15 1 Het bruiloftsmaal 1 En Jezus antwoordende sprak tot hen wederom door gelijkenissen, zeg- gende: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; en zond zijn dienstknechten uit om de ge- noden ter bruiloft te roepen, en zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt de genoden: Zie, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed: komt tot de bruiloft. Maar zij zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopman- schap. En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan en doodden hen. Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield en hun stad in brand gestoken. Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig. Daarom, gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft. En dezelve dienstknechten uitgaande op de wegen, ver - gaderden allen die zij vonden, beide kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. En als de koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet ge- kleed zijnde met een bruiloftskleed; en zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn we- ning en knersing der tanden. Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Mattheüs 22:1-14 1. Gehouden te Larbert (augustus 1836), in Dundee en in de St. Peter te Dundee, april 1837.
16 Deze gelijkenis beschrijft ons kort hoe God het Evangelie zond, al- lereerst tot de Joden en daarna tot de heidenen en hoe verschillend het door hen ontvangen werd. Laten we nu bij de verschillende gedeelten stilstaan. 1. Alle mensen worden genodigd tot het bruiloftsmaal De eerste les is dat God steeds mensen heeft genodigd tot een bruiloft en een bruiloftsmaal. ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had; en zond zijn dienstknechten uit om de genoden ter bruiloft te roepen, en zij wilden niet komen. Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt de genoden: Zie, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed: komt tot de bruiloft’ (Matth. 22:2-4). Het was deze bood- schap die de profeten en apostelen vroeger moesten brengen tot het uitverkoren volk, de Joden. Het was ook deze boodschap die Christus Zelf bracht, want Hij is niet gekomen om te verderven, maar om te behouden en Hij is het Die deze gelijkenis uitgespro- ken heeft. Deze boodschap brengen we nu ook aan u. Let er in de eerste plaats op dat u genodigd wordt tot een bruiloft. In alle eeuwen waren mensen naakt, arm en berooid. Ze misten niet alleen gerechtigheid, maar lagen onder de vloek van Gods toorn, volkomen zondig en verfoeilijk in Zijn ogen. Toch zijn de verma- kingen van de Heere Jezus, de Zoon van de Koning, altijd geweest met de mensenkinderen. Hij heeft Zich neergebogen om uit hen diegenen te kiezen die Hij tot Zijn bruid wil nemen, opdat ze voor eeuwig met Hem mogen zijn waar Hij is om Zijn heerlijkheid te aanschouwen en daarin te delen. Zoals de man aansprakelijk wordt voor alle schulden van zijn vrouw, zo heeft Hij erin toegestemd om alle ongerechtigheden van Zijn bruid in Zijn eigen lichaam op het hout te dragen. En zoals alle eer en verdienste van de man ook aan de vrouw toegeschreven wordt, zo zullen Zijn eigen verdienste en beminnelijkheid een kleed zijn om Zijn bruid mee te bekleden. Daarom heeft Hij Zijn gezanten gezonden om alle zondaren te nodigen om één met Hem te worden. Hun boodschap luidt: ‘Hoor, o dochter, en zie, en neig uw oor; en vergeet uw volk en uws vaders
17 huis.’ En Hij biedt aan hen in te brengen in kleding van ‘gouden borduursel’ en ‘gestikte klederen’. Tot op de dag van vandaag, mijn vrienden, is het onze vurige begeerte om u met die ene Man te ondertrouwen zodat u leden wordt van Zijn lichaam, van Zijn vlees en van Zijn benen. O, wat een uitzonderlijke eer dat de Zoon van God de schoot van Zijn Vader verliet en zo’n nauwe, verborgen, zalige vereniging begeerde met verachtelijke en zondige wormen die lemen huizen bewonen en nog eerder verbrijzeld worden dan de motten. 2 O, als er in de hele wereld iets is wat ons meer ver - wondert dan dit, is het dat er ook maar één van ons, verachtelijke aardwormen van een dag, zo’n onuitsprekelijk genadige vereniging zou weigeren! We worden echter tot een feestmaal genodigd. ‘Zie, ik heb mijn middagmaal bereid’ (vers 4). Bij elke bruiloft hoort een bruilofts- maal en zo is het hier ook. De zegeningen van het Evangelie zijn altijd al als een feestmaal voorgesteld. Zo heeft Salomo ze ook voorgesteld in Spreuken 9, waar hij spreekt over de Wijsheid: Zij ‘heeft Haar huis gebouwd, Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen. Zij heeft Haar slachtvee geslacht, Zij heeft Haar wijn gemengd, ook heeft Zij Haar tafel toegericht. (…) Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van de wijn die Ik gemengd heb.’ Ook Jesaja heeft deze zegeningen voorgesteld als een feestmaal in hoofdstuk 25, waar hij zegt: ‘En de Heere der heirscharen zal op deze berg alle volken een vette maaltijd maken, een maaltijd van reine wijn, van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn.’ Zo ook in hoofdstuk 55 waar hij alle mensen nodigt en zegt: ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk. Waarom weegt gijlieden geld uit voor hetgeen dat geen brood is, en uw arbeid voor hetgeen dat niet verzadigen kan? Hoort aandachtiglijk naar Mij en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen.’ En heeft Christus de zegeningen van het Evangelie niet als een feestmaal voorgesteld toen Hij zei: ‘Die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. (…) Want Mijn vlees is waarlijk spijs, en 2. Noot vertaler: M’Cheyne verwijst hier naar Job 4:19.
