23 HOOFDSTUK I Wat het behoeden van het hart inhoudt Als eerste heb ik te overwegen wat het behoeden van het hart veronderstelt en inhoudt. Het behoeden van het hart veronderstelt noodzakelijk een voorafgaand werk van we - dergeboorte dat het hart heeft hersteld door er een nieu - we, geestelijke gezindheid aan te geven. Immers, zolang de natuurlijke geaardheid van het hart niet door genade hersteld is, kan geen enkel middel het hart recht houden ten opzichte van God. Het eigen ik is de aandrijving van het onvernieuwde hart, dat het beïnvloedt en aanstuurt bij alles wat het bedenkt en onderneemt; en zolang dit zo blijft, kan geen enkel middel van buitenaf het recht houden ten opzichte van God. De mens had oorspronkelijk één vaste, gelijkmatige ge - zindheid van geest en bewandelde één rechte en effen weg. Niet één gedachte of vermogen was ontregeld. Zijn geest had een volmaakte kennis van de geboden van God en zijn wil beantwoordde daar volledig aan. Al zijn ge- negenheden en krachten stonden Hem in volmaakte ge - hoorzaamheid ten dienste. Door de zondeval is de mens een geheel ontregeld en opstandig schepsel geworden. Hij verzet zich tegen zijn Maker als de eerste Oorzaak door onaf hankelijk te willen zijn, als de Opperheer door zelf te bepalen wat hij doet, en als het ultieme Doel door
24 zichzelf te bedoelen. Hij is dus erg ontregeld en al zijn daden zijn ongeregeld. Door wedergeboorte wordt de ontregelde ziel echter her - steld, aangezien deze grote verandering, zoals de Schrift haar aanduidt, inhoudt dat de ziel naar Gods beeld ver- anderd wordt, waarbij de drang naar onaf hankelijkheid wordt verdrongen door het geloof, eigenliefde door lief - de tot God, eigenzinnigheid door onderwerping en ge - hoorzaamheid aan Gods wil en het bedoelen van zichzelf door zelf verloochening. Het verduisterde verstand wordt verlicht, de weerspannige wil wordt lieflijk tot onderwer - ping gebracht en de weerbarstige lusten worden langzaam maar zeker overwonnen. De ziel die door de zonde geheel en al bedorven was, wordt door genade dus hersteld. Nu dit is vooropgesteld, zal het niet moeilijk zijn om te bedenken wat het behoeden van het hart inhoudt: niets anders dan dat een mens die op deze wijze vernieuwd is, voortdurend op zijn hoede is en zich inspant om zijn ziel in die heilige gesteldheid te bewaren waarin de genade haar gebracht heeft. Want hoewel de genade de ziel voor een groot deel rechtgezet heeft en haar een hebbelijke, hemelse gerichtheid gegeven heeft, brengt de zonde haar toch vaak weer in verwarring. Een hart met genade is dus als een muziekinstrument: ook al is het nog zo nauwkeu - rig gestemd, een kleinigheidje kan het alweer van de wijs brengen; ja, zet het maar even aan de kant en u zult het alweer opnieuw moeten stemmen om er de volgende les op te kunnen spelen. Een hart met genade kan tijdens de ene plicht in een aan - gename gesteldheid verkeren, maar hoe futloos, doods en
25 ontregeld kan het zijn tijdens een andere plicht! Daarom is voor iedere plicht in het bijzonder nodig dat het hart wordt voorbereid. ‘Indien gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit’ ( Job 11:13). Het behoeden van het hart houdt dus in dat men het zorgvuldig bewaart voor de zonde, die het hart in verwarring brengt, en dat men die geestelijke gezindheid vasthoudt die het geschikt maakt voor een leven in gemeenschap met God. Hierin liggen zes bijzonderheden opgesloten: 1. Het houdt in dat men regelmatig de gezindheid van het hart nagaat. Vleselijke en vormelijke mensen slaan hier geen acht op; zij kunnen er niet toe gebracht worden om met hun eigen hart in gesprek te gaan. Er zijn mensen die al veertig of vijftig jaar op de wereld leven en nog maar amper een uur besteed hebben aan een gesprek met hun eigen hart. Het is moeilijk om een mens ertoe te brengen om hierover met zichzelf in gesprek te gaan. De heiligen weten echter dat deze alleenspraken erg heil - zaam zijn. Een heiden zei eens: ‘De ziel wordt wijs door stil te zitten en te zwijgen.’ Hoewel mensen die bankroet zijn, niet wensen te weten hoeveel er op hun rekeningen staat, willen oprechte harten weten of ze erop voor- of achteruitgaan. ‘Ik sprak met mijn eigen hart’, zegt David (Ps. 77:7; Eng. vert.). Het is onmogelijk het hart te behoe - den als de toestand ervan niet is onderzocht en ontdekt. 2. Het behelst diepe verootmoediging vanwege de kwa - den en ongeregeldheden van het hart; zo vernederde Hi - zkia zich vanwege de trots van zijn hart. Daarom werd
