9 Dood of leven Preek over Johannes 3:36Door ds. G.J. van Aalst Zingen: Psalm 26:2 en 8 Schriftlezing: Johannes 3:22-36 Zingen: Psalm 118:8 en 13 Zingen: Psalm 45:1 Zingen: Psalm 2:7 Gemeente, in opzien om het licht en de hulp van boven willen we met u overdenken Johannes 3:36: Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon onge - hoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem. Het gaat over: Dood of leven . We letten op: 1. Van Christus gehoord; 2. In Christus geloofd; 3. Buiten Christus verloren. Samengevat gaat het over: Dood of leven . Een derde weg is zelf bedrog. 1. Van Christus gehoord. Hoe komt Johannes de Doper, van wie deze woorden zijn, aan de Naam ‘de Zoon’? 2. In Christus geloofd. Vers 36a: ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven’; 3. Buiten Christus verloren. Vers 36b: ‘Maar die de Zoon ongehoorzaam is.’ Vaak wordt dit gedeelte aangehaald als ‘maar die niet gelooft’. Het is natuurlijk wel zo, dat de toorn van God blijft op degene die niet gelooft, maar zo staat het hier niet. Er staat: ‘Maar die de Zoon ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’ 1. Van Christus gehoord Er is slechts één Evangelie van Jezus Christus, achtereenvolgens naar de beschrijving van Mattheüs, Markus en Lukas. Als deze drie ongeveer
10 dertig jaar bekend zijn in de eerste eeuw van de christelijke kerk, ver - schijnt het vierde, namelijk naar de beschrijving van Johannes. Dat evan - gelie heeft enkele kenmerken. Eén ervan is dat het aanvullend bedoeld is. Dus hier lezen we dingen die we niet lezen bij Mattheüs, Markus en Lukas. Ons tekstgedeelte vinden we ook niet in de andere drie evange - liën. Het is dus aanvullend bedoeld. Een tweede kenmerk is dat de evangelist Johannes ervan uitgaat dat u weet wat er in de andere drie evangeliën staat. We hebben gelezen dat Johannes de Doper nog niet in de gevangenis is geworpen op dit mo - ment. Tussen haakjes, dat weet u wel uit het evangelie van Mattheüs. Een derde kenmerk is dat het Johannesevangelie een inleiding heeft van achttien verzen. ‘Het Woord is vlees geworden’, enz. Dat gedeelte wordt vaak gelezen rond Kerst. Maar die inleiding van achttien verzen is de sleutel tot het héle evangelie van 21 hoofdstukken. Dus vanuit de eerste achttien verzen zijn er lijnen tot het verstaan van andere gedeel - ten. Ook van dit gedeelte. Welke rode draad is dat dan? ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd.’ Dat ziet niet alleen op Kerst, maar gaat door tot hoofdstuk 21, de verschijning aan de Zee van Tiberias. ‘En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd.’ Dáár komt het voor ons allen op aan, gemeente. Nog iets. Als het Evangelie opengaat, vindt er altijd iets plaats. Daar vindt – net als bij een magneet – afstoting of aantrekking plaats. Echt ijzer wordt door een magneet aangetrokken, stof zonder ijzer wordt niet aangetrokken maar afgestoten. Het ware Godswerk wordt aangetrokken door de Zaligmaker. Die werking zien we ook in ons tekstgedeelte. Er is ook daar sprake van afstoting en aantrekking. Het gaat er heel persoon - lijk om, hoe dat bij u is. Als u straks naar huis gaat, heeft er afstoting of aantrekking plaatsgevonden. Een derde mogelijkheid waarmee wij ons op de been proberen te houden, is er niet. Vandaar de samenvatting: Dood of leven. Dit Bijbelgedeelte lezen we dus niet in de andere drie evangeliën. Het is een gedeelte van een preek van Johannes de Doper. Eigenlijk is dit het láátste uit de prediking van de Doper. Onze tekst is zelfs het allerlaatste woord uit de prediking van de Doper, dat ons is overgeleverd. Dat geeft het een bepaalde ernst en klem. Het laatste wat de Doper ons bij God - delijke volmacht moet toeroepen lezen we hier. En de Heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat de oude apostel Johannes dat voor ons alsnog moet opschrijven. Over zielszorg gesproken!
