Bijbelse reisgids door Israël en Jordanië
G.A. Trouwborst Bijbelse reisgids door Israël en Jordanië SIFRON
Ontwerp omslag: G.A. Trouwborst, Nieuwleusen Illustratie omslag : de Nabat ese karavanserai Avdat in de Negevwoestijn ISBN 978 -90-828369 -0-5 NUR 517 © 2018 Sifron, Nieuwleusen (www.sifron.nl) Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een automatisch gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schrifteli jke toestemming van de uitgeve r.
5 Inhoud Woord vooraf 7 1. Amman en Ammon 9 2. De Dode Zee, Sodom en Gomorra 21 3. Madaba en Moab 28 4. De berg Nebo 34 5. Edom 37 6. Petra 49 7. Midian, Wadi Rum, Hor en Horeb 56 8. Esjon -Geber en Eilat 63 9. Timna en de Tabernakel 66 10. Engedi en Qasr -el-Yahud 71
6 11 . De woestijn van Judea en Jericho 77 12 . Jeruzalem 83 13. Simson en de Soreqvallei 96 . 14. Gilgal 100 15. Gilboa 103 16 . Galilea 105 17. De vlakte van Jizreël en de berg Karmel 111 18 . Caesarea en Jafo 115 Verantwoording 120
7 Woord vooraf Deze reisgid s beschrijft de Bijbelse achtergronden bij een divers aa ntal plaatsen die de reiziger op zi jn weg door Israël en Jordanië tegenkomt . Aan de orde komen vele boeiende teksten, verhalen en profetieën uit het Oude en Nieuwe Testament die zich afspeelden of zullen afspelen in Israël en de omliggende volkeren, zoals Edom, Moab en Ammon. De reisrout e begint in dit boek bij de Jordaanse hoofd stad Amman (het Bijbelse Rabba) om vervolgens zuidwaarts te gaan, via de oude rijken Ammon, Moab, Edom en Midian naar de Rode Zee. Daar vervolgt de weg naar Israël. Vanuit Eilat gaat de weg via Timna, Eng edi en Je ruzalem noordwaarts richting het Meer van Galilea. Vervo lgens gaat het richting het westen, via onder andere de Karmel en Caesarea, om bij Tel Aviv en Jafo te eindigen. Reizend langs deze plaat sen en door de Bijbel komen we verschillende hoogte - en diepte punten tegen. De rode draad is echter die van Go ds trouw aan zijn belofte aan Abraham, die zegen betekent voor Israël en de volkeren. Deze gids is bedoeld voor verschillende doelgroepen. In de eerste p laats is dat uiteraard de reiziger of reisleider zelf. Door van te voren reed s te lezen wat de Bijbel vertelt over de te bezoeken plaatsen , kan de reis gericht voorbereid en bewust beleefd worden. Ook thuisblijvers zullen met deze reisgids een betekenisvolle rondgang door de Bijbel kunnen maken. G.A. Trouwbo rst Nieuwleusen, a pril 2018
8 Met u zullen a lle geslachten van de aardbodem gezegend worden. (Genesis 12:3)
9 1. Amman en Ammon De stad Amman : verbonden met Ammon De reisroute die in dit boek gevolgd wordt, begint bij de sta d Amman, d ie sinds 1922 de hoofdstad is van het koninkrijk Jordanië . Amman was echter reeds eerder gesticht , namelijk in 1878, als onderdeel van het Ottomaanse (Turkse) Rijk. Maar de geschiedenis gaat nog verder terug: i n de Romeinse tijd lag hier een stad met de naam Filadelfia. En weer daarvoor, in oude Bijbelse tijden bevond zich hier een stad met de naam Rabba. Deze stad was de hoofdstad van het rijk der Ammonieten. De huidige naam Amman herinnert aan de ze tijd van het koninkrijk van Ammon. Het Ammoniti sche rijk lag ten noo rdoosten van de Dode Zee . De noordgrens werd gevormd door de rivier de Jabbok, terwijl de zuidgrens bepaald werd door de rivier de Arnon. Doordat de Ammonitische noordgrens gevormd werd door de Jabbok, raakte het koninkrijk aan een bel angrijke historische plaats. Bij de Jabbok was het namelijk dat Jakob gestreden had met de engel ( Genesis 32:22 -32 ). Hij noemde deze plaats daarom Pniël (aangezicht van God). En bij Pniël was het dat God Jakobs naam veranderde in ‘Israël’. De naamgeving va n de Israëlieten had zich dus hier , op de grens met Ammon, voltrokken. Een zeer belangrijk moment in Israëls geschiedenis. Jakob kreeg hier Gods zegen mee. Wie waren de Ammonieten? Ook de Ammonieten waren een door God gezegend volk. In Deuteronomium 2:19 wordt het de Israël ieten geboden om de Ammonieten met rust te laten: Want Ik zal u van het land van de Ammonieten niets in bezit geven, omdat ik Ar aan de zonen van Lot tot een bezitting gegeven heb . Uit deze woorden van de Here God blijkt dat de Ammoniete n aan Lot verbonden waren. Inderdaad weten we dat uit een eerdere en zeer opmerkelijke geschiedenis, die wordt beschreven in Genesis 19:30 -38 . Toen namelijk de steden Sodom en Gomorra waren verwoest, hadden Abrahams neef
