Deel 1 De aard van de gevoelens en hun belang in het geestelijke leven
25 Ter inleiding Dewelke gij niet gezien hebt en nochtans lief hebt; in Dewelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde. 1 Petrus 1:8 Met deze woorden omschrijft de apostel de gemoedstoestand van de christenen aan wie hij schreef, te midden van de vervolgingen waaraan ze onderworpen waren. Deze vervolgingen heeft hij op het oog in de twee voorgaande verzen, als hij spreekt van ‘de beproeving uws geloofs’ en ‘bedroefd zijnde door menigerlei verzoekingen’. Zulke beproevingen zijn van drieërlei voordeel voor de ware godsdienst. Hierdoor komt de waarheid ervan openbaar, en blijkt die inderdaad de ware godsdienst te zijn. Deze beproevingen hebben, boven alle andere dingen, de neiging onderscheid te maken tussen ware en valse gods - dienst. Ook laten zij dat verschil duidelijk uitkomen. Daarom worden zij beproevingen genoemd, in de verzen voorafgaand aan deze tekst en in ontelbare andere Schriftplaatsen. Ze beproeven het geloof en de godsdienst van belijders om te zien of het echt is, net als goud in het vuur geworpen wordt om aan te tonen of het echt goud is of niet. En als het geloof van ware christenen op die manier beproefd is en echt blijkt te zijn, wordt het ‘bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid’, zoals het voorafgaande vers schrijft. Verder hebben deze beproevingen niet alleen als voordeel dat zij de echtheid van de ware godsdienst aan het licht brengen, maar ook dat zij de onvervalste schoonheid en beminnelijkheid daarvan op opmer - kelijke wijze tentoonspreiden. De ware deugd blijkt nooit zo lieflijk als wanneer zij onderdrukt wordt. De Goddelijke uitmuntendheid van het ware christendom wordt nooit zo heerlijk aangetoond als onder de grootste beproevingen; juist dan blijkt het ware geloof onuitsprekelijk
26 veel kostbaarder te zijn dan goud! Daarom wordt het ‘bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid’. Nog een ander voordeel van zulke beproevingen is dat ze de ware gods - dienst zuiveren en doen toenemen. Ze laten niet alleen de echtheid er - van blijken, maar verfijnen het ook. Ze bevrijden het van inmengingen die het belemmeren en verhinderen. Alleen wat echt is mag overblijven. Zij veroorzaken dat de ware godsdienst wordt bemind als het hoogste goed, zoals al gezegd is. En niet alleen dat, maar ze dienen ook om de schoonheid van de ware godsdienst te vergroten door het te bevestigen en te versterken. Door het levendiger en krachtiger te maken, en het te zuiveren van de dingen die haar luister en glorie verduisterden. Net als goud dat in het vuur beproefd wordt, gezuiverd wordt van zijn bijmeng - sels en resten van schuim, en er sterker en mooier uit voortkomt, zo is het ook met waar geloof. Wanneer het ware geloof net als het goud in het vuur beproefd wordt, wordt het kostbaarder, en op die wijze ‘be - vonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid’. In de verzen die aan onze tekst voorafgaan, lijkt de apostel te doelen op elk van deze voordelige uitwerkingen van vervolgingen op de ware godsdienst. In de tekst (1 Petr. 1:6-7) laat de apostel bovendien zien hoe de ware godsdienst werkzaam was in het leven van de vervolgde christenen aan wie hij schreef, en hoe de voordelige uitwerkingen van vervolging in hun leven openbaar kwamen. Of anders gezegd: wat voor soort werking van de ware godsdienst het in hen was waardoor hun godsdienst, in de vervolgingen, de ware godsdienst bleek te zijn. Een werking waardoor de onvervalste schoonheid en beminnelijkheid van de ware godsdienst duidelijk openbaar kwamen. Waaruit ook bleek dat deze waren toege - nomen en gezuiverd, en op die wijze ‘bevonden te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus.’ De apostel noemt in deze tekst twee soorten werkingen van de ware godsdienst in deze vervolgde christenen, waaruit de voordelige uitwerkingen van hun lijden bleken.