11 Als u aandachtig hebt meegelezen bij de Schriftlezing, ziet u dat het vanaf vers 22 eigenlijk helemaal niet zo over ‘de Zoon’ gaat. Het is het laatste deel van de bediening van Johannes de Doper. Het is het begin van het openbare ambtelijke leven van de Zaligmaker. Dat overlapt elkaar heel even. De bediening van de Doper heeft waarschijnlijk maar anderhalf jaar geduurd. Op een bepaald ogenblik in dit Bijbelgedeelte zijn zowel Johannes als de Heere Jezus bij de Jordaan. Ze hebben allebei hun eigen discipelen. Onder hun beider verantwoordelijkheid wordt er gedoopt. Er ontstaat onder de discipelen van de Doper een probleem, dat met ‘reiniging’ te maken heeft, met wassing, dopen, onderdompelen. De discipelen van Johannes zijn heel trouwe, serieuze mensen. Johannes, de schrijver van dit evangelie, kent hen heel goed. Hij komt namelijk zelf uit die kring. Hij is op achttienjarige leeftijd ongeveer – horen jullie het, jongelui – jong getrokken onder de bediening van de Doper. Daar kom ik straks nog op terug. De evangelist Johannes weet dus heel goed wat het is om onder die prediking te verkeren waarin het geklonken heeft: ‘Brengt dan vruchten voort, der bekering waardig. Hij komt Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren. En meent niet bij uzel - ven te zeggen: Wij zijn Abrahams zaad.’ De schrijver van dit evangelie kent de eisende, ernstige prediking. En hij bemint die prediking van harte. Nu hebben de jongeren van Johannes de Doper een probleem met de wassing, met het dopen van de Heere Jezus. Maar ze noemen Zijn Naam niet. Ze zeggen tegen de Doper: ‘Rabbi, Die met u was over de Jordaan …’ Christus’ Naam wordt helemaal niet genoemd. Dus Hij wordt zeker niet ‘de Zoon’ genoemd, zoals in onze tekst. Nee, ze zeggen: ‘Welken Gij getuigenis gaaft …’ Ze zeggen: ‘In uw prediking hoorden wij steeds dat u het over Hem had. U hebt gepreekt over Hem, Wiens wan in Zijn hand is. En niet te vergeten, u hebt gesproken over het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt. Welken gij getuigenis gaaft, Die doopt.’ Misschien hebben ze bij het woord ‘Die’ hun neus wel opgehaald. Ze zeggen als het ware: ‘Het gaat helemaal niet goed. U hebt een concur - rent. Die A nder schiet onder uw duiven. Als het zo doorgaat, blijft er van u niets over.’ Horen van Jezus en … zich ergeren aan Jezus. Het gaat hier over serieuze mensen die niets van Jezus moeten hebben. Hoort u het? Ja, het gaat over betrokken mensen zoals wij hopelijk allemaal.