10 Lot en zijn beide dochters dit alle s overleefd. Samen met zijn dochters trok Lot zich vervolgens terug in een spelonk. Zijn dochters, die na de totale vernietiging van de steden uit hun streek vreesden geen toekomst en nageslacht meer te kunnen ver krijgen, besloten hun vader dronken te voer en en hem te brengen tot gemeenschap met hen. Uit deze bizarre daad werd bij elk van de dochters een zoon geboren. De zoon van de oudste dochter werd Moab genoemd, de vader der Moabieten, terwijl de zoon van de jongste dochter de naam Ben -Ammi (‘zoon van m ijn volk’) kreeg. Ben -Ammi werd de vader der Ammonieten. Hoe was de relatie tussen Ammon en Israël aanvankelijk ? De volkeren van Israël en Ammon waren dus in zekere zin familie van elkaar. Toch hebben de Ammonieten zich hier regelmatig bepaald niet naar g edragen. Toen de Israëlieten door hun land trokken op weg naar Kanaän, werd hen geen enkele vorm van ondersteuning geboden. Daarom stelt God in hetzelfde boek Deuteronomium, waar in hoofdstuk 2 nog woorden van bescherming richting Ammon klonken, nu dit: Ee n Ammoniet of Moabiet zal niet tot de gemeente des HEREN komen; zelfs hun tiende geslacht zal nimmer in de gemeente des HEREN komen, omdat zij u bij u w uittocht uit Egypte op de weg niet met brood en water tegemoet gekomen zijn, en omdat zij tegen u Bileam , de zoon van Beor, uit Pethor in Mesopotamië gehuurd hadden om u te vervloeken. (Deuteronomium 23:3 -4). In Nehemia 13:1 -2 word en deze woorden herhaal d. Hier klinken de verhalen in door uit Numeri 22 -24 , waar het gaat over Bileam, die op last van koning B alak Israël moe st vervloeken. Dankzij Gods ingrijpen gebeurde overigens het tegenovergestelde: Bileam zegende Israël. Een deel van het gebied van de Ammonieten werd veroverd door de Amorieten. Ook met dit volk kreeg Israël te maken. In Numeri 21:21 -27 lez en we dat de Israëlieten, op weg naar het Beloofde Land, aangevallen werden door koning Si chon van de
11 Amorieten. Zij wisten deze koning te verslaan, en gingen wonen in het op hem veroverde gebied tussen de Jabbok en Arnon . De streek waar de stad Amman ligt , behoort daarmee in feite tot de oudste gedeelten van het destijds door Israël veroverde land. Het zou later aan de st am Ruben en Gad worden toegewezen en maakte zo deel uit van het land Israël. In Jozua 13:8 -23 vind en we de preciese beschrijving van het gebied van de stammen Ru ben en Gad in het Overjordaanse. In deze beschrijving gaat het overigens ook over Madaba (Medeba), een plaats die nog ter sprake zal kom en. Jozua 22 verhaalt van de daadwerkelijke bewoning van dit gebied door de Rubenieten en Gadiet en. Overigens verliep dit niet zonder slag of stoot. De stammen Ruben, Gad en de halve stam Manasse bouwden hier immers een altaar. Dat wekte de verontwaardiging van de andere stammen, die aan de westzijde van de Jordaan woonden, en waar de T abernakel zic h bevond. Immers, het was nie t de bedoeling dat er naast de T abernakel een tweede godsdienstig centrum zou worden opgericht. De Rubenieten en Gadieten legden daarop aan de andere Israëlieten uit dat zij dit altaar enkel gebouwd hadden als een gedenkteken. Het zou voor hen een herinnering vormen aan hun verbondenheid met de Here God en hun broeders aan de overzijde van de Jordaan, en zo voorkomen dat men in afgodendienst zou vervallen.
12 Hoe ontwikkelde zich de relatie tussen Ammon en Israël? Uit Psalm 83: 3 -4 blijkt dat de Israëlieten in de loop der tijden veel te stellen hebben gehad met de Ammonieten : O God, houd U niet stil, Zwijg niet en blijf niet werkeloos, o God. Want zie, uw vijanden tieren, uw haters steken het hoofd op; zij smeden een listige aanslag tegen uw volk en beraadslagen tegen uw beschermelingen. Zij zeggen: Kom, laten wij hen als volk verdelgen, zodat aan de naam van Israël niet meer wordt gedacht. Want zij hebben eensgezind beraadslaagd, tegen U een verbond gesloten: de tente n van Edom en de Ismaëlieten, Moab en de Hagarenen, Gebal, Ammon en Amalek, Filistea met de inwoners van Tyrus; Zelfs Assur heeft zich bij hen gevoegd, zij zijn de zonen van Lot tot steun. Uit deze beschrijving blijkt dat ‘de zonen van Lot’ (onder andere de Ammonieten dus ) de aanstichters waren van de haat tegen Isra ël en zijn God . Reeds in de Richterentijd is er sprake van agressie van de Ammonieten (die toen ten oosten woonden van het gebied van de O verjordaanse stammen Gad en Ruben) jegens Israël. Wel staat deze in het kader van Israëls ontrouw jegens God: hieraan is het te wijten dat de Ammonieten Israël het leven zuur maakten (zie bijv. Richteren 10:6 -18 ). Tegelijk werd door Gods genade Israël ook bevrijd van de Ammonieten. Het verhaal van Jefta uit Ri chteren 11 verhaalt hiervan. In dit verhaal grijpt de koning van de Ammonieten terug op de oude geschiedenis van Israëls overwinning op Si chon, en eist het gebied tussen de Jabbok en Arnon terug. Met Gods hulp echter weerstond Jefta deze dreiging, en versl oeg de Ammonieten op hun grondgebied .
