11 1. Vroege vogel ‘Roe-koe-koe, roe-koe-koe ...’ ‘Houtduif’, mompelt Fin met zijn ogen dicht. In gedach - ten ziet hij de vogel voor zich. Een beetje dik, zijn kopje heen en weer schuddend en af en toe pikkend in het gras. Niet echt zijn lievelingsvogel. En ook niet die van mam. Zij jaagt duiven vaak de tuin uit, door met een thee - doek te zwaaien. Anders kan ze weer de tuinstoelen gaan schoonmaken, want daar ligt regelmatig een kwak vogelpoep op. Nee, geef hem maar kleine vogels. Zoals roodborstjes of koolmezen. ‘Kom op, Fin’, moedigt hij zichzelf aan. Met een ruk gooit hij zijn dekbed van zich af. Mooi, het is pas zes uur, ziet hij op de wekker. Dan heeft hij nog zeker een uur. Hij schiet in zijn kleren, haalt een washandje over zijn gezicht en een kam door zijn wilde bos haar. Uit de slaapkamer van pap en mam klinkt gesnurk. Duidelijk. Die slapen nog heel vast. Op zijn tenen loopt hij de trap af. Beneden wipt hij zijn jas van het haakje, schopt de krant van de mat en glipt naar buiten. Zijn fiets staat tegen de schuur geleund. Dat hij gisteren vergeten is die in de schuur te zetten, komt nu wel goed uit. Maar slim is het niet. Hij controleert zijn fietstas.
12 Gelukkig, z’n spiksplinternieuwe verrekijker zit er nog in. Een dief had de fiets zo kunnen optillen om ermee van - door te gaan. Hij springt op de pedalen. Er is geen mens te zien. Zelfs geen hondenuitlater. Dat zijn meestal de eerste mensen die de deur uitgaan. Een paar huizen verderop kijkt hij omhoog naar het slaapkamerraam van Eva, die bij hem in de klas zit. Haar gordijnen zijn dicht. Natuurlijk, ze ligt nog lekker te slapen. Tien minuten later is Fin bij het Sterrenbos. Hij zet z’n fiets met de ketting vast aan een lantaarnpaal, haalt zijn verrekijker uit de fietstas en loopt over een smal paadje het bos in. Heel erg groot is het bos niet, maar er staan wel allerlei soorten bomen en er zijn grappige paden die allemaal naar het midden leiden. Daar is een heuvel. Boven kun je alle kanten op kijken naar de paden, die als stralen van een ster aangelegd zijn. Tussen de bomen en struiken door hebben zich trouwens nog meer wegge - tjes gevormd. Dat komt vooral door het crossen van Fin en zijn vrienden, op hun mountainbikes. Dat is heerlijk hier! Maar voor hemzelf gaat er niets boven het spotten van vogels en dan het liefst in alle vroegte. Hij ademt de frisse lucht diep in en hurkt achter een struik. Zijn oren staan op scherp. ‘Tjif-tjaf, tjif-tjaf’, klinkt het helder door het bos. Fin speurt door zijn verrekijker. Een tjiftjaf is een klein, vlug vogeltje. Dat ziet hij maar zelden.
13 Langzaam komt hij overeind. Op zijn tenen loopt hij ver- der het bos in. Hoort hij daar iets bij die berkenbomen met hun witte stammen? ‘Pok-pok, pok-pok ...’ Langzaam laat Fin de verrekijker van links naar rechts gaan. Van beneden naar boven zoekt hij de stam van een grote berkenboom af. ‘Wow’, fluistert hij. ‘Net wat ik dacht: een grote bonte specht.’ Hij ziet het aan het rode ‘broekje’ onder de staart en aan het rode vlekje achter op het kopje. Het is een mannetje, want vrouwtjes hebben geen vlek op hun kopje. ‘Wow, wow, wow! Wat ben je mooi!’ Straks, als hij samen met Eva naar school loopt, zal hij haar vertellen dat hij een grote bonte specht gespot heeft. Wat zal ze een spijt hebben dat zij er niet bij was. De specht blijft maar roffelen. Zou hij een nestje aan het uithakken zijn? Of wil hij laten horen dat dit zijn gebied is, zijn eh … Fin laat zijn hersens kraken. Dan weet hij het weer: zijn territorium. Hij zet een stap achteruit zonder de specht uit het oog te verliezen. ‘Krak!’ klinkt het door het stille bos. Weg vliegt de specht. Stomme tak! Dat hij daar nou net op moest trappen! Fin loopt naar een omgevallen boomstam. Daarop gaat hij zitten luisteren naar de geluiden om hem heen. Er
14 klinkt geritsel tussen de bladeren. Misschien loopt er een muis of een egel? Ergens ver weg klinkt het ‘tsjik, tsjik’. Dat is de luide roep van de weggevlogen specht, weet hij. Met zijn verrekij - ker zoekt Fin de berkenboom weer op. Er zit duidelijk een gat in: het begin van een nest. Dan komt die specht zeker weten terug. Maar daar kan hij nu niet op wachten. Het is tijd om naar huis te gaan. Fin wrijft over zijn knor - rende buik. Het is ook tijd dat daar wat in komt. Tjonge, hij heeft echt trek! ‘Zo, daar hebben we onze vroege vogel weer!’ begroet mam hem, als hij door de achterdeur binnenstapt. Fin grijnst. Gelukkig wordt mam niet boos meer als hij ’s morgens af en toe naar het Sterrenbos gaat. In het begin waren pap en mam echt laaiend als hij er stilletjes vandoor gegaan was. Dat kwam vooral doordat ze bang waren dat hem iets zou overkomen. Toen zijn ze een paar keer met hem meegegaan om te kijken of het wel veilig was. Daarna vonden ze dat hij prima alleen kon gaan. Hij heeft wel een mobieltje voor noodgeval - len gekregen. In het begin belden pap en mam hem elke keer als ze wakker werden en hij niet in zijn bed lag. Dat gaf hun een gerust gevoel. Nu doen ze dat nog zel - den. Gelukkig maar, want als hij vergeet het ding op tril - stand te zetten, maakt zo’n mobieltje een vreselijk kabaal in het stille bos!
15 Hij schopt zijn schoenen uit, gooit zijn jas over de trap- leuning en ploft op zijn stoel. ‘Ho’, zegt mam. Ze wijst naar zijn handen. Die zijn groen. Zeker van die omgevallen boomstam. Vlug wast hij zijn handen. Daarna kan hij eindelijk zijn boterhammen opeten. En dan hup, naar Eva!