12 En wat doet Johannes de Doper dan? Deze Godsgezant is hier echt op z’n plaats. Hij zegt: ‘Het gaat niet om mij, maar het gaat om Hem.’ We hebben nu geen gelegenheid om vers voor vers vanaf vers 22 tot en met 36 met u te behandelen, maar u moet er eens op letten hoe Johannes aansluit bij de woorden: ‘ Die met u was over de Jordaan, We l k e n g ij ge - tuigenis gaaft.’ In het begin noemt ook Johannes Zijn Naam ook niet. Hij sluit in zijn antwoord aan bij geërgerde mensen. Hij predikt tegen af kerige hoorders. Hij zegt (ook met het woord ‘Die’ in vers 29): ‘ Die de bruid heeft, is de Bruidegom.’ In vers 31 zegt Johannes: ‘ Die van boven komt, is boven allen.’ Alleen in vers 35, dus net vóór onze tekst, gaat het om de Goddelijke heerlijkheid, om de Zoon: ‘De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven.’ In onze eerste gedachte ‘van Christus gehoord’ overdenken we hoe de Doper op zijn plaats is. Voor hem geldt: ‘Hij moet wassen en ik minder worden. Als Hij met een hoofdletter maar de glorie krijgt die Hij ver - dient, dan doe ik heel graag en van harte een stapje terug.’ Ziet u het? De Heere heeft bij monde van Ezechiël geprofeteerd: ‘Gij zult een walging van zichzelven hebben.’ Dat geldt voor ieder kind van God, en zeker voor een ambtsdrager en prediker. Het gaat om de Bruidegom. Het gaat erom dat Hij Zijn bruid krijgt. Johannes zegt met andere woorden: ‘Als de bruid bij de Bruidegom is, is het goed. Dan ben ik blij. Dan mag ik verdwijnen. Want Hij moet wassen, en ik moet minder worden.’ Een mens kan niets aannemen, tenzij dat het van Boven gegeven worde. Dat ziet op de ambtelijke dienst. Maar dat ziet ook zeker op de planting van het zaligmakende geloof en de oefening van dat zaligmakende geloof. Het ware geloof in Jezus Christus van Zondag 7 van ons Troostboek. ‘Een mens kan geen ding aannemen, zo het hem uit de hemel niet gege - ven is’ (vs. 27). Het allereerste, het begin en wat we vervolgens noemen ‘de oefening van het zaligmakende geloof ’ moet van de hemel gegeven worden. Het is een kostbare, soevereine genadegave. Steeds weer! Ge - nade voor genade. Zo is Johannes de Doper bezig om de mensen te brengen tot de Zoon. Hij zegt als het ware: ‘Weten jullie wel over Wie jullie het hebben? Die ongeveer dertigjarige uit Nazareth, een Mens uit de mensen, is God uit God. Hij is de Zoon des Vaders. Weten jullie wel wat de bedoeling van mijn prediking is? Weten jullie wel wat mijn zending is? “Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt.”’ Niet alleen van Joden, maar ook van heidenen. Wereldwijd.
13 Hoort u het? Deze mensen zijn net als u. Het zijn mensen die zich be - trokken weten bij de prediking en die zondagsochtends op tijd hun bed uitkomen om onder de prediking te zitten. Zíj zijn hier de toehoorders van deze laatste boodschap van de Doper. Goed onthouden. Dus tegen wie spreekt de Doper deze woorden? Tegen zijn trouwe jongeren. Johannes, de apostel die dit overlevert rond het jaar 90, heeft ontwik - kelingen meegemaakt. Uit de Handelingen der apostelen weten we van zulke Johannes-jongeren. Niet-Bijbelse bronnen zeggen dat er uit die Johannes-jongeren een antichristelijke sekte is ontstaan. Dat is natuur - lijk heel extreem, maar dat zijn wel dingen die op de achtergrond bij de schrijver van dit evangelie meespelen. Hun situatie is levensgevaarlijk! Van Christus horen, en Hem niet nodig hebben. Van Christus horen, en blijven waar je bent, wie je bent en wat je bent. Van Christus horen en volhouden: ‘Ik ken geen schuld en gevoel geen smart.’ Echt, dat is levensgevaarlijk! Dat is de ondergang … Zullen we onze eerste gedachte afronden en naar onze tweede gedachte gaan? 2. In Christus geloofd ‘Die [enkelvoud, heel persoonlijk] in de Zoon gelooft, heeft [tegen - woordige tijd] het eeuwige leven.’ Wat is ‘het eeuwige leven’? Nou ja, als Gods kinderen sterven, en ze mogen altijd bij de Heere zijn. Ja, dat is het ook. Maar wanneer begint dan het eeuwige leven? Dat begint nú. Luister maar naar de Zaligmaker. Ook in dit evangelie. We lezen in Johannes 17 vers 3 dat Hij in Zijn gebed zegt: ‘Dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God en Jezus Christus Dien Gij gezonden hebt.’ Dus het begint niet met de kennis van Christus. Het begint met de kennis van de enige waarachtige God. Maar het kan ook niet zónder de kennis van Jezus Christus, ‘Dien Gij gezonden hebt’. Het eeuwige leven begint nu. Het eeuwige leven is kennen bij zielservaring, bij bevinding. Het eeuwige leven kan niet sterven, zelfs niet door de vreselijke dood heen. Dus, lieve mensen, als het eeuwige leven nú begint met het bevindelijke kennen van God in Christus, dan moet ik ook eerlijk zeggen dat de eeuwige dood nú begint in het niet kennen van God, de Enige en Waarachtige. Het niet kennen van Jezus Christus Die Hij gezonden heeft. Dringt dat tot u door?