13 Ook later, in het koningentijdperk had Israël veel te verduren van de Ammon ieten . In 1 Samuël 11 lezen we dat de Ammonitische koning Nahas de stad Jabes belegerde. Hij bood de stad vrede aan, maar wel op de gruwelijke voorwaarde dat hij bij alle mannen van de stad het rechteroog uit zou laten steken. Zo wilde hij Israël op uiterst pijnlijke wijze vernederen. De nog maar kort geleden tot koning gezalfde Saul wist met Gods hulp de Ammonieten echter te verslaan. Hierdoor w erd zijn koningschap, dat daarvoor nog omstreden was, in heel Israël onbetwist gevestigd. In de tijd van koning David speelden de Ammonieten ook diverse malen een opvallende rol. Zo was het in de strijd tegen de Ammonieten dat David Uria bewust opofferde, aldus trachtend zijn overspel met Batseba te verdoezelen. Dit alles vond plaats voor de poorten van het toenmalige Rabba (het huidige Amman ), waar Davids leger het beleg had geslagen ( 2 Samuël 11:1 e.v .). Daar sneuvelde Uria, bij een uitval van de Ammoniet en. De profeet Nathan bracht echter alles aan het licht ( 2 Samuël 12:9 ). Nadat David zijn straf had gedragen voor zijn grote zonde schonk God hem vergeving en een zoon: Jedidja, oftewel Salomo. Ook in militair opzicht ging het David toen goed. De stad Rabb a viel eindelijk in zijn handen. In 2 Samuël 12:26 -31 wordt beschreven dat Joab een aanval op de stad inzette en een belangrijk aandeel had in de verovering van de koningsstad van de Ammonieten. Uiteindelijk was het David die de stad definitief veroverde. Daarbij verkreeg David de uiterst exclusieve kroon van de Ammonitische koning, die bestond uit een zwaar en kos tbaar gewicht aan goud en ee n zeer kostbare edelsteen. De bevolking van Rabba onderging een zwaar lot: De bevolking die er in was, liet hij (Davi d, red.) naar buiten brengen en hij legde ze onder zagen, ijzeren pinnen en ijzeren bijlen; ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwerken . ( 2 Samuël 12:31 ). Deze tekst is vaak uitgelegd alsof David de bevolking allerlei gruwelijke martelingen liet onde rgaan. Meer waarschijnlijk is echter dat David de bevolking zware dwangarbeid liet verrichten, waarbij men gebruik maakte van de genoemde attributen.
14 In ieder geval is duidelijk dat David een belangrijke overwinning boekte, en dat niet enkel op de stad Rab ba: Evenzo deed David met alle steden der Ammonieten. Hierop keerde David met al het volk naar Jeruzalem terug (2 Samuël 12:31 ). De oorzaak van deze strijd van David tegen Ammon was overigens gelegen in een eerdere geschiedenis, die beschreven staat in 2 Samuël 10 . Een goedbedoeld condoleancebezoek van Davids mannen aan Ammon werd verkeerd opgevat. Davids mannen werden zwaar vernederd teruggezonden naar Israël. Dit alles leidde tot een oorlogssituatie, waarbij de Ammonieten de Arameeërs te hulp riepen. D ezen werden echter door Davids troepen verpletterend verslagen: er sneuvelden 40.000 Aramese ruiters. In het jaar daarop besloot David ook de Ammonieten zelf aan te vallen. Hij versloeg hen en besloot ten slotte hun laatste bolwerk Rabba aan te pakken. En hier, in 2 Samuël 11 , begint de bewuste geschiedenis van he t verhaal van David en Batseba: want David trok niet mee uit naar Rabba, maar bleef op zij n balkon, waar hij Batseba zag… Maar we keren terug naar waar we waren: Davids succes in zijn strijd tegen Rabba en de andere Ammonitische steden. Even verd erop wordt namelijk verhaald dat Davids succes omsloeg in ellende: zijn zoon Absalom stond tegen hem op en joeg David op de vlucht. Op zijn vlucht ging David naar het land der Ammonieten. Daar werd hij door een zoon van wijlen koning Nahas zeer goed verzorgd: Toen David in Mahanaïm gekomen was brachten Sobi, de zoon van Nahas, uit Rabba der Ammonieten (en anderen, red.) bedden, schalen, aardewerk, tarwe, gerst, meel geroosterd koren, bonen, linzen, ook geroo sterd, honing, boter, kleinvee en kaas van rundermelk voor David en het krijgsvolk dat bij hem was, om te eten, want zij zeiden: Het volk zal wel hongerig, vermoeid en dorstig zijn geworden in de woestijn (2 Samuël 17:27 -29 ). Deze geschiedenis, waar iemand van het door David zo verslagen en vernederde volk hem toch trouw bewijst nu hij zelf in de knel zat , is een zeer bijzondere.
