9 Hoofdstuk 1 Spookverhalen Moeizaam ploegt een witte vrachtwagencamper deze zater dagmorgen door het Duitse heuvellandschap. Achter de cam per wordt een kleine cabriolet meegetrokken, waarvan de kap vanwege de winterse omstandigheden is gesloten. Achter het stuur van het kampeervoertuig zit Adri van Dijk. Zijn gezicht staat gespannen. Hij heeft zijn handen strak om het grote stuur wiel geklemd. ‘Zijn we er al bijna? ’ klinkt het vanaf de achterbank. ‘Je vader niet storen, Rhodé’, reageert moeder Mieke terwijl ze zich half omdraait. ‘Het is pittig genoeg om hier te rijden’, klinkt het kort vanach ter het stuur. De beboste hellingen die wit zien van de sneeuw worden zo nu en dan afgewisseld door een kabbelende beek en open plekken waar kortgeleden bomen zijn gekapt. Slechts hier en daar staat een typisch Duits vakwerkhuis. ‘Valt hier wel wat te beleven? ’ vraagt Michiel Nieuwenhuis, die samen met de tweeling Sander en Rhodé op de achterbank zit. Net als in eerdere vakanties mocht hij ook deze keer met zijn vrienden eropuit. Omdat de drie vaak bij het kampeervoertuig zijn te vinden, worden ze door iedereen de Campers genoemd. De kinderen hebben er net een paar maanden brugklas op zit ten. Vandaag is het hun eerste dag van de kerstvakantie. ‘Bunkers, jongen, bunkers. En allerlei andere dingen uit de Tweede Wereldoorlog. Genoeg te zien en te beleven. Maar eerst hopen dat we veilig aankomen. ’ ‘Nog een paar kilometer’, zegt moeder terwijl ze een blik werpt
10 op het navigatiesysteem. Het zuiden van Limburg was hun in een eerdere vakantie zo goed bevallen dat ze hadden besloten om in de winter niet ver daarvandaan twee weken lang de omgeving te gaan bekijken. Hun oog was gevallen op het Duitse grensgebied, aan de zuidoostkant van Limburg. Maar ze had den niet verwacht dat er zo veel sneeuw zou liggen. Tot aan Kerkrade was de reis voorspoedig verlopen. De ruime snelwegen waren geen probleem met de grote camper. Vanaf Aken ging het echter moeizamer. Straten in dorpjes waren krap. Provinciale wegen die daarna volgden, waren weer redelijk goed begaanbaar. Maar nu ze bijna op de plaats van bestem ming zijn in het moeilijk doordringbare Hürtgenwald, is het lastig om te rijden. Vader stuurt de camper naar de rechterkant. Een tegemoetko mende Duitse personenauto kan hem maar net passeren. De weg loopt verder door een dorpje met slechts enkele huizen. Dan gaat het een stukje steil omhoog. De vrachtwagenmotor gromt. Net als ze denken dat de camper de helling bijna niet meer aankan, stuurt vader het voertuig een zijpad op. De nog verse sneeuw die hier ligt, knerpt onder de wielen van het meters lange gevaarte. Een man van een jaar of vijftig met laarzen en een dikke bontmuts opent een ruwhouten hek. Hij maakt een gebaar dat vader door kan rijden. Behendig stuurt vader naar een parkeerplaats die sneeuwvrij is gemaakt. Er staan geen andere campers of caravans op het terrein. De deuren zwie pen open en iedereen stapt uit. De man die het hek opende, is inmiddels bij de camper. Hij steekt joviaal zijn hand uit naar vader. Hij geeft ook moeder