Het leven in een familie met vader, moeder en dochter en zoon is de erfenis en uitvinding van de stam. De instelling van leeftijdsgroepen waardoor erin voorzien is dat verschillende leeftijden verschillende bijdra- gen leveren is eveneens een uitvinding van de stam. De taal zelf is erfenis en uitvinding van de stam. Die gemeenschappelijke bodem in de geschiedenis van de mensheid verkennen we kort in dit hoofdstuk. Het is niet te doen om een uitputtende behandeling van alle facetten, problemen en oplossin- gen van het leven van de stam. Enkele belangrijke dingen lichten we eruit, belangrijk omdat ze voor onze tijd nog steeds en opnieuw van belang blijken te zijn. Dat is het leven in een familie en/of huis, de taal, en het leven in een spanningsveld van verschillende krachten die in een huishouden tot een eenheid gesmeed moeten worden. We moeten om te beginnen onderscheid maken tussen familie en huis. In de oudste tijden, toen clans en stammen ee n zwervend bestaan leid- den als jagers en verzamelaars kan men nog niet spr eken van een huis. Van een huis is pas sprake wanneer men zich tijdelijk of voor langere tijd vestigt. Het huis doet zijn intrede met de landbouw. De zwer vende stammen of clans zijn altijd klein van omvang geweest. Het is niet waar schijnlijk dat niet-fami-
• ( ..) lieleden daarvan deel uitmaakten. 1 In een huis daarentegen kunnen ook leden van een andere familie en slaven en afhankelijke cli ënten meewerken en leven, en meedoen in de landbouw en in de huisgodsdienst v an de voorouders van de leidende familie. In een huis was altijd een bep aalde familielijn dominant. Verschillende generaties, mannen en vrouwen, ouders en kinderen, leefden samen in een ‘huis’. Dat kon ook in een kring van h utten, oftewel een kraal. Een dergelijke woonplaats moest ook versterkt worden om wilde dieren en vijan- den buiten te houden. ‘Huis’ had dus zowel een gees telijke als een economi- sche betekenis. Die geestelijke betekenis was missch ien nog wel belangrijker. Wanneer men tot hetzelfde huis behoorde was men op e lkaar aangewezen en stond men voor elkaar in. Althans, dat was de norm. Het gezag van de voorouder Deze norm van instaan voor elkaar werd gegarandeerd door het gezag van de voorouder. De geest van de voorouder is levend in de nu levende generatie. Men werd dan ook niet als individu gezien of waargeno men. Heel de familie leefde in één geest en sprak met één stem. De afzon derlijke individuen zijn vertegenwoordigers daarvan. Eigenlijk bestonden afzo nderlijke individuen niet. Hun ik is het ik van de groep. Om als individu naar voren te treden moet je zelf een mening hebben. In onze samenleving word t de individuele mening van iemand gezien als onontbeerlijk. Jij moet zeggen wat je ervan vindt. Je kunt niet gewoon meedenken en meepraten met een vas te groep of traditie. In het huis van de familie bij de oude stammen was da t zo anders dat het voor ons moeilijk is ons dat goed voor te stellen. Je spr ak met de stem van de stam, de stem van de voorouders. De verering van de vooro uders en het respect voor de samenlevingsorde die zij opgelegd hadden vie len eigenlijk samen. Tegenwoordig wordt er wat badinerend over voorouder geloof gesproken. Het wordt als kinderlijk gezien te denken dat vooroud ers na hun dood nog voortbestaan. Maar het ging niet om een privégeloof en het ging er niet om dat men zo aan die ouders gehecht was dat ze in een primitieve of kinderlijke voorstelling nog moesten voortleven. Het ging ook ni et om speculatie over een leven na de dood. Hun gezag was nog geldig – dat is het punt – en naar hun stem werd nog geluisterd om de orde in de huidige samenleving in stand te houden. Hun moreel gezag was heilig. Zij hadden macht in geestelijke zin. Anders werd het een chaos. In die zin zijn ze nog aa nwezig. Waarom een chaos? Wel, zonder gemeenschappelijk referentiepunt han- delt ieder naar eigen willekeur. Het vergt groot gezag en krachtig spreken om een willekeurige troep mensen tot een groep met discipline, focus en over- Wanneer te spreken over familie en wanneer over huis, daar is de nodige discussie over, zie González-Ruibal, House societies vs. kinship-based societies , , -.