15 Toen na Davids koningschap Salomo op de troon zat, speelden de Ammonieten opnieuw een rol. Ditmaal vormden zij geen militaire bed reiging, maar brachten zij op een andere wijze Salomo’s koningschap aan het wankelen. Overigens lag de schuld volledig bij Salomo, aangezien hij via het (in Deuteronomium 23:3 streng verboden) huwelijk de Ammonitische godsdienstige cultuur de ruimte gaf in Israël. Zo lezen we in 1 Koningen 11:1 -7: Koning Salomo nu had behalve de dochter van Farao vele vreemde vro uwen lief, Moabitische, Ammonitische, Edomi tische (…). Zo liep Salomo Milkom achterna, de gruwel der Ammonieten, en Salomo deed wat kwaad was in de ogen des HEREN. (…) Toentertijd bouwde Salomo een hoogte voor Moloch, de gruwel der Ammonieten . Dit alles riep Gods toorn over Salomo op. Zijn koninkrijk zou uiteen scheuren in het tienstammenrijk Israël onder leiding van Jerobeam en het tweestammenrijk J uda onder leiding van Salomo’s zoon Rehabeam. Rehabeam was zoon van een van Salomo’s Ammonitische vrouwen: Naäma ( 1 Koningen 14: 21,31; 2 Kronieken 12:13) . De geschiedenis ging echter verder. Diverse generaties vorsten later kwam Josafat op de troon van Ju da. Tijdens zijn regering was er een spannende confrontatie met de Ammonieten. Dezen waren namelijk met een sterk leger, dat tevens bestond uit Moabieten en Meünieten, op weg naar Jeruzalem. Het leger was inmiddels rond de Dode Zee getrokken en bevond zich reeds bij Engedi ( 2 Kronieken 20:1,2 ). O p dat moment maakte God echter duidelijk dat Hij Juda zou helpen. Uiteindelijk werd het leger van de Ammonieten, Moabieten en Meünieten verslagen. Groot was de dankbaarheid jegens de Here God, die ook tijdens het ve rdere koningschap van Josafat vrede aan Juda schonk (2 Kronieken 20:1 -30 ). Tijdens de generaties na Josafat komen de Ammonieten nog enkele malen in beeld. Zo lezen we in 2 Kronieken 26:8 dat zij schatting betaalden aan koning Uzzia. En toen zijn zoon Jotha m koning was geworden, ontstond er opnieuw strijd met de Ammonieten. De rechtvaardige koning Jotham overwon echter,
16 en opnieuw betaalden de Ammonieten schatting: honderd talenten zilver, tienduizend kor tarwe en tienduizend kor gerst (2 Kronieken 27:5 ). Da arna ging het bergafwaarts met Juda: de afgoden werden gediend en veel koningen deden wat kwaad was in Gods ogen. Toen kwam echter Josia op de troon van Juda. Hij bracht grote hervormingen teweeg, en leidde het volk terug naar de dienst aan God. In 2 Konin gen 23 lezen we hoe hij afrekende met de afgoden, waaronder ook de Ammonitische. Enkele gene raties verder was het helaas weer bergafwaarts gegaan, en deden de koningen opnieuw wat kwaad was in Gods ogen. Toen zond de Here God Nebukadnezar naar Juda. Deze v orst werd onder andere bijgestaan door de Ammonieten ( 2 Koningen 24:2 ). Deze ont wikkelingen zouden leiden tot de ballingschap. Blijvende vijandschap tussen Ammon en Israël In de tijd dat er een einde kwam aan de ballingschap speelt er een bijzonder verhaa l: dat van Nehemia. Nehemia was door de Perzische koning Artaxerxes tot landvoog d over Juda aangesteld. In het B ijbelboek dat zijn naam draagt lezen we onder andere over de herbouw van de muren van Jeruzalem, die onder zijn leiding tot stand kwam. Dit kon echter niet ieders goedkeuring wegdragen: Toen de Horoniet Sanballat en de Ammoni tische slaaf Tobia het hoorden, werden zij er zeer hevig over ontstemd, dat er iemand gekomen was om het goede voor de Israëlieten te zoeken (Nehemia 2 :10 ). Zij bespotten Nehe mia ( Nehemia 2 :19 ) en zeiden: Al bouwen zij ook, als er maar een vos tegen hun stenen muur opspringt, doet hij hem afbrokkelen (Nehemia 4:3 ). Echter, toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de Asdodieten gehoord hadden, dat de herstelling va n de muren van Jeruzalem vorderde (…) ontstaken zij in hevige woede, en maakten allen met elkaar een samenzwering, om ten strijde te trekken tegen Jeruzalem en er verwarring te stichten (Nehemia 4:7,8 ). Ondanks diverse pogingen de herbouw te belemmeren, lukte het de Joden de stad te herbouwen.