18 Mijn bloed is waarlijk drank’? En doet Hij dat ook niet in de hei- lige inzetting van het avondmaal, waar u brood en wijn worden aangeboden als een beeld van de zegeningen van de verlossing? O, ja, mijn vrienden, we zijn volledig tekortgeschoten in onze ver - kondiging van Jezus, als we Hem niet aan u hebben voorgesteld als ‘een vette maaltijd’, ‘een maaltijd van reine wijn’. En u hebt niets begrepen van alle preken die u ooit hebt gehoord, als u meent dat we u hebben genodigd tot iets anders dan een feestmaal van vrede en liefde, vreugde en eeuwig leven. Ja, de boodschap die we moeten brengen is niet een boodschap van toorn, maar van liefde en vrede. ‘Zegt de genoden: Zie, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen en de gemeste beesten zijn geslacht, en alle dingen zijn gereed: komt tot de bruiloft’ (vers 4). Ik smeek u om op te merken dat we u niet uitnodigen om te komen en een feestmaal voor uzelf aan te richten, om uw eigen eten mee te brengen. Nee, we nodigen u tot een maaltijd die geheel is voorbereid. ‘Alle dingen zijn gereed.’ De ossen en de gemeste kalveren zijn geslacht, de wijn is ingeschon- ken, de klederen wachten tot u ze aanneemt. Alle dingen zijn ge- reed. Er ontbreekt helemaal niets. Vergeving van al uw zonden is bereid. God heeft een ram ten brand- offer voorzien. U hoeft niets mee te brengen om uw zonden uit te wissen voordat u komt. Nee, vergeving van zonde is een van de gerechten van het feest. Een van de ouden heeft eens gezegd: ‘Een goed geweten is een voortdurend feestmaal.’ Zo is het, maar wie heeft er een goed geweten? Alleen wie deel heeft aan het Lam van God Dat de zonde van de wereld wegneemt. Hij heeft een zuiver geweten, niet omdat hij nooit heeft gezondigd, maar omdat al zijn zonde is uitgedelgd. Een kleed van gerechtigheid is gereed. Christus heeft gezorgd voor bruiloftskleren voor alle gasten, zoals in het Oosten gebruikelijk was. U kunt niet zeggen: ‘Wacht tot ik mezelf waardig heb ge- maakt om te komen’, want dit kleed is onderdeel van het feest. Alle dingen zijn gereed: kom tot de bruiloft. De olie van de Heilige Geest is gereed. Bij alle feestmaaltijden wer- den de gasten gezalfd met kostelijke zalf. Ook nu nog wordt in het Oosten kostelijke olie op elke gast gesprenkeld. Zo heeft Jezus ervoor gezorgd dat deze belofte van de Vader werd vervuld. U kunt
19 niet zeggen: ‘Wacht tot ik mijn hart veranderd heb’, want dat is een van de weldaden van het feestmaal. Alle dingen zijn gereed: kom tot de bruiloft. O, mijn vrienden, als u wegblijft van het feestmaal na zo’n uitnodi- ging, is de enige reden dat u te trots bent om tot een feestmaal te komen waar u zelf niets hoeft mee te brengen. O, als u niet komt tot het echte feestmaal in het Evangelie, kom dan ook niet tot het teken daarvan in het Heilig Avondmaal, opdat u zichzelf geen oor - deel eet en drinkt! Wilt u zo spotten met uw ziel, wilt u zo spotten met God dat u vandaag weigert om aan het ware feestmaal deel te nemen en toch op een andere dag aanzit aan het teken daarvan? Neem eerst, zoals we u vrij aanbieden, deel aan het echte feestmaal en wie zou u dan verbieden om het brood en de wijn te gebruiken aan de tafel des Heeren? 