24 Hoofdstuk 1 Een ootmoedige belijdenis van zonde tot eer van God Als ik mijn zondig en ellendig leven in ogen- schouw neem … Mijn weerspannig, onbuig- zaam en eigenzinnig hart, waardoor ik zoveel boosheid heb bedreven, waardoor ik niet al- leen Gods heilige voorschriften en geboden heb veronachtzaamd, maar zelfs heb gemin- acht en veracht. En daardoor ook dwaze on- benulligheden hoog heb geacht en in mijn hart gesloten. Deels gedreven door de haat ten opzichte van de zonde die zo lang mij heeft beheerst, deels door de liefde die ik aan alle christenen verschuldigd ben en die ik graag wil stichten, namelijk door het voorbeeld van mijn eigen schande, deel ik mijn gedachten met u. Ik word gedwongen en verplicht door oprecht in wel- gemeende woorden te belijden en te verkla- ren hoe ondankbaar, nalatig, onvriendelijk en weerspannig ik ben geweest tegenover
25 God mijn Schepper, en hoe weldadig, gena- dig en minzaam Hij altijd tegenover mij, Zijn schepsel, is geweest, al ben ik dan een ellen- dige en ongelukkige zondares. Ik heb veel uit te leggen en te vertellen over mijn halsstarrigheid en minachting in woor - den, die als gedachten al onbegrijpelijk zijn, zoals de psalm zegt: ‘Wie zou de afdwalingen verstaan?’ Om vervolgens te spreken van de uitmuntende weldadigheid, genade en goed- heid van God. Zijn goedheid is eeuwig en onmetelijk. De talen van engelen en mensen komen woorden tekort om Gods goedheid weer te geven. Wie wordt er niet toe gedwongen hetzelfde te belijden, wanneer hij ziet wat hij van God heeft mogen ontvangen en nog dagelijks ontvangt? Ja, als niemand ditzelfde wilde erkennen en belijden, dan zouden de stenen zelfs daar melding van maken. Ik ben wer - kelijk gedwongen om hiervan te spreken en te schrijven, ook al brengt dit verwarring en schaamte in mijzelf. Maar het brengt heer - lijkheid en lof aan God. Want Hij, als een
26 liefhebbende Vader, overvloedig in goedheid, heeft mij ontelbare weldaden geschonken. Terwijl ik daarentegen vele zonden heb be- gaan, veracht heb wat goed, heilig en aange- naam was in Zijn ogen, maar heb verkozen wat aangenaam, plezierig en aanvaardbaar was in mijn eigen oog. En het was geen wonder dat ik dat deed, want ik wenste de Heere en Zijn wegen niet te ken- nen. Ik had de duisternis liever dan het licht. Ja, de duisternis kwam mij als een licht voor. Ik omhelsde onwetendheid als volmaakte kennis, en wetenschap leek mij overbodig en nutteloos. Ik gaf weinig aandacht aan Gods Woord, maar begaf mij in de ijdelheden en de schone schijn van de wereld. Ik verloochende Hem, in Wie alle waarheid is, en volgde de ijdele en dwaze inbeeldingen van mijn hart. Ik probeerde mijn zonden te bedekken onder de schijn van heiligheid. Bijgeloof noemde ik van Goddelijke betekenis, en de ware heilig- heid noemde ik verkeerd. De Heere sprak vaak in liefdevolle bewoordingen tot mij, maar ik wilde niet luisteren. Hij riep mij op
27 verschillende manieren, maar in mijn weer- spannigheid sloeg ik er geen acht op. Mijn boosheden en ellenden waren zo veel en groot dat ze mij regelrecht beschuldig- den. O, hoe verward en ellendig ben ik, want de veelheid en de grootheid van de zonden dwingen mij mijzelf te beschuldigen! Sprak het niet van een vreselijke onvriendelijkheid, toen God tot mij sprak en ik Hem niet wilde antwoorden? Als een aards vorst tot iemand had gesproken, of iemand riep, dan zou die persoon graag daarop ingaan, denk ik. Wat ben ik dan een ellendeling, een schurk, om- dat op dat moment de Koning der koningen aangename en zoete woorden tot mij sprak. En mij zo vaak heeft geroepen, ontelbare keren. Toch, ondanks deze grote bewijzen en tekenen van liefde, wilde ik niet tot Hem komen. Ik verborg mij voor Zijn aangezicht, liep kronkelende zijpaden in waarop ik bleef gaan totdat ik Hem niet meer zou zien. Dit was ook geen wonder, want ik had een blinde leidsman met de naam Onwetendheid.