17 De profeten over de Ammonieten De Ammonieten komen ook voor i n diverse profe tieën . Wij noemen ze hieronder: Jesaja De bekende profetie uit Jesaja 11 over de eindtijd die begint met de woorden: Er zal een rijsje voort komen uit de afgehouwen tronk van Isaï , en die handelt over de wolf en het schaap, de koe en de berin en de zuigeling en het hol van de gifslang, kent ook dit – minder bekende – vervolg: Te dien dage (…) zullen de Ammonieten hun (Juda, red.) onderhorig zijn (Jesaja 11:14 ). Naast de Ammonieten wordt een hele lijst van volkeren opgesomd, waarmee Israël en Juda veel te stellen hadden. Maar eens , zo besluit deze profetie, zal alles ten goede keren. Jeremia In Jeremia spelen de Am monieten diverse malen een rol. Eén bijzondere profetie van zowel oordeel als hoop voor Ammon noemen wij hier, en laten wij voor zichzelf spreken ( Jeremia 49:1 -6): Over de Ammonieten. Zo zegt de HERE: Heeft Israël geen kinderen, heeft het geen erfgenaam? Waarom heeft Milkom Gad in bezi t genomen en diens volk zich in zijn steden gevestigd? Daarom, zie de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat Ik aan Rabba der Ammonieten krijgsgeschreeuw zal te horen geven, en het zal tot een woeste puinheuvel worden en zijn onderhorige plaatsen zull en met vuur verbrand worden; dan zal Israël hen in bezit nemen, die het in bezit genomen hadden, zegt de HERE. Jammer, Hesbon, want het is verwoest, een puinhoop; weent, dochters van Rabba; gordt uw rouwgewaad om, weeklaagt en zwerft rond tussen de akkermu ren, want Milkom zal in ballingschap gaan, zijn priesters en vorsten tezamen. (…)
18 Doch daarna zal Ik in het lot van de Ammonieten een keer brengen, luidt het woord des HEREN. Ezechiël Ook de profeet Ezechiël heeft geprofeteerd over Ammon . Hier lijkt echte r weinig ruimte voor de genade, die in Jerermia’s woorden wél doorklonk (Ezechiël 25:1 -7): Het woord des HEREN kwam tot mij: Mensenkind, keer uw gelaat naar de Ammonieten, profeteer tegen hen, zeg tot de Ammonieten: Hoort het woord van de Here HERE: Zo ze gt de Here HERE: Omdat gij ‘Ha!’ hebt geroepen over mijn heiligdom, toen het ontwijd werd, en over het huis van Juda, toen het in ballingschap ging, daarom, zie, Ik geef u aan de stammen van het Oosten ten eigendom. Die zullen hun tentenkampen in u opslaan en in u hun verblijfplaatsen kiezen. Die zullen uw vruchten opeten, die zullen uw melk opdrinken. Ik zal Rabba tot een weide voor kamelen maken en de steden van de Ammonieten tot een rustplaats voor kleinvee. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. Want zo zegt de Here HERE: omdat gij in uw handen geklapt en met uw voeten gestampt hebt en u vol bitter leedvermaak vrolijk gemaakt hebt over het land van Israël, daarom, zie, Ik strek mijn hand tegen u uit, en zal u ten buit geven aan de volken, u uitroeien uit de natiën en u doen verdwijnen uit de rij der landen; verdelgen zal Ik u. En gij zult weten, dat Ik de HERE ben. Daniël In het boek Daniël wordt, in tegenstelling tot Ezechiëls profetie, die enkel Gods toorn verwoordde, wel ruimte gegeven voor hoop voor Ammon. In de eindtijd zal er een sterke vorst zijn, die nagenoeg alle volkeren aan zich onderwerpt, maar aan zijn macht zullen ontkomen: Edom, Moab en de keur der Ammonieten (Daniël 11:40 -42 ).
19 Amos Wanneer de profeet Amos het gericht aankondigt over Israël s buurvolken en Israël zelf, zegt hij over Ammon ( Amos 1:13 ): Zo zegt de HERE: o m drie overtredingen der Ammonieten, ja om vier, zal Ik het niet herroepen. Omdat zij de zwangere vrouwen van Gilead hebben opengereten, ten einde hun eigen gebied uit te breid en, zal Ik een vuur ontsteken binnen de muur van Rabba, zodat het zijn burchten verteert, onder krijgsgeschreeuw ten dage van de strijd, bij stormgehuil ten dage van de orkaan, en hun koning zal in ballingschap gaan, hij samen met zijn vorsten, zegt de HER E. Zefanja Ook de profeet Zefanja spreekt namens God harde woorden richting de Ammonieten ( Zefanja 2:8 -9): Ik heb gehoord het gesmaad van Moab en het gehoon der Ammonieten, waarmee zij mijn volk smaadden en zich verhieven tegen hun gebied. Daarom, zo waa r Ik leef, luidt het woord van de HERE der heerscharen, de God van Israël, voorwaar, Moab zal aan Sodom gelijk worden, en de Ammonieten aan Gomorra, een veld van distelen en een zoutgroeve en een woestenij tot in eeuwigheid. Het overblijfsel van mijn volk zal hen plunderen en de rest van mijn natie hen erfelijk bezitten. Dit zal hun wedervaren voor hun overmoed, want zij hebben gesmaad en zich verheven tegen het volk van de HERE der heerscharen. Geducht zal de HERE tegen hen wezen, want Hij zal alle goden d er aarde doen wegteren, en voor Hem zullen zich neerbuigen, ieder uit zijn plaats, alle kustlanden der volken.