2. Wat de Joden met deze nodiging deden De tweede les die we van deze gelijkenis leren, is wat de Joden met deze boodschap deden (vers 3-6). Op drie manieren wordt deze nodiging afgewezen. Ten eerste waren er mensen die niet wilden komen. Dit was de manier waarop eenvoudige zielen met de boodschap omgingen. Kennelijk drong deze nooit tot hun verstand door. Misschien wa- ren ze al in slaap gevallen vóór de boodschapper aan het eind van de boodschap gekomen was. Ze kunnen geen reden noemen; ze zeggen alleen maar dát ze niet zullen komen. O, wat zijn er veel van zulke mensen onder ons! Eenvoudige zielen, die nog nooit heb- ben kunnen begrijpen dat de boodschap van de Bijbel aan hen was gericht. O, hoeveel mensen zijn er die niet eens luisteren naar de boodschapper van Christus! Ze komen niet eens naar de kerk om de nodiging te horen. Velen hebben de Bijbel onder handbereik en lezen er niet in, of als ze dat al doen, horen ze niet dat zij door Gods Woord worden aan- gesproken! Als ze naar Gods huis komen, doen ze dat uit gewoonte of om de tijd te verdrijven tijdens de eentonige uren van de dro- merige zondag. O, arme zielen, die hun onnozelheid liefhebben en in hun onwetendheid leven en sterven. Alles wat van u gezegd kan
20 worden, terwijl u wegzinkt in de hel en dan voor het eerst begint te ontwaken en te roepen, alles wat dan kan worden gezegd is: ‘Jezus had u vaak willen vergaderen, maar u hebt niet gewild!’ De tweede groep mensen die de uitnodiging afslaat, is veel ver - standiger. Die mensen tonen veel respect voor de godsdienst. Ze luisteren heel aandachtig en geduldig naar het Woord en de pre- dikanten. Ze horen de beschrijving van het feestmaal en proberen die te begrijpen. Ze leggen echter alles wat ze horen in de ene schaal en hun akker en zaken in de andere schaal, en hechten niet zoveel belang aan de boodschap. Ze zijn ook als hoorders bij wie het zaad tussen de doornen is gevallen. O, hoeveel van zulke hoor - ders waren er onder de Joden! O, hoeveel van zulke mensen zijn er onder u! Hoeveel mensen zijn alleen maar met hun zaken bezig en zeggen in het diepst van hun hart tegen ons: ‘Daar ligt wel iets in. Als ik gelegener tijd heb, zal ik u roepen!’ Toen Lot zijn schoonzoons probeerde te waarschuwen, was hij in hun ogen als jokkende. Wij staan hier, zondag aan zondag, om u uit te nodigen en u doet net of we zomaar een verhaaltje vertellen. O, u slooft uzelf al uw dagen af zonder één keer te denken aan de dingen die uw akker of uw zaken te boven gaan. Deze gezindheid zou zelfs een engel tot tranen kunnen bewegen, terwijl hij luider zou jubelen dan de engelen voor de troon als u verlost en geheiligd werd. De derde groep mensen zijn zij die in vers 6 de dienstknechten namen en smadelijk behandelden. Zij vormden onder de Joden een grote groep, zo groot dat Christus van Jeruzalem heeft gezegd: ‘Gij die de profeten doodt, en stenigt die tot u gezonden zijn.’ Stefa- nus vroeg hun: ‘Wie van de profeten hebben uw vaders niet ver - volgd?’ We zien dat Christus Zijn discipelen waarschuwt dat ze op dezelfde manier behandeld zullen worden: ‘Zie, Ik zend u als schapen in het midden der wolven. (…) En gij zult van allen gehaat worden om Mijn Naam.’ ‘Indien gij van de wereld waart, zo zou de wereld het hare liefhebben; doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld heb uitverkoren, daarom haat u de wereld.’ En zo is het tot op deze dag, ja, vooral in onze tijd. Als ergens een getrouwe en godvrezende predikant staat, kunt u er zeker van zijn
21 dat sommige mensen hem haten en vanwege zijn boodschap kwaad over hem spreken. Als een vurige verkondiger van Christus voor het eerst tot het werk van de bediening wordt geroepen, voelt hij in zijn hart duidelijk dat hij alleen gedreven wordt door liefde voor stervende zielen. Hij meent dat alle mensen hem wel met open armen zullen ontvangen. Ach, hij had aandachtiger moeten lezen hoe onbekeerde mensen de Meester behandeld hebben. Als ze Hem Beëlzebul hebben ge- noemd, hoe zullen ze dan Zijn knechten noemen? ‘Het zij de dis- cipel genoeg dat hij worde gelijk zijn meester.’ Hoe eerder er een streep gehaald wordt door deze hooggespannen verwachtingen, hoe beter. Hoe eerder hij leert dat velen hem minder zullen lief- hebben naarmate hij hen meer liefheeft, hoe beter. Onderzoek en beproef uw eigen hart, mijn vrienden. Als u zich ergert aan mijn duidelijke waarschuwingen en zich vol weerzin afkeert van mijn scherpe vermaningen, bedenk dan onderweg naar huis hoeveel u lijkt op de mensen die de discipelen bespotten en zeiden: ‘Zij zijn vol zoete wijn.’ Bedenk dan hoeveel u lijkt op hen die de dienst- knechten grepen, smadelijk behandelden en doodden. 3. Het Evangelie wordt aan de heidenen gezonden De derde les die wij uit deze gelijkenis leren, is hoe God de on- gelovige Joden beschouwde en hoe Hij het Evangelie tot de hei- denen zond. Let op Gods oordeel over de ongelovige Joden. Hij was vertoornd en stuurde Zijn legers. De legers die Jeruzalem ver - woestten, waren de heidense, Romeinse legers onder bevel van de heidense keizer Titus. Toch worden ze Gods legers genoemd. Blijkt hieruit niet dat alle sterkte Godes is, in de hemel en op de aarde, en dat Hij heerst onder de heidenen? De Assyrische koning en zijn legers waren niet meer dan een roede in Gods hand, een bijl en een zaag. ‘Hoewel hij het zo niet meent en zijn hart alzo niet denkt, maar hij zal in zijn hart hebben te verdelgen en uit te roei- en niet weinige volken’ (Jes. 10:7). Zo heeft God macht over alle legers en zijn alle oorlogen, hongersnoden en plagen de vervulling van Zijn raad. ‘En er is niemand die Zijn hand afslaan of tot Hem zeggen kan: Wat doet Gij?’