14 Dus Gods kinderen zijn bezig het eeuwige leven te ontvangen. En als u dat mist, bent u bezig om de eeuwige dood uit te werken! Dit is de eeuwige dood, dat zij U niet kennen, de waarachtige God. En dat ze Jezus Christus, Die Gij gezonden hebt, niet kennen. Ze hebben Hem niet nodig. Ze hebben geen levensband aan Hem. Ze hebben geen lief - desband aan Hem. Het is een scherp woord, maar zo is onze tekst toch? Dan mogen we toch ook niet anders preken. De Doper roept ons als zijn laatste boodschap toe: ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven; maar die de Zoon [weer deze Naam] ongehoorzaam is, die zal het leven niet zien.’ Wat is geloven in? Is dat iets wat je op zak hebt, zo van: Ik geloof, ik kom tot geloof, ik heb het geloof, ik groei in het geloof …? Is dat het? Gemeen - te, u moet voor eens en voor altijd onthouden wat ‘geloven’ is. In Zondag 7 van ons Troostboek staat een definitie van geloven. Geloven is kennen en toestemmen – hartelijk beamen dus – en vertrouwen. Daar komt het op aan. U moet vers 33b eens goed lezen. Dat heb ik bewust overgesla - gen tot nu toe. Daar staat een heldere omschrijving van wat ‘geloven’ is. Waarom gebruiken wij die beschrijving niet meer? Het is niet iets wat de mens heeft en voor de dag haalt en waarmee hij serieus bezig is. Bij zulke mensen mag je niet vragen naar een ‘waarachtig’ geloof, want dat is ‘rampzalig’ zoals u vanuit de media kunt weten. Zullen we dicht bij de Schrift blijven? Dan wordt u eerlijk behandeld. We lezen Johannes 3 vers 33. Dat wil ik u inscherpen. Wat is geloven? ‘Die Zijn getuigenis [dat is het getuigenis van Die van boven komt of - tewel de Zaligmaker] aangenomen heeft, die heeft verzegeld dat God waarachtig is.’ Hier zien we dat het gaat om aantrekking of afstoting. Er staat in vers 32: ‘En Zijn getuigenis neemt niemand aan.’ Hier lezen we hetzelfde als in de inleiding van hoofdstuk 1: Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen ( Joh. 1:11). Is Hij dan tevergeefs gekomen? Nee, zeker niet! Maar, zovelen Hem aangenomen hebben, die heeft Hij [vol]macht gegeven kinderen Gods te worden, na - melijk die in Zijn Naam geloven’ ( Joh. 1:12). Waar komt dat dan vandaan? Zullen we even doorlezen? ‘Welke niet uit den bloede, noch uit de wil des vleses, noch uit de wil des mans, maar uit God geboren zijn’ ( Joh. 1:13). Dus waar komt geloof en geloven vandaan? Van de geboorte uit God. Zó staat het in Johannes 1, de leeswijzer voor dit hele evangelie. Het geloof komt voort uit de wedergeboorte. Zullen we daar alstublieft eenvoudig bij blijven, jongelui?