20 Tenslott e Na onze uitgebreide rondgang door bekende en minder bekende teksten over de Ammonieten blijkt in de eerste plaats hoezeer dit v olk Israël in de loop der tijden dwars heeft gezeten, gunstige uitzonderingen daargelaten. De profetieën geven zonder uitzondering aan dat zij hiervoor een hoge prijs betalen. Daarbij geeft Jeremia duidelijk aan dat de Here God tóch eens een keer zal breng en in het lot van A mmon. Ook de slotwoorden van Zefanja’s profetie over Ammon lijken een lichtstraaltje te bevatten, aangezien gezegd wordt dat, wanneer Ammons trots eenmaal is overwonnen, de Ammonieten Israëls God zullen erkennen. Zo zal het ook wereldwi jd eens zijn met de volkeren , schrijft Paulus: Daarom heeft God Hem (Jezus, red.) ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die ond er de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader! (Filippenzen 2:9 -11 ).
21 2. De Dode Zee , Sodom en Gomorra De Dode Zee is gelegen op het diepste punt op aarde: 422 meter onder zeeniveau. In fei te is de Dode Zee een meer, bestaande uit water dat hoofdzakelijk afkomstig is uit de Jordaan. Doordat het water in dit speciale woestijngebied een zoutgehalte van maar liefst 33% heeft, blijven zwemmers drijven. Tevens zorgt dit hoge zoutgehalte ervoor, da t er geen enkele levensvorm in dit meer bestaat. Omdat de Dode Zee zich op een van de heetste gebieden op aarde bevindt, vindt er een sterke verdamping plaats, die al j aren grot er is dan de toevoer van vers water uit de Jordaan. Per jaar zakt het waternive au momenteel een meter. Er wordt daarom hard gewerkt aan een verbinding met de Rode Zee, zodat er voldoe nde water aangevoerd kan worden om de Dode Zee, die gemiddeld 118 meter diep is, te laten voortbestaan. De D ode Zee bestaat reeds zeer lang en was oors pronkelijk nog veel groter in omvang. Ook in de tijd van Abraham (zo’n 2000 jaar voor Christus) wordt de Dode Zee of Zoutzee reeds genoemd. Genesis 14:3 noemt de Zoutzee bij de geschiedenis van de vier koningen die de strijd aanbonden met de koning van Gom orra en zijn collega’s. Dat de omgeving er toen geheel anders uitzag dan tegenwoordig, blijkt uit Genesis 13:10 : Toen sloeg Lot zijn ogen op en zag, dat de gehele streek van de Jordaan rijk was aan water; voordat de HERE Sodom en Gom orra verwoest had, was zij tot Z oar toe als de hof des HEREN, als het land Egypte. Dat de omgeving tegenwoordig dor e n doods is, heeft alles te maken met Gods oordeel over Sodom en Gomorra. Deze steden lagen vermoedelijk aan de zuidoostelijke (dus de huidige Jordaanse) hoek van de Dode Zee, niet ver van het stadje Zoar, waarheen Lot vluchtte. We lezen in Genesis 19:24 -30 : Toen liet de HERE zwavel en vuur op Sodom en Gomorra regenen, van de HERE, uit de hemel; en Hij keerde de steden om, benevens de gehele Streek, met al de inwone rs der steden en het gewas van de aardbodem. Maar zijn (van Lot, red.) vrouw, die
22 achter hem liep, zag om, en werd een zoutpilaar. Toen Abraham zich vroeg in de morgen begaf naar de plaats, waar hij voor de HERE gestaan had, en uitzag in de richting van So dom en Gomorra en het gehele land van de Streek, zag hij, en zie, de rook van de aarde steeg op als de rook van een smeltoven . Wat was de reden voor Gods oordeel over Sodom en Gomorra? De profeet Ezechiël geeft het glashelder weer : het draaide om een groo t gebrek aan gastvrijheid (Ezechiël 16:49 -50 ): Zie, dit was de ongerechtigheid van je zuster Sodom: trots, omdat er brood zát was en tevredenheid over het kalme leven was het bij haar en haar dochters, de hand van een gebogene of arme pakte ze nooit vast. Ze bleven op veilige hoogte en deden daarmee iets gruwelijks voor mijn aanschijn dus deed I k hen weg zodra I k dat had gezien. Ook de Here Jezus laa t merken dat het oordeel over de sted en Sodom en Gomorra te maken had met (gebrek aan) gastvrijheid . Tot zi jn leerlingen zegt Hij (Matteus 10:14,15 ): En indien iemand u niet ontvangt of uw woorden niet hoort, verlaat dat huis of die stad en schudt het stof van uw voeten af. Voorwaar, Ik zeg u, het zal voor het land van Sodom en Gomorra draaglijker zijn in de da g des oordeels, dan voor die stad . In het Lukas -evangelie is er overigens een bijzonde re plaats, waar Jezus mogelijk verwijst naar de Dode Zee. In Lukas 17:2 zegt Hij in beeldende zin : Het zou beter voor hem (die verleidt, red.) zijn, als een molensteen o m zijn hals gedaan was en hij in de zee was geworpen . Deze woorden spreekt Jezus in de buurt van Jeruzalem, en dus in de buurt van de Dode Zee. De uitdrukking ‘de zee’ werd in die tijd wel vaker gebruikt als