27 De eerste is de liefde tot Christus, ‘Dewelke gij niet gezien hebt, en nochtans lief hebt’. De wereld verwonderde zich over het vreemde prin - cipe dat hen dreef om zichzelf aan zulk groot lijden bloot te stellen, de zichtbare dingen te verzaken en afstand te doen van de uitwendige dingen die aangenaam en plezierig zijn. Voor de mensen van de wereld leken zij buiten zichzelf te zijn, en te leven alsof zij geen liefde voor zichzelf hadden. Volgens hen was er toch niets wat hen kon bewegen om zo te lijden, hen daarin te helpen en hen te ondersteunen om door de beproevingen heen te komen. Ondanks dat er niets zichtbaar was, niets wat de wereld kon zien of wat de christenen zelf met hun natuurlijke ogen konden zien, was er toch iets wat hen bewoog en ondersteunde. Ze bezaten een bovennatuurlijke liefde tot iets wat niet te zien was. Zij hadden Jezus lief. Ze zagen Hem met geestelijke ogen, zoals de wereld Hem nooit kan zien, en zoals zij - zelf Hem met hun natuurlijke ogen nooit hadden gezien. Ten tweede blijdschap in Christus. Hoewel hun uitwendige verdruk - kingen heel zwaar waren, was hun inwendige geestelijke vreugde gro - ter dan hun lijden. Dat ondersteunde hen, en stelde hen in staat om te lijden met blijmoedigheid. Er zijn twee dingen die de apostel over de blijdschap in deze tekst opmerkt. Ten eerste de manier waarop die ontstaat. Christus is de grondslag ervan, door het geloof, ondanks dat Hij niet gezien wordt, wat een bewijs is van de zaken die men niet ziet. ‘In dewelke gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt.’ Ten tweede het karakter van deze blijdschap. Het is ‘een onuitspre - kelijke en heerlijke vreugde’. Het is onuitsprekelijk vanwege het ka - rakter. Het is heel verschillend van wereldse vreugde en vleselijke ge - noegens. Het karakter van deze blijdschap is zuiver, uitmuntend en hemels, iets bovennatuurlijks en werkelijk Goddelijks, en daarom in voortreffelijkheid niet te evenaren. Er zijn geen woorden om de uit - muntendheid en de uitzonderlijke zoetheid ervan uit te drukken. Die blijdschap is onuitsprekelijk. Het behaagde God om hun die heili -
28 ge blijdschap met milde hand en in ruime mate te geven tijdens de vervolgingen. Hun blijdschap was vol van heerlijkheid. Hoewel de blijdschap onuit - sprekelijk was, en er geen woorden waren om die voldoende te om - schrijven, kan er wel iets van gezegd worden. Geen woorden passen er beter om de voortreffelijkheid van die blijdschap te omschrijven dan deze: vol van heerlijkheid. Oorspronkelijk staat er: ‘verheerlijkte vreugde’. In het zich verblijden met deze blijdschap werd hun gemoed als het ware vervuld met heerlijk inzicht, en hun natuur werd verheven en volmaakt. Het was een meest waardevolle en heerlijke blijdschap, die hun geest niet kon beschadigen en onteren, zoals vele vleselijke vreug - den dat doen. Hun geest werd erdoor verheerlijkt en opgeluisterd. Het was een voorsmaak van de hemelse blijdschap, die hun geest verhief tot hemelse gelukzaligheid. Het vervulde hun geest met het licht van Gods heerlijkheid, zodat hun glans zelfs anderen bescheen. Vandaar de stelling of leer die ik vanuit deze woorden naar voren wil brengen: Ware godsdienst bestaat grotendeels in heilige gevoelens.
29 Hoofdstuk 1.1 Ware godsdienst bestaat grotendeels in heilige gevoelens We zien dat de apostel een aantal dingen heeft vastgesteld door het waarnemen van de religieuze werkingen en oefeningen in de christenen aan wie hij schreef. Dingen waaruit bleek dat hun godsdienst echt was en van de juiste soort; beproefd door de vervolgingen, zoals goud door het vuur beproefd wordt. Het bleek dat hun godsdienst niet alleen echt was, maar ook zeer zuiver, gereinigd van bijmengsels en schuimresten en onwaarheden. Toen de godsdienst op die wijze openbaar kwam, in zijn onvervalste voortreffelijkheid en natuurlijke schoonheid, en zo ‘bevonden werd te zijn tot lof en eer en heerlijkheid’, noemde de apostel daaruit twee re - ligieuze gevoelens bij name, namelijk liefde en blijdschap. Dat zijn de godsdienstige oefeningen waaruit de echtheid, zuiverheid en heerlijk - heid van hun godsdienst bleken. Ik wil nu eerst aantonen wat bedoeld wordt met de gevoelens (1.1), en vervolgens enkele dingen noemen die aantonen dat een groot deel van de ware godsdienst in de gevoelens is gelegen (1.2). U kunt vragen: Wat zijn deze geestelijke gevoelens? Ik antwoord: Deze gevoelens zijn niet anders dan de krachtige en gevoelige werkingen van de gezindheid en de wil van de ziel. God heeft de ziel begiftigd met twee vermogens. Het ene is het ver - mogen waardoor zij iets kan waarnemen en overdenken. Daardoor kan de ziel dingen onderscheiden, beoordelen en overwegen. Dat wordt het verstand genoemd. Het andere vermogen van de ziel is datgene waar - door ze niet alleen waarneemt en beoordeelt, maar waardoor ze op een of andere manier neigt naar de dingen die men ziet en overweegt. Of
30 ze neigt ernaar, of ze neigt er niet naar en is er af kerig van. Dit is het vermogen waardoor de ziel dingen niet waarneemt als een onverschillig en onbewogen toeschouwer, maar waardoor ze dingen goedkeurt of af keurt, erdoor wordt behaagd of ontstemd, dingen verkiest of afwijst. Dit vermogen wordt met verschillende namen genoemd. Soms wordt het gezindheid genoemd. Met betrekking tot de daden die erdoor be - paald en bestuurd worden, wordt het de wil genoemd. En de geest wordt, met betrekking tot de werkingen van dit vermogen, vaak het har t genoemd. De werkingen van dit vermogen zijn tweeërlei. Of de ziel strekt zich uit tot de zaken die men waarneemt, door ze goed te keuren, er behagen in te scheppen en ertoe te neigen. Of de ziel staat de dingen die men waarneemt tegen, door ze af te keuren, er in onbehagen af kerig van te zijn, en ze te verwerpen. En zoals de werkingen van de gezindheid en de wil van de ziel verschil - lend zijn in soort, zo zijn ze nog veel meer verschillend in intensiteit. Er zijn bepaalde werkingen van genoegen of mishagen, genegenheid of af keer, waarin de ziel slechts in een geringe mate verheven wordt boven een toestand van volkomen onverschilligheid. Op hogere ni - veaus zijn deze goedkeuring of af keuring, genoegen of ongenoegen, sterker. Daarin kan men steeds hoger komen, tot de ziel krachtig en waarneembaar gaat handelen. Die handelingen van de ziel gaan ge - paard met zoveel kracht dat (vanwege de verbinding die de Schepper gemaakt heeft tussen ziel en lichaam) de beweging van het bloed en de zenuw vloeistoffen waarneembaar beginnen te veranderen. 1 Daar uit 1. Jonathan Edwards leefde in de achttiende eeuw (1703-1758), en Religious Af fecti - ons verscheen voor het eerst in 1746. De wetenschap veronderstelde destijds dat zenuw vloeistoffen door de zenuwen circuleerden (zgn. ‘animal spirits’, of ook wel ‘nervous fluid of ‘nervous principle’ genoemd). Men dacht dat deze zenuw vloeistof zenuwimpulsen doorgaf, en dat ze de eigenlijke veroorzaker was van gevoel en be - weging. Aangezien men veronderstelde dat dit voor zowel mensen als dieren gold, kwam de term ‘animal spirit’ in zwang (noot van de vertaler, JZ).
31 komt dikwijls een lichamelijk gevoel voort, voornamelijk omtrent het hart en de vitale organen, die de bron van de lichaamsvloeistoffen zijn. Om die reden wordt de geest, met betrekking tot de werkingen van dit vermogen, het har t genoemd, door waarschijnlijk alle volken, in alle tijden. En het zijn de meer krachtige en waarneembare werkingen van dit vermogen, die gevoelens worden genoemd. De wil en de gevoelens van de ziel zijn geen twee afzonderlijke vermo - gens. De gevoelens zijn in wezen niet onderscheiden van de wil. Ook verschillen ze niet van de daden van de wil en de gezindheid van de ziel, behalve in levendigheid en gevoeligheid. Erkend moet worden dat de menselijke taal hier onvolkomen is, en dat de betekenis van woorden vaag en niet duidelijk genoeg is. Deze woorden worden niet helder gedefinieerd door de manier waarop ze gewoonlijk gebruikt worden. Het is moeilijk om geestelijke gevoelens in woorden uit te drukken. In zekere zin is het gevoelen van de ziel niets anders dan de wil en ge - zindheid. En de wil is nooit méér werkzaam dan naar de mate waarin zij bewogen wordt. Om de wil werkzaam te laten zijn, moet zij eerst uit een staat van volledige onverschilligheid gehaald worden, en moet ze dus geraakt worden. Nu zijn er vele werkzaamheden van de wil en van de gezindheid die gewoonlijk geen gevoelens worden genoemd. In alles waarin wij vrijwillig handelen, spelen onze wil en onze gezindheid een rol. Onze gezindheid leidt ons in al onze daden. In ons gewone dagelijkse leven worden echter niet alle daden van de gezindheid en van de wil zomaar gevoelens genoemd. Toch, wat nu doorgaans gevoelens worden genoemd, zijn daar in wezen niet verschillend van, behalve in mate en manier van werking. Iedere daad van de wil zal gepaard gaan met genoegen of ongenoegen, genegenheid of af keer in de ziel. Deze zijn in wezen niet verschillend van de gevoelens van liefde en haat. Wanneer het verlangen of de genegenheid van de ziel tot een zaak zo sterk wordt dat het krachtig en levendig is, dan noemen wij dat liefde. Omgekeerd, als ongenoegen en af keer sterk worden, dan noemen wij