26 het volk geboden om hun handen tot God in het gebed uit te breiden, in het besef van de plaag van hun hart. Om deze reden is menig oprecht hart voor God in de laagte gebracht: ‘O, wat een hart heb ik.’ Wanneer de heiligen belijdenis deden van hun zonden, wezen ze op het hart, als de plaats waar de pijn zat: ‘Heere, hier zit de wond.’ Het is met het hart dat op de juiste wijze behoed wordt net als met het oog: als er een klein stofje in het oog is beland, blijft het oog net zo lang knipperen en traanogen totdat het stofje eruit is gehuild; zo kan een oprecht hart niet op zijn gemak zijn zolang het zijn zorgen niet eruit gehuild heeft en het zijn klachten niet voor de Heere heeft uitgestort. 3. Het houdt in dat men ernstig smeekt en aanhoudend bidt om reinigende en herstellende genade wanneer de zonde het hart heeft bezoedeld en ontregeld. ‘Reinig mij van de verborgen afdwalingen’, ‘Verenig mijn hart tot de vreze Uws Naams’ (Ps. 19:13; 86:11). De heiligen hebben altijd veel hierom gebeden voor de troon van Gods gena - de; dit is de zaak waar ze bij God het meest om smeken. Wanneer ze bidden om uitwendige weldaden, zullen ze er met hun gedachten wellicht niet zo bij aanwezig zijn; gaat het echter om het hart, dan rekken ze hun geest uit zover ze maar kunnen, vullen ze hun mond met beweegredenen en huilen en smeken ze: ‘Och, een beter hart. Och, een hart om God meer lief te hebben, de zonde meer te haten, om nauwgezetter met God te wandelen. Heere! Onthoud mij dit hart toch niet, wat U me verder dan ook onthoudt: geef me een hart om U te vrezen, om U lief te hebben
27 en me in U te verblijden, wanneer ik op eenzame plaat- sen om mijn brood moet bedelen.’ Over een uitnemende heilige is eens opgemerkt dat hij, wanneer hij een zonde beleed, daar net zo lang mee doorging totdat hij voelde dat zijn hart enigermate verbroken was over die zonde, en wanneer hij bad om een bepaalde geestelijke weldaad, hield hij niet op met bidden totdat hij enig genot uit die weldaad ontvangen had. 4. Het houdt in dat wij onszelf er krachtig toe aansporen om voorzichtiger met God te wandelen en de gelegenhe - den te vermijden die het hart tot zonde kunnen verlokken. Weloverwogen en doordachte geloften zijn in sommige gevallen zeer nuttig om het hart voor een bepaalde bij - zondere zonde te bewaren. ‘Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen’, zegt Job ( Job 31:1). Met dit middel heb - ben heiligen hun ziel vrees aangejaagd en zichzelf voor besmetting bewaard. 5. Het houdt in dat wij voortdurend een heilige achter- docht koesteren ten aanzien van ons eigen hart. Nauw - lettende achterdocht ten opzichte van onszelf is een voor - treffelijk middel om ons voor de zonde te bewaren. Hij die zijn hart wil behoeden, moet de ogen van zijn ziel wakker en open houden over alle ongeregelde en onstuimige be - roeringen van zijn genegenheden. A ls de genegenheden losbarsten en de hartstochten worden geprikkeld, moet de ziel dit in de gaten hebben en ze smoren voordat ze tot een hoogtepunt komen. ‘O mijn ziel, handelt u op de rechte wijze als het hierom gaat? Mijn onstuimige gedachten
28 en hartstochten, wanneer heb ik aan jullie toegegeven?’ Zalig is de man die gedurig op deze wijze vreest (zie Spr. 28:14). Door deze vreze des Heeren wijken mensen af van het kwaad, schudden ze zorgeloosheid van zich af en behoeden ze zichzelf voor ongerechtigheid. Hij die zijn hart wil behoeden, moet eten en drinken met vrees (zie 1 Kor. 10:31), zich verheugen met vrees (Ps. 2:11), en de gehele tijd van zijn inwoning hier in vreze wandelen (1 Petr. 1:17). Het weinige wat tot hiertoe gezegd is, is genoeg om het hart voor zonde te bewaren. 6. Het houdt in dat we beseffen dat God bij ons is, en dat we de Heere gedurig voor ons stellen. Dit hebben mensen bevonden als een krachtig middel om hun hart oprecht te houden en om het angst voor de zonde in te boezemen. Wanneer het oog van ons geloof is gevestigd op het oog van Gods alwetendheid, zullen we het niet aandurven om onze gedachten en genegenheden naar ijdelheid uit te laten gaan. De heilige Job durfde zijn hart niet toe te laten geven aan een onreine, ijdele gedachte, en wat was het dat hem zo omzichtig maakte? Hij zegt het ons: ‘Ziet Hij niet mijn wegen, en telt Hij niet al mijn treden?’ ( Job 31:4). Met uitdrukkingen als deze verwoorden zielen met genade hoe behoedzaam ze zijn ten aanzien van hun hart. Ze passen ervoor op dat hun verdorvenheden niet losbar - sten wanneer een verzoeking zich aandient en spannen zich ervoor in om de zoetheid en troost vast te houden die ze tijdens een plicht van God hebben ontvangen.