22 O, gelovigen, waarom zou u kwaad gerucht vrezen? Laat uw hart vast zijn, betrouwende op de Heere. Als Hij voor u is, wie kan dan tegen u zijn? Die met ons zijn, zijn meer dan die met hen zijn. En waarom keert u zich af van de nodigingen van Christus op precies dezelfde wijze als de Joden dat deden? U die niet wilt komen enkel omdat u daar geen zin in hebt, u die de nodigingen niet acht, die meer geeft om uw akker en uw zaken en die Zijn dienstknechten smadelijk behandelt in uw hart, die hen minder liefhebt naarmate zij u meer liefhebben. Wees toch op uw hoede. O, bedenk toch dat God een onveranderlijk God is! Bedenk toch dat Hij een God van beginselen is en niet van onderhandelingen. Hij handelt in het rijk der genade op grond van beginselen die even vast en zeker zijn als de wetmatigheden in het rijk der natuur. Hij heeft de Joden niet gespaard. Denkt u dan dat Hij u wel zal sparen? Als Hij hun stad verbrand heeft, zal Hij uw stad dan niet verbranden? Zo zeker als Jeruzalem vandaag vertreden is onder de voet van de heidenen en Gods bijzondere gunstvolk nu als vreem- delingen en zwervers over de aarde doolt, ‘tot een spreekwoord, tot een spotrede en tot een vloek’ voor elk volk op de aardbol, zo zeker zult u, als u zich van deze boodschap blijft afkeren, zwervers en verstotenen zijn in een ellendige eeuwigheid. Let er toch op dat God de boodschap aan de heidenen laat brengen (vers 9 en 10). Vóór de weigering werden de discipelen alleen ge- zonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Maar nu luidt de boodschap: ‘Gaat heen in de gehele wereld.’ Daarom kloppen we op elke deur en leggen we de boodschap aan elk hart. En de uitwerking van deze oproep is precies zoals Christus die voorstelt. We vergaderen allen, zoveel we er kunnen vinden, zowel bozen als goeden. De gelijkenis van het onkruid laat duidelijk zien dat we in de belijdende kerk zowel bozen als goeden moeten verwach- ten. En uit de gelijkenis van het visnet blijkt hetzelfde; de grote scheiding zal op de laatste dag vallen. Deze drie gelijkenissen schij- nen ons te leren hoe onmogelijk het is dat we ooit aan deze zijde van de eeuwigheid een zuivere gemeenschap van gelovigen zullen hebben. In de hemel is slechts één vergadering en één feest, waar de on- reinen niet kunnen ingaan en dat is ‘de algemene vergadering en
23 de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn’. Bedenk dan dat deelname aan het Heilig Avondmaal met an- dere christenen geen onweerlegbaar bewijs is dat u een christen bent. Zowel bozen als goeden zullen aan die tafel gevonden wor - den. Het bloed, het bruiloftskleed, de vrede en het getuigenis – dat zijn de enige ware blijken dat u echt een christen bent. 4. Het oordeel komt Ik haast me nu naar de vierde en laatste les die we van deze gelij- kenis leren, namelijk dat er een dag van scheiding en van oordeel komt. ‘En als de koning ingegaan was om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een brui- loftskleed; en zeide tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? En hij verstomde. Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn we- ning en knersing der tanden. Want velen zijn geroepen, maar wei- nigen uitverkoren’ (vers 11-14). Hieruit leren we dat onbekeerde mensen eenmaal in het oordeel openbaar zullen komen, hoeveel omgang ze op aarde ook met Gods kinderen hebben gehad. In deze wereld groeit het onkruid op met de tarwe in dezelfde gezinnen, in dezelfde gemeentes. De goede en de kwade vissen worden in hetzelfde net aan land ge- trokken. Zelfs zij die het kleed van Jezus’ gerechtigheid hebben aangedaan en zij die gekleed zijn in de vuile lompen van hun eigen gerechtigheid, zitten samen aan dezelfde Evangeliemaaltijd en aan de tafel des Heeren. Hoe vaak godzalige predikanten ook waarschuwen en ijveren en onbekeerde hoorders smeken om niet te komen tot de tafel des Heeren vóór ze tot Christus gekomen zijn, toch zal dat altijd zo zijn. In onze gemeenten groeien de kwaden en de goeden samen op tot de oogst, maar niet langer! De Koning komt om de gasten te overzien, de Koning der koningen, Die alle harten onderzoekt en Jeruzalem met lantaarnen doorzoekt. 3 3. Noot vertaler: M’Cheyne verwijst hier waarschijnlijk naar Zefanja 1:18.