32 dat haat. In elk verlangen van de wil naar iets wat niet aanwezig is, heeft de ziel een zekere genegenheid tot die zaak. A ls die genegenheid sterk wordt, is dat hetzelfde als begeerte. A lle wilsuitingen waarbij de ziel iets goedkeurt, gaan gepaard met een zekere mate van genoegen. En dat genoegen, als het tot een zeker niveau gekomen is, is hetzelfde als vreugde of genot. A ls de wil iets af keurt, is de ziel in zekere mate ontstemd. En als die ontstemming groot is, is dat hetzelfde als droef - heid of smart. Zo schijnt onze natuur te zijn, en de wetten van vereniging van ziel en lichaam, dat er nooit een levendige en krachtige oefening van de wil of geneigdheid van de ziel is, die geen enkel effect heeft op het lichaam, die dus geen enkele verandering teweegbrengt in de be - wegingen van de lichaamsvloeistoffen en met name de zenuw vloei - stoffen. A nderzijds kunnen, door diezelfde verbondenheid van ziel en lichaam, veranderingen in het lichaam invloed hebben op de gevoelens. Toch is niet het lichaam, maar alleen de geest de eigenlijke zetel van de gevoelens. Het menselijke lichaam heeft niet meer vermogen dan een boom om het werkelijke onderwerp te zijn van liefde en haat, vreugde en verdriet, vrees en hoop. Noch is datzelfde menselijke lichaam in staat om te denken en te begrijpen. Zoals het alleen de ziel is die ideeën vormt, zo is het ook alleen de ziel die verblijd of verdrietig is vanwege haar ideeën. Zoals het alleen de ziel is die nadenkt, zo is het ook alleen de ziel die bemint of haat, die verblijd of bedroefd is vanwege haar ge - dachten. Noch behoren deze bewegingen van de zenuw- en lichaams - vloeistoffen tot de eigenlijke natuur van de gevoelens, hoewel ze hen op aarde wel altijd vergezellen. Ze zijn er echter slechts gevolgen van, of anders gezegd: bijwerkingen. Deze zijn volkomen onderscheiden van de gevoelens zelf en op geen enkele wijze van essentieel belang. Daarom is een geest zonder lichaam net zozeer in staat tot liefde en haat, vreugde en droef heid, hoop en vrees en andere gevoelens, als een geest die met een lichaam is verenigd.
33 Nu wordt er vaak gezegd dat gevoelens en passies hetzelfde zijn. In het dagelijks spraakgebruik bestaat echter toch wel een bepaald onder- scheid. Het woord ‘gevoelen’, zoals gebruikt voor alle sterke levendige daden en neigingen van de wil, schijnt in zijn gewone betekenis bre - der te zijn dan passie. Het woord ‘passie’ wordt gebruikt voor iets wat meer plotseling voorkomt, waarvan het effect op de zenuw vloeistoffen heftiger is, waarbij de geest meer overweldigd wordt en men minder zichzelf kan beheersen. Zoals alle werkzaamheden van de geneigdheid en de wil ofwel bestaan uit goedkeuring en genoegen, ofwel uit af keuring en verwerping, zo zijn ook de gevoelens te onderscheiden in twee soorten. Bij de ene strekt de ziel zich uit naar wat ze ziet. Ze kleeft het aan of zoekt het. Bij de andere is ze er af kerig van, ze verzet zich ertegen. Tot de eerste soort behoren bijvoorbeeld liefde, begeerte, hoop, vreug - de, dankbaarheid en voldoening. Tot de laatste behoren haat, vrees, boosheid, smart en dergelijke. Het is nu niet nodig om deze afzonder - lijk te beschrijven. Daarnaast zijn er gevoelens die samengesteld zijn uit elk van de hiervoor genoemde soorten van daden van de wil. Neem nu bijvoorbeeld het gevoelen medelijden . Daarin is iets van de eerste soort ten aanzien van de persoon die lijdt, en iets van de tweede soort ten aanzien van wat hij lijdt. Zo is het ook met ijver. Daarin vindt men een sterke goedkeuring van een persoon of ding, samen met een krachtige tegenstand tegen alles waarvan men denkt dat ermee strijdt. Er zijn andere gemengde gevoelens die ook genoemd zouden kunnen worden, maar ik haast mij om het tweede punt te behandelen. Daarin wil ik een aantal dingen laten zien die duidelijk maken dat ware gods - dienst voor een groot deel bestaat in gevoelens.