23 verwijzing naar de Dode Zee. En in een tijd waar in weinig mensen konden zwemmen, zou het reeds afdoende zijn geweest wanneer iemand zonder verzwaring in zee was geworpen (denk aan Jona). Het feit dat er hier sprake is van een molensteen, versterkt de indruk dat Jezus de Dode Zee op het oog heeft. Zonder molensteen om de hals zou men daar immers blijven drijven. En in Lukas 17:6 wint het beeld eveneens aan kracht, wanneer we aan de Dode Zee denken. Er staat: Indien gij een geloof had als een mosterdzaad, zoudt gij tot deze moerbeiboom zeggen: Word ontwort eld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen . Het gaat hier om twee ‘onmogelijkheden’. In de eerste plaats was het een enorm zwaar en nagenoeg onmogelijk karwei om een moerbeiboom, die een wijk vertakt wortelstelsel kent, te ontwortelen. En om deze v ervolgens in ‘de (Dode) Zee’ te planten, waar geen enkel leven mogelijk is, dat was al helemaal een onmogelijkheid. Jezus zou hier dus heel goed het beeld van de Dode Zee gebruikt kunnen hebben om aan te duiden dat het geloof wonderbaarlijke dingen kan bew erken. Toekomst voor de Dode Zee, Sodom en Gomorra De benaming ‘Dode Zee’ klinkt vrij negatief en definitief: alsof deze zee voor altijd dood zal zijn en blijven. Het tegendeel is echter het geval. De Bijbel kent rijke beloften, juist voor deze zee en de streek waarin hij zich bevindt. Zo kondigt de profeet Ezechiël, sprekend over de eens te verwachten nieuwe tempel in Jeruzalem, aan dat er uit de tempel een beek zal ontspringen, die oostwaarts de bergen van Jeruzalem afdaalt en de Dode Zee tot leven zal b rengen. Ezechiël vertelt over dit visioen van de tempelbeek (Ezechi ël 47:7 -12 ): Toen ik terugkeerde, zie, langs de oever van de beek stonden aan weerszijden zeer veel bomen. Hij zei tot mij: Dit water stroomt naar de oostelijke landstreek, vloeit af naar d e Vlakte en komt in de zee (de Dode Zee, red.). In de zee wordt het uitgestort, zodat haar water gezond wordt. En alle levende wezens die er wemelen, zullen leven, overal waar de beek komt, en er zal zeer veel vis zijn, want als dit water daarheen komt,
24 da n wordt het water van de zee gezond. Overal waar de beek komt, zal alles leven. Vissers zullen erlangs staan van Engedi tot En -Eglaïm. Het zal een plaats zijn om de netten uit te spreiden, en de vissen erin zullen van allerlei soort zijn, zoals de vissen v an de grote zee (de Middellandse Zee, red.), zeer talrijk. Maar de moerassen en de poelen ervan zullen niet gezond worden; zij zijn aan het zout prijsgegeven . Langs de beek zullen op haar oevers aan weerszijden allerlei vruchtbomen opschieten, waarvan het loof niet verwelkt en de vrucht niet opraakt; elke maand zullen zij vrucht dragen, omdat hun water uit het heiligdom komt. Hun vruchten zullen hun tot spijze zijn en hun loof tot geneesmiddel . Dit beeld van de beek met de vruchtbare bomen waarvan het loof nie t verwelkt doet sterk denken aan Psalm 1:3 . Ook Zacharia profeteerde in dezelfde geest over de Dode Zee als Ezechiël dat deed ( Zacharia 14:4,8 -9): De voeten van de HERE zullen te dien dage op de Olijfberg staan, die vóór Jeruzalem ligt aan de oostzijd e; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal. (…) Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem stromen, de helft daarvan naar de oostelijke (Dode, red.) zee en de helft naar de westelijke (Middellan dse, red.) zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden . Openbaring spreekt eveneens over het heilzame water dat stroomt uit het nieuw Jeruzalem ( Openbaring 22:1 -3): En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, onts pringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevend. En de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volker en. En niets vervloekts zal er meer zijn .