29 Dit is wat ons te doen staat, en van alles wat er in de godsdienst gedaan moet worden, is dit het moeilijkste, langdurigste en belangrijkste werk. 1. Het is het moeilijkste werk. Hartenwerk is inderdaad moeilijk werk. Het zal niet veel moeite kosten om gods - dienstplichten met een onvaste en achteloze geest af te raffelen. Maar om voor de Heere te verschijnen en uw dwalende en ijdele gedachten zo vast te binden dat ze gedurig en ernstig op Hem gericht zijn, dat zal u wel wat kosten. Het is makkelijk om zich een bepaalde vlotheid en bekwaamheid eigen te maken om in het gebed te spreken en om datgene wat u wilt zeggen in de juiste en gepaste bewoordingen om te zetten; maar om uw hart verbroken te laten worden vanwege de zonde terwijl u die belijdt en het te laten smelten door vrije genade terwijl u God voor deze genade looft, om werkelijk beschaamd en vernederd te worden door het zien van Gods oneindige heiligheid, en uw hart in deze gezindheid te bewaren, en dat niet alleen tijdens de plicht, maar ook daarna, dat zal uw ziel zeker wat zuchten en pijnen kosten. Uiterlijke zondige daden onderdrukken en uw leven aan de buitenkant op een loffelijke wijze inrichten is niet zoiets bijzonders; zelfs vleselijke mensen kunnen dit doen uit kracht van algemene principes. Maar om de wortel van verdorven - heid vanbinnen te doden, de overhand te krijgen en te behouden over uw zondige gedachten en te zorgen dat alle dingen in het hart er vlak en geordend bij liggen, dat is niet makkelijk.
30 2. Het is een voortdurend werk. Het behoeden van het hart is een werk dat pas klaar is wanneer het leven voorbij is. Er is geen enkele gelegenheid of omstandigheid in het leven van een christen waarin dit werk onderbroken mag worden. Het behoeden van het hart is als het om - hooghouden van Mozes’ handen toen Israël en Amalek tegen elkaar vochten. Zodra de handen van Mozes zwaar werden en naar beneden zakten, had Amalek de overhand. Het onderbreken van de wacht over hun hart voor slechts een paar minuten heeft David en Petrus heel wat droevige dagen en nachten gekost. 3. Het is de belangrijkste bezigheid in het leven van een christen. Zonder dit hebben we slechts een vormelijke godsdienst; al onze belijdenissen, gaven en plichten heb - ben dan niets te betekenen. ‘Mijn zoon, geef Mij uw hart’, zo luidt Gods eis. Het behaagt God om datgene een gift te noemen waar Hij feitelijk recht op heeft. Hij zal het schepsel deze eer aandoen dat Hij het van hem in ont - vangst neemt bij wijze van een gift; maar als u Hem dit niet geeft, zal Hij geen acht slaan op alle andere dingen die u Hem ook maar brengt. Alles wat we doen is slechts waardevol voor zover het hart erin aanwezig is. Wat het hart betreft, lijkt God te zeggen wat Jozef zei over Benja - min: ‘Gij zult mijn aangezicht niet zien, tenzij u Benjamin met u meebrengt’ (zie Gen. 43:3). Onder de heidenen was het zo dat, wanneer het beest in stukken werd gesneden om geofferd te worden, de priester als eerste naar het hart keek; als dat ondeugdelijk en waardeloos bleek te zijn, werd het offer verworpen. God verwerpt alle plichten
31 (hoe prachtig ze in andere opzichten ook mogen zijn) die Hem worden gebracht zonder het hart. Hij die een plicht vervult zonder het hart, ofwel onachtzaam, wordt net zo min door God aangenomen als hij die een plicht vervult met een dubbel hart, ofwel schijnheilig. Zo heb ik dan nu kort overdacht wat het behoeden van het hart veronderstelt en inhoudt.