28 Die verduisterde mijn ogen zodat ik totaal geen zicht had op de rechte en juiste wegen van Zijn leer, maar onophoudelijk bleef gaan op het pad van zonde en verkeerdheid. En omdat zoveel anderen ook op deze weg lie- pen, meende ik dat ik op de juiste weg was. Ik lette meer op het aantal van hen die daar wandelden dan op het pad zelf. Ik meende met zoveel anderen op weg naar de hemel te zijn, terwijl ik nu zeker weet dat deze weg mij naar de hel zou brengen. Ik liet na de ware levende God te eren, maar aanbad zichtbare afgoden en beelden, ge- maakt door mensenhanden. Terwijl ik ge- loofde dat zij mij naar de hemel zouden voe- ren. Ja, om de waarheid te zeggen, maakte ik van mijzelf een grote afgod. Want ik had mezelf meer lief dan God. Zie maar hoeveel dingen wij liefhebben in plaats van God. Hoeveel mensen verkeren niet in de ban van afgoden en valse goden. Wat spijt het me dat ik het heilige, reine en hoge voorschrift en gebod van de liefde van God heb geschonden, het gebod Hem lief
29 te hebben met mijn gehele hart, verstand, kracht en kennis. Maar als een boos en ongehoorzaam kind heb ik mijn wil en kracht aangewend tot het tegendeel: van elk aards en vleselijk ding maakte ik een god. Bovendien beschouwde ik het bloed van Christus niet voldoende om mij te reinigen van de vuilheid van mijn zon- den. Evenmin bekommerde ik me over wat God had bepaald door Zijn Woord. Maar ik streefde naar de rommel die de bisschop van Rome had ingevoerd in zijn bisdom en ko- ninkrijk. Ik vertrouwde in groot vertrouwen op de deugdzaamheid en de heiligheid daar - van om volledige vergeving van mijn zonden te verkrijgen. Zo deed ik alles wat in mij was om de grote weldaad van het lijden van Christus te ver - donkeremanen en te verduisteren. Terwijl niets anders van groter waarde kan zijn dan die weldaad. En er bestaat geen groter mis- hagen bij de almachtige God onze Vader dan wanneer de mensen Christus vertrap- pen, Zijn eniggeboren en geliefde Zoon. Alle
30 andere zonden in de wereld bijeen kunnen niet zo gruwelijk en verachtelijk zijn als deze zonde in de ogen van de Heere. En geen won- der, want in de gekruisigde Christus vertoont God Zichzelf op de edelste en heerlijkste wij- ze, namelijk als een almachtige God, een zeer liefhebbende Vader, in Zijn enige geliefde, uitverkoren en gezegende Zoon. Daarom tel ik mijzelf onder de slechtste en meest ellen- dige zondaren, omdat ik zo weerspannig ben geweest tegenover Christus, mijn Heiland. Paulus wenste niemand anders te kennen dan de gekruisigde Christus, nadat hij opgeno- men was geweest tot in de derde hemel, waar hij zulke geheimenissen hoorde die het de mens niet betaamt uit te spreken. Toch achtte hij al zijn werken als niets, met het doel om Christus te winnen. Terwijl ik, heel arrogant, niets dacht van de gekruisigde Christus en mijn eigen gerechtigheid wilde werken. Met de trotse farizeeër zei ik: ‘Goede Heere, ik dank U dat ik niet ben gelijk de anderen. Ik ben geen overspeler, geen hoereerder’, enzovoort. Ik gebruikte woorden vol verwaandheid,
31 prees mijzelf en verachtte anderen, ik werkte als een gehuurde knecht, voor loon of een an- dere beloning. Maar niet als een liefhebbend kind uit liefde, niet voor loon of voor een be- loning, zoals ik behoorde te doen. Evenmin besefte ik wat voor weldoende Vader ik had, Die mij Zijn liefde en genade toonde, uit louter genade en goedheid. Want toen ik Zijn grootste vijand was, zond Hij Zijn eniggeboren en geliefde Zoon in deze wereld van onheil en ellende, om een wre- de dood te sterven voor mijn verlossing. Maar mijn hart was zo versteend en hard dat deze grote weldaad geen diepe indruk maakte, ook al spraken mijn lippen er wel van. Ik meende daarvan voldoende kennis te hebben, terwijl ik juist blind en onwe- tend was. Maar ik meende zo oprecht de juiste mening daarvan te hebben dat ik het onnodig vond om mijn kennis ervan te ver- groten. Paulus noemde Christus ‘de wijsheid van God’ en juist deze zelfde Christus was voor mij een dwaasheid. Mijn trots en blindheid
32 bedrogen mij, en de hardheid van mijn hart stond groei van de waarheid in de weg. Dat waren de vruchten van mijn vleselijk en menselijk redeneren: onwetendheid in plaats van weloverwogen en nuttige kennis. Zo sterk is de boosheid en verkeerdheid die de harten van mensen beheerst. Dat is de wijs- heid die het vlees begeert. Ik heb Christus wel beleden bij mijn doop, toen ik nog jong was, maar ik week van Hem af naarmate ik ouder werd. Ik leefde als een heidin. Christus was onschuldig en zonde- loos, terwijl ik mij wentelde in vuile zonden. Christus was gehoorzaam aan Zijn Vader, zelfs tot Zijn dood aan het kruis. Terwijl ik ongehoorzaam was en halsstarrig de waar - heid verloochende. Christus was ootmoedig en nederig van hart, terwijl ik trots was en verwaand. Christus verachtte de wereld met al haar ijdelheid, terwijl ik van de wereld mijn god maakte, vanwege die ijdelheden. Christus kwam om Zijn broederen te dienen, en ik wenste over hen te heersen. Christus verachtte wereldse eer, terwijl ik daar beha-
33 gen in schepte. Christus had de eenvoudige en gewone dingen van de wereld lief, maar ik hield het meest van de schoonste en ple- zierigste dingen. Christus beminde armoede, en ik rijkdom. Christus was zachtmoedig en genadig voor de armen, ik had een hard hart en was ongevoelig. Christus bad voor Zijn vijanden, en ik haatte mijn vijanden. Christus verblijdde Zich in de bekering van zondaren en het deed mij geen leed als een zondaar weer terugviel in de zonde. In deze uitlatingen kan iedereen zien hoe- ver ik van Christus af stond en zonder Hem leefde. Christus was mijn vijand, al noem- den de mensen mij een christen. Zozeer, dat wanneer iemand zei dat ik zonder Christus leefde, ik daar hevig tegen in zou gaan. Toch kende ik Christus niet, en evenmin waarom Hij was gekomen. Voor wat betreft de uit- komst en de bedoeling van Zijn komst, had ik maar een vaag begrip, koud en doods, iets waarmee elke zonde gepaard gaat. Ik hoop dit hier duidelijk te hebben gemaakt in deze belijdenis.