25 Hoop voor de veroordeelde volkeren In het bovenstaande hoorden we zeggen dat de vervloekte streek van de Dode Zee eens door Gods genade weer zal opleven, en dat ook de volkeren genezing zullen vinden dankzij de bl aderen van het bijzondere geboomte. Maar hoe zit dat dan met de steden Sodom en Gomorra? Die waren toch door eeuwig vuur vervloekt ( Judas vers 7, waar staat: Sodom en Gomorra liggen daar als voorbeeld, onder een straf van eeuwig vuur )? Toch betekent het wo ordje ‘eeuwig’ in de Bijbel niet altijd ‘altijddurend’. Het kan ook een intensiteit aanduiden. De uitdrukking ‘eeuwige straf’ kan ook betrekking hebben op een straf die ongelooflijk zwaar is, maar wél een einde kent. Denk aan de ballingschap van Israël, di e ook een ‘eeuwige straf’ werd genoemd, maar na de volheid van 70 jaren een einde kende. Zoals van God gezegd wordt in Psalm 103:9 : Niet voor altijd blijft Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen . Een aantal voorbeelden hiervan vinden we bij de profeet Jeremia. Zo horen we de Here God in Jeremia 17:4 het volgende zeggen tegen het volk van Juda: Gij (Juda, red.) hebt een vuur ontstoken in mijn toorn, dat voor eeuwig zal branden . Ook in vers 27 gaat het over een ‘eeuwig vuur’: Dan zal Ik een vuur ontsteken i n zijn (Jeruzalems, red.) poorten, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren zonder te worden geblust . Maar later klinkt toch het volgende ( Jeremia 31:38 -40 ): Zie, de dagen komen, luidt het woord des HEREN, dat de stad (Jeruzalem, red.) voor de HERE opgeb ouwd wordt. (…) Er zal niet weer vernield en verwoest worden in eeuwigheid . Kortom, we zien dat, in dit voorbeeld over Israël, een eeuwige straf of een eeuwig vuur niet persé een altijddurende straf inhoudt. Hoe heftig Gods boosheid ook kan zijn, en hoe zw aar de straf, er kan een einde aan komen. De profeet Ezechiël laat zien, dat in Gods genade voor Israël ook de volkeren mogen meekomen. Zelfs aan de eeuwige straf voor Sodom en Gomorra zal een einde komen. Zij worden eens in hun oude luister hersteld. In Ezechiël 16: 46 -55 klinkt dit op indrukwekkende wijze door. Zowel Israëls zonden als die van
26 Sodom en haar dochters (de steden die in dezelfde geest als Sodom leefden, waaronder dus bijv. G omorra) als de straf daarover worden benoemd, maar ook de belofte va n Gods genade voor Sodom en haar doc hters : Uw (het volk van Juda, red.) grote zuster was Samaria (…) en uw kleine zuster was Sodom, met haar dochters. Maar gij (Juda, red.) hebt zelfs niet gewandeld in haar wegen en naar haar gruwelen gedaan; het duurde n iet lang of gij waart erger dan zij in heel uw gedrag. Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Here HERE, voorzeker, uw zuster Sodom, samen met haar dochters, heeft niet gedaan wat gij gedaan hebt, samen met uw dochters. Zie, dit was de ongerechtigheid van uw zuster Sodom: in trots, overdaad en zorgeloze rust leefde zij met haar dochters zonder de ellendige en de arme te ondersteunen. Verwaten waren zij en bedreven gruwelen voor mijn aangezicht. Daarom vaagde Ik ze weg, zodra Ik het zag. (…) En Ik zal een k eer brengen in haar lot, het lot van Sodom en haar dochters en het lot van Samaria en haar dochters. En tevens zal ik een keer brengen in uw lot, opdat gij uw schande draagt en u beschaamd voelt over alles wat gij gedaan hebt. (…) Uw zusters, Sodom en haar dochters, zullen terugkeren tot hun vorige staat . En alsof dit alles nog niet duidelijk genoeg is, zegt de Here God ook nog dit ( Ezechiël 16:60 -63 ): Maar Ik zal mijn verbond met u (Juda, red.) uit de dagen van uw jeugd gedenken, en een eeuwig verbond met u oprichten. Dan zult gij terugdenken aan uw gedrag en u schamen, wanneer gij zowel uw grote als uw kleine zusters zult ontvangen, en Ik u die tot dochters geven zal. (… ) Ik zal mijn verbond met u oprichten, en gij zult weten dat Ik de HERE ben, opdat gij de herinnering bewaart en u schaamt en gij wegens uw schande uw mond niet meer opendoet – wanne er Ik voor u verzoening doe voor alles wat gij gedaan hebt, luidt het woord van de Here HERE .
27 Kortom, uit alles blijkt hoezeer de Here God er op gericht is, om eens naast Israël ook volkeren als Sodom genadig te zijn. Een onverdiende genade, die tegelijk diep ootmoedig maakt. Dan zal waar worden wat reeds vroeger aan Abraham beloofd was: Met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden (Genesis 12:3 ). Zo groot is Gods hart! En daar mogen we aan denken, als we de streek bezoeken waar de sporen van Gods oordeel nog steeds zo huiveringwekkend aanwezig zij n. Echter : toch overwint eens de genade.