24 Zijn heiligen vormen een aanzienlijk gezelschap. Ze zitten aan met Abraham, Izak en Jakob, allemaal gekleed in smetteloze, witte kle- deren, want dit witte lijnwaad is de gerechtigheid van de heiligen. In zichzelf zijn ze naakt en vuil, volkomen onwaardig om te verke- ren in de tegenwoordigheid van een koning, en hun beste gerech- tigheden zijn als vuile lompen. Ze hebben echter de boodschap gehoord: ‘Alle dingen zijn gereed.’ En ze zijn gekomen, terwijl het hun aan alles ontbrak. Ze heb- ben de witte klederen van Christus aangedaan, namelijk de recht- vaardigheid Gods, een sierlijker kleed dan dat van de engelen. Ze hebben het woord van Christus gehoorzaamd: ‘Trek uw sierlijke klederen aan, o Jeruzalem.’ Maar hoe naakt en vuil zal de ziel die buiten Christus is in die dag zijn! O, misschien viel hij op aarde niet op. Hij volhardde in een keurig maar werelds leven, nam de inzettingen waar en gebruikte de sacramenten. Maar hoe naakt en misvormd, hoe vuil en onrein zal hij in het oordeel schijnen te midden van de verlosten die alle- maal bekleed zijn met de gerechtigheid van God. Zoals een lelijke pad die in een mooie tuin rondspringt, zoals satan te midden van de heilige engelen, zo zal de ziel zonder Christus in die dag open- baar komen, als hij de ontzaglijke woorden zal horen: ‘Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende?’ O, mijn vrienden, het is gemakkelijk om onder uw buren door te gaan voor keurige, godsdienstige mensen, het is gemakkelijk om predikanten te bedriegen en om de wereld te misleiden, het is gemakkelijk om u te voegen bij Gods volk en met hen aan het sacrament neer te zitten, maar er is er Eén Die u niet kunt bedriegen. Er is aan het feestmaal één oog op u gericht dat onmiddellijk weet of u de ge- rechtigheid van God, het bruiloftskleed van Christus, hebt aange- daan of niet. Durft u in dat plechtige moment neer te zitten aan de dis waartoe alleen de gelovigen worden genodigd zonder dit kleed en zonder u daar zorgen over te maken? Het is waar dat God hier wel kan toe- laten dat u daar stil en ongehinderd aanzit, maar de dag is nabij – ja, hij staat voor velen van u voor de deur – dat de Koning tegen u zal zeggen: ‘Vriend, hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende?’
25 Leer uit deze gelijkenis dat elke ziel zonder Christus zichzelf zal veroordelen: ‘En hij verstomde.’ Mijn vrienden, zo zal het ook u vergaan. Misschien zit hier vandaag niet één ziel buiten Christus voor mij, of hij kan wel duizend argumenten aanvoeren waarom hij is zoals hij is. Ja, ik durf zelfs te zeggen dat er niet één ziel buiten Christus aan het sacrament zal zitten, of hij zal wel een rechtvaar - diging kunnen geven voor die dwaze en zinloze ontheiliging van het sacrament. Maar in die dag zult u verstommen. U zult uzelf veroordelen. Bedenk hoe uw gezicht schaamrood zal worden, als u geen woord hebt te antwoorden. Overmoedige, trotse hoorders, bedenk hoe u tot zwijgen gebracht zult worden. Zal het u niet het zwaarst vallen dat u zichzelf zult moeten veroordelen? Als u het kon uitschreeuwen dat het oordeel onrechtvaardig was, zou dat enige verlichting geven, maar te voe- len dat dit een rechtvaardig vonnis is, dat is de hel in de hel! Leer dat zulke zielen eenmaal in de buitenste duisternis zullen wo- nen. Ze meenden van de luister en de vreugde van het feest te zullen genieten en nu verkeren ze in de buitenste duisternis, die des te duisterder is vanwege het licht dat ze daarvoor genoten! Hoe ellendig zal deze verandering zijn voor u die hier aanzit aan de sacramenten en meent dat u ook in de hemel zult aanzitten, maar die geen bruiloftskleed hebt! O, liefhebbers van de duisternis, het is rechtvaardig dat die buitenste duisternis uw deel zal zijn! Ten slotte, bedenk dat velen zijn geroepen, maar weinigen uitver - koren. Als we tot onbekeerde mensen spreken, spreken we tot de velen. U wordt vandaag allemaal geroepen en alle dingen zijn ge- reed. Behoort u tot de velen of tot de weinigen? O, wat een ver - drietige gedachte dat de meesten van u geen acht zullen slaan op de boodschap. De meesten van u zullen zich niet bekeren. De meesten van u zullen tot hun akker en hun koopmanschap gaan en zullen uiteindelijk zwijgend voor Gods troon staan. Maar o, klein kuddeke, van wie de Heere het hart heeft aangeraakt en die het bruiloftskleed hebt aangedaan, welkom tot het liefdes- maal! Neem het brood en de wijn als onderpand van de liefde van uw Vader en als teken dat het u nooit aan iets zal ontbreken. ‘Vrees niet, gij klein kuddeke; want het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven.’ Amen.