15 Nee, Christus is niet tevergeefs gekomen. Hij zal zorgen voor dat ge - nadewerk door middel van de prediking en Zijn Geest. Wat gaan die mensen dan doen? ‘Verzegelen dat God waarachtig is.’ Het gaat om het getuigenis van de Gezondene, van Jezus. Die Zijn getuigenis aangeno - men hebben, die gaan verzegelen dat God waarachtig is. Deze omschrij - ving van geloof en geloven wil ik u zo van harte inscherpen. ‘Verzegelen dat God waarachtig is.’ Wat is dat? Dat is het stempel erop zetten. Of om het anders te zeggen: Dit met je eigen bloed wel willen ondertekenen. Al staat je hele boeltje vanbinnen en vanbuiten op z’n kop, dan toch belijden: ‘Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, Heer’; Uw oordeel rust op d’ allerbeste wetten. Uw loon, Uw straf beantwoordt aan Uw eer. Dát is verzegelen dat God waarachtig is. De prediking van de Doper moet daartoe dienen, voorbereidend, om te verzegelen dat God waar - achtig is. Er is een volk– al staat hun boeltje vanbinnen en vanbuiten helemaal op de kop – bij wie toch op de bodem van hun hart ligt: ‘En in Hem is geen onrecht.’ Die volmaaktheden van God worden niet tegen elkaar uitgespeeld. Ik zal maar bij mezelf beginnen. Zijn mijn eigenschappen allemaal deugden? Al kent u mij niet, u weet wel dat het antwoord ‘nee, bepaald niet’ is. Maar Gods eigenschappen zijn allemaal deugden, volmaaktheden. Dus ook Zijn recht, Zijn toorn, Zijn rechtvaardigheid. Zijn deugden zijn aan - biddelijke volmaaktheden. Weet u wat ‘verzegelen dat God waarachtig is’ inhoudt? Daar doet de Kerk een leven lang over. Dat is aanbidden. Mondje dicht. Buigen. Johannes 3 vers 33 is niet onze tekst, maar om vers 36 uit te leggen in z’n verband moesten we dit eerst onder uw aandacht brengen. Nooit meer vergeten! Geloven is: ‘Verzegelen dat God waarachtig is.’ Met je eigen bloed ondertekenen dat God het zo eeuwig waard is. Nu gaan we lezen. Dat getuigenis neemt dus niemand aan van zichzelf, toen niet en nu niet, en toch zullen er zijn die zullen verzegelen dat God waarachtig is. En tot die waarachtigheid van God hoort ook de zending van Zijn heilig K ind. Daartoe hoort ook de zending van de Gezalfde. Vandaar: ‘Want Dien God gezonden heeft (vs. 34), Die spreekt de woorden Gods.’ U hoort, het gaat steeds over ‘God’. Want God geeft Hem de Geest
16 niet met mate. ‘De Vader heeft de Zoon lief, en heeft alle dingen in Zijn hand gegeven. Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.’ Het is altijd waar, maar als één tekst in z’n verband preekt van ernst en heerlijkheid, dan is het deze tekst. Johannes zegt: ‘De Zoon, Die door jullie verachte Man uit Nazareth, Die volgens jullie onder mijn duiven schiet, is het vleesgeworden Woord. Hij heeft onder ons gewoond in een tent. “En wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader, vol van genade.”’ Hoort u het? Vol van genade. Er is genade genoeg in Hem. En Hij is vol van waarheid. Hij is waarachtig. De leeswijzer voor het hele evangelie. ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.’ Bij Hem moet u zijn. Daar is rust. Daar is vrede. Daar is leven. Daarbuiten is geen leven. En dan zal de Geest van de Zoon en de Vader ervoor zorgen dat u het nergens kunt vinden. Dat u overal de dood vindt. De schrijver van dit vierde evangelie weet dat heel goed. Er is een ogenblik gekomen, toen de vinger van de Doper Christus aanwees en zei: ‘Zie het Lam Gods’, dat Johannes in zijn nood en in zijn dood en ellende aangetrokken werd door het Lam. In het laatste Bijbelboek Openbaring heeft hij één Naam die hij wil uitdragen te midden van alles crises en ellende. Dat is de Naam van het Lam. Dertig keer heeft Johannes het over het Lam. Zijn kennis van dat Lam is begonnen toen hij achttien jaar was. Zijn hele leven is voorbijgegaan met veel geloofsoefeningen en geloofsstrijd. Maar hij heeft het Lam in Zijn heerlijkheid overgehouden. De evangelist Johannes wil ook nu het Lam verkondigen. Daarom moet hij die laatste woorden van de Doper voorhouden met alle ernst en klem. Mensen, jullie moeten niet blijven bij de Doper, jullie hebben deze Rabbi nodig, jullie moeten deze Onbekende volgen. Jullie moeten vragen, net als ik in mijn jonge jaren heb gedaan: ‘Rabbi, wij hebben onderwijs nodig. Rabbi, dan moeten we bij U zijn. Rabbi, waar bent U? Waar woont U? Wilt U ons alstublieft bij U nemen? Wilt U ons heel eenvoudig Uw Woord bekendmaken? Wilt U ons niet wegsturen als we zo hardleers blijken te zijn? Rabbi, waar woont Gij?’ En dan volgen die onvergetelijke trekkende woorden van het Lam. Heel kort en krachtig. Johannes heeft gehoord: ‘Kom en zie.’ ‘En het was om - trent de tiende ure.’ Wat deze Johannes vanaf ongeveer zijn achttiende jaar heeft meegemaakt met het Lam, dat gunt hij iedereen. Daarom is het zo waar: ‘Die in de Zoon gelooft …’ Wat kende u er toen zelf van, Johannes? Wat wist u toen al van het offer van het Lam? Wat wist u
17 toen al van het kruis? Zullen we het daar nu niet over hebben? Laten we heel eenvoudig bij de Schrift blijven. Johannes heeft ontzaglijk veel moeten leren en nog meer moeten afle - ren, als het gaat om het Lam, maar één ding: ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven.’ Hij zegt: ‘Daar kan van alles op af komen. Daarvan getuigt mijn leven in de eerste eeuw van de kerk. Maar mijn hele leven getuigt ook van de trouw van het Lam, van de kracht van het Lam, van de volheid van het Lam. Ik wil alleen maar zingen van het Lam. Ik wil alleen maar preken van het Lam.’ Hoort u het? Daarin ligt iets in van: ‘als het voor mij kan, dan kan het voor u en voor jou zeker’. Nooit heeft iemand zo verdwaasd bij het kruis gestaan als deze evangelist Johannes. Hij heeft drie jaar omgegaan met het Lam en ook van hem geldt: ‘’k Stond blind en van verre, in mijzelven zo rijk.’ Dat kan dus blijkbaar. Ook met Pasen gaat het over het Lam. Met Hemelvaartsdag gaat het over het Lam. Met Pinksteren gaat het over het Lam. ‘Die in de Zoon [dat is deze verachte Nazarener] gelooft [in de volheid van Zijn verdienste en in de volheid van Zijn kracht en van Zijn Geest], die heeft het eeuwige leven.’ Zullen we er maar van gaan zingen? Dat zijn betere woorden dan de mijne. We zingen Psalm 45 waarin het gaat over het Lam. Psalm 45 ver s 1: Mijn hart, vervuld met heilbespiegelingen, Zal ’t schoonste lied van enen Koning zingen; Terwijl de Geest mijn gladde tonge drijft, Is z’ als de pen van een die vaardig schrijft. Beminlijk Vorst, Uw schoonheid, hoog te loven, Gaat al het schoon der mensen ver te boven; Genâ is op Uw lippen uitgestort, Dies G’ eeuwiglijk van God gezegend wordt. Dood of leven . We hebben gelet op: Van Christus gehoord. In de tweede gedachte stonden we stil bij: In Christus geloofd. Wat ben je gelukkig als je Psalm 45 vers 1 met je hart mag zingen: Beminlijk Vorst, Uw schoonheid, hoog te loven, Gaat al het schoon der mensen ver te boven; Genâ is op Uw lippen uitgestort.
18 Maar wat ben je ongelukkig als je dat níét kent. Het is onze derde ge - dachte: 3. Buiten Christus verloren We lezen met ernst het laatste gedeelte van onze tekst. Er staat niet: ‘die niet gelooft’. Natuurlijk is dat inhoudelijk hetzelfde, maar het staat er anders. Er staat: ‘Maar die de Zoon ongehoorzaam is.’ Dat is lastig. Wat zegt een serieus onbekeerd mens? ‘Ik wil wel bekeerd worden, maar ja … Als God het net zo graag zou willen als ik, was het allang gebeurd.’ Als u met die gedachte de kerk uitgaat, hebt u de prediking niet verstaan. Dacht u dat de Heilige Geest niet weet wie u bent? Onbekwaam tot enig goed (ook tot geloof en geloven) en geneigd tot alle kwaad. Gelooft u dat de Heilige Geest dat niet weet? Waarom wordt het dan zó gezegd, ons schuldig stellend: ‘die de Zoon ongehoorzaam is’? Wij hebben ‘nee’ tegen God gezegd. Dat blijkt elke dag. We zijn ongehoorzaam tegen God. De Heere zegt: ‘Niet doen!’ Ik doe het wel. Ik ben ongehoorzaam tegen God. Ik doe mijn eigen zin en wil. Ik ga mijn eigen weg. Ik graaf mijn eigen graf. Gods wet is u weer voorgehouden vandaag met de bedoeling dat u het leven van de afgelopen week ziet in het licht van Gods heilige wet. We zijn ongehoorzaam tegen God. Misschien zegt u: ‘Ik denk daar iets anders over.’ Tegenwoordig zien wij dat toch anders dan in de tijd dat de wet gegeven werd bij de Sinaï. Toen waren er immers nog geen straaljagers. Die hebben wij wel. Wat doen wij? Eigen zin … Ongehoorzaam zijn tegen Gods wet. Toch linkt het getuigenis van de Zoon op allerlei manieren en Hij zegt: ‘Wat onmogelijk is bij de mensen, is mogelijk bij God.’ Hij zegt dat Hij ge - komen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren is. Zeker ook hen die verloren zijn in de godsdienst, zonder Christus. Hij zegt: ‘Komt herwaarts tot Mij, allen de vermoeid en belast zijt.’ Het is genade, ge - lukkig wel, vrije genade, anders kwam er niemand. ‘Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid [van jezelf ] en belast zijt [met eigen schuld, met ongerechtigheid en eigen gerechtigheid], en Ik zal u rust geven.’ Als Hij dat zegt, méént Hij dat. Daarom zegt onze tekst: ‘die de Zoon ongehoorzaam is.’ U hoort de prediking: ‘Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt.’ Zou u, zou jij er dan niet bij kunnen? Of wilt u liever blijven wie u bent? Wilt u gewoon uw eigen gang gaan? De zonde is u zo lief, wilt u het
19 liefst altijd op de aarde blijven, zonder God en zonder Christus? ‘Nee’ zeggen tegen de Zoon? U kunt het wenden of keren, met de waarheid op uw lippen en de leugen in het hart, maar dit is de praktijk van ons goddeloze leven. We zijn niet beter dan de Johannes-jongeren. Ook wij zeggen: ‘Die met u was over de Jordaan, wat moeten we daarmee?’ Die de Zoon ongehoor - zaam is, die Hem niet nodig heeft, die geen last heeft van zijn schuld, die zal het leven niet zien. Zelfs niet in de verte. Zo’n vreselijke dood is die mens aan het sterven. En dan komt er een slotzin waarvan ik eerlijk wil zeggen dat ik het moeilijk vind om daarover te preken. Ons wordt verweten dat we ‘hel en verdoemenis’ preken, maar dat is niet waar. Als God je als prediker iets heeft laten voelen van wat hel en verdoemenis inhoudt, dan ben je uiterst sober als het om die woorden gaat. Dat zijn ontzaglijke werkelijkheden. Geloof dat van me. Maar ik moet eerlijk zijn en deze tekst eerlijk aan uw hart leggen. En dan staat er niet alleen de schuld van het ‘nee’ zeggen tegen de Zoon. En dat u het leven niet zult zien, nooit! Maar dan komt het: ‘de toorn Gods blijft op hem.’ Bij toorn denken we aan onze onredelijkheid, onze uitvallen, ons gemis aan zelf beheersing tegen onze kinderen. Maar we hadden het over vol - maaktheden? Toch? We weten dat God waarachtig is. Dat hoort hier ook bij. De toorn is Gods altijd werkzame volmaaktheid om te tonen dat Hij een af keer heeft tegen elke zonde, tegen elke onheiligheid, onreinheid, onzuiverheid, ongerechtigheid. De altijd werkzame volmaaktheid in God … Dat maakt ons leven nu al zo onrustig, en straks geldt dat voor eeuwig. God haat de zonde. Er staat niet dat Hij de zondaar haat, maar dat Hij toornt over de zonde. Het gaat niet alleen ongehoorzaamheid tegen God, ongehoorzaamheid tegen Gods wet, maar met name … ongehoorzaam - heid tegen het Evangelie. Met als kern: de volheid in de Zaligmaker. Ongehoorzaamheid tegen deze Zaligmaker, dáár toornt de Heere op. Dat toont Hij nu al, en dat zal Hij blijven tonen tot in de rampzaligheid. Dat kan Hij, dat wil Hij, dat zal Hij nooit verdragen en ongestraft laten. Lieve mensen, wie u ook bent, al bent u nog zo serieus, al bent u net als die Johannes-jongeren, maar de toorn van God blijft op u, zónder deze Zoon. Zonder deze Gezondene in de volheid van Zijn Middelaarsheer - lijkheid, vol van genade en waarheid. Hij toont Zijn bereidwilligheid om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Probeer toch niet
20 langer God de schuld te geven van uw onbekeerd-zijn. Het is uw eigen ongehoorzaamheid. Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog; Dies ben ik, Heer’, Uw gramschap dubbel waardig. Met al mijn serieuze godsdienst heb ik niet anders gedaan dan Jezus verwerpen. ‘Maar de toorn Gods blijft op hem.’ Dan sterven de laatste woorden van de preek van de Doper weg. Dit gedeelte is ons nog overgeleverd in de Schrift, zodat wij het vandaag goed zullen weten. Het valt me op dat in preken van oudvaders deze tekst heel vaak wordt aangehaald. Dít is de Weg en de Waarheid en het Leven. Daarbuiten is geen leven. K inderen, we gaan naar huis. Er zijn maar twee mogelijkheden: in de Zoon geloven óf de toorn van God blijft op ons. De toorn van God heeft gewoed op Christus. Hij heeft gezegd: ‘Ik in uw plaats, daar gij anders de eeuwige dood had moeten sterven.’ Het wordt jou bekendgemaakt dat er een weg terug is. Dat wordt niet alleen tegen jou gezegd, nee, dat wordt welmenend verkondigd. ‘Mijn jongen, Mijn meisje, geef Mij je hart.’ Jongelui, ga deze tekst lezen en herlezen. Ga er op je kamer over na - denken. Je hoeft niet heel Psalm 119 te lezen. Lees alleen deze tekst. Het gaat over jou. Als je nog zonder Christus bent, word je genodigd: ‘Heden, zo jij Zijn stem hoort, verhard je niet.’ En ouderen onder ons, wie u ook bent, bedenk, er is geen derde weg. Bedenk wat de volheid is van deze Zaligmaker. Bedenk ook wat de an - dere kant is: de toorn Gods blijft op hem. Dat u het niet langer vol zou kunnen houden buiten Hem! En ten slotte, kinderen van God, de tiende ure, het Lam, achttien jaar ... Als Johannes dit opschrijft is hij heel oud. Hij is dan de nog enig levende van alle apostelen. Hij heeft veel bijgeleerd over het Lam. Wat heeft hij veel van Zijn heerlijkheid aanschouwd! Een heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader, de Zoon dus, vol van genade en waarheid. Zodat de mond eeuwig vol is van God én … de Zoon, het Lam Dat voor u geslacht is. A men.