Psalmen, duizenden jaren oud. Ze zijn sinds hun ontstaan gereciteerd, gelezen, gezongen, berijmd, herdicht, geïmiteerd… “Tussen de uitersten van jubelende blijdschap en diepe vertwijfeling zijn alle menselijke emoties erin vindbaar” staat in het ‘Woord vooraf’ van De Nieuwe Psalmberijming (DNP).
Twee vragen:
-
Herkent de mens van vandaag zich nog in psalmteksten?
-
En hoe ga je als berijmer te werk om die geïnspireerde liederen van het oude Israël voor onze tijd gestalte te geven?
De tekstvorm lag al vast: DNP koos voor de Geneefse melodieën als drager, waardoor ritmiek, regellengte en rijmschema ‘harde’ gegevens waren. Binnen die begrenzing was het woekeren met de ruimte, met de woordkeuze. Liever compactheid dan wijdlopigheid, liever heldere taal dan gezochte bewoordingen.
Ik beschrijf hoe het mij met Psalm 34 verging
Natuurlijk wordt eerst de onberijmde Bijbeltekst opengeslagen. Dat gaf meteen al huiswerk: Van David, toen hij zich aan het hof van Abimelech als een krankzinnige voordeed en pas wegging toen deze hem verjoeg. (NBV21) In psalmberijmingen wordt doorgaans het opschrift (voor de koorleider; op de wijze van…) weggelaten, maar zo’n aanhef valt niet te negeren.
Hoe kleurt dit gegeven de psalm? Daarin geen spoor van gekte, integendeel. Hij is zorgvuldig gecomponeerd als acrostichon: de verzen beginnen met de letters van het Hebreeuwse alfabet. Dat is ‘in het groot’ ook zo bij Psalm 119. In de berijming die Adriaan Molenaar en ik van de langste psalm hebben gemaakt, is een poging gedaan dat terug te laten komen: steeds beginnen twee coupletten met dezelfde letter. Bij Psalm 34 vond ik die alfabetische vorm niet dwingend genoeg en koos ik voor de beknoptheid.
Terug naar het opschrift
In 1 Samuël 21 vinden we de historische achtergrond. David, op de vlucht voor Saul, heeft afscheid van Jonathan genomen, liegt in Nob tegen priester Achimelech over een ‘opdracht van de koning’, krijgt gewijd brood en ook het zwaard van Goliat mee en haast zich nog diezelfde dag naar Gat, nota bene de stad waar de verslagen reus vandaan kwam. Daar wordt hij meteen herkend als de roemruchte Filistijnendoder! Doodsbang speelt David dan de idioot… Radeloos, redeloos, reddeloos! De uitredding door God verwoordt hij in dit lied.
Ik herkende een universeel psalmthema: God kwijt zijn en weer vinden, bevrijding, gebedsverhoring, menselijke breekbaarheid, Gods straf voor wie Hem haat en zijn vergeving. En de wens dat inzicht door te geven aan de volgende generatie. Emoties dus ‘tussen de uitersten van jubelende blijdschap en diepe vertwijfeling.’
Ik loop hieronder in grote lijnen de psalm door en cursiveer de bewoordingen waarmee ik die verschillende menselijke gevoelens heb willen weergeven
De dichter maakt een zware tijd door, is op zoek naar God en heeft Hem gevonden. Hij móét er dankbaar elke dag van zingen en roept iedereen op zijn verwondering te delen: want machtig groot is Hij! (strofe 1)
‘Stralen’, ‘shinen’ is vandaag een veel gebruikt woord. In strofe 2 stralen mensen van vreugde in Gods licht. Een positieve oproep klinkt: proef en geniet wat God je geeft. Wie bij Hem toevlucht zoekt, vindt kracht.
Wat heb je aan jongeren te melden? In de strofen 3 en 4 wordt aan de volgende generatie een goed advies gegeven: wil je een mooie levensreis met een prachtig vergezicht? Ontloop dan het kwaad en leef oprecht, zoek vrede. Dan heb je Gods aandacht en bescherming. Wie anders kiest, vindt bij Hem geen genade.
In strofe 5 is er alle aandacht voor de rauwe werkelijkheid, voor de mens die zwak is, kapot, kwetsbaar, roepend uit de diepte. Woorden met oe-, o- en a-klanken dienen zich dan als vanzelf aan, niet alleen om de nood (roepen, moeite, gebrokenen, vertrapten) te omschrijven, maar ook Gods moederlijke zorg (geeft gehoor, koestert, mogen door). Het is een troostvol ‘en tóch…’-vers.
Strofe 6 vat samen: God laat het kwaad niet ongestraft. Wie Hem dient mag leven als zijn eigen kind. Want bij Hem is vergeving.
Zo is deze psalm naar ik hoop ook nu herkenbaar, en als een geheel zingbaar.
Psalm 34 (DNP; door Bob Vuijk)
1. Er gaat geen dag voorbij
dat ik niet dankbaar voor God zing.
Kom, deel in mijn verwondering,
want machtig groot is Hij.
Ik was op zoek naar Hem,
riep tot Hem in een zware tijd.
Hij heeft mij van mijn angst bevrijd.
Mijn dank geef ik nu stem.
2. Wie opzien naar de HEER
stralen van vreugde in zijn licht;
geen schaamrood kleurt meer hun gezicht;
Hij reikt zijn hand steeds weer.
Zijn engel houdt de wacht
en redt je als je voor Hem leeft.
Proef en geniet wat God je geeft.
Wie bij Hem schuilt vindt kracht.
3. Dien God en heb het goed.
Een leeuw zoekt hongerig naar buit,
maar jij komt nooit bedrogen uit;
jij deelt in overvloed.
Let op, mijn kind, wees wijs:
zoek je een prachtig vergezicht,
een weg die voor je open ligt,
een mooie levensreis?
4. Maak wat je zegt dan waar,
vertel geen leugens maar wees echt.
Ontloop het kwaad en leef oprecht,
zoek vrede voor elkaar.
Dan rust Gods oog op jou;
Hij richt zijn oor op wat je vraagt –
maar door de HEER wordt weggevaagd
wie slecht is, Hem ontrouw.
5. Wie roept geeft Hij gehoor.
Wie moeiten kennen koestert Hij.
Gebrokenen is Hij nabij;
vertrapten mogen door.
Niets blijft Gods kind bespaard,
toch wordt het steeds door Hem bevrijd.
De HEER weet van zijn breekbaarheid,
Hij redt en Hij bewaart.
6. Wie Gods geliefden haat
betaalt dat zeker met de dood.
Zijn schuld bij God is levensgroot;
hij boet voor al zijn kwaad.
Maar wie rechtvaardig leeft
en bij de HEER zijn toevlucht vindt,
mag leven als Gods eigen kind,
omdat God graag vergeeft.
Bob Vuijk is classicus, musicus en vertaler. Hij heeft als organist en pianist jarenlang de gemeentezang begeleid en daarnaast zich met vele vormen van koorzang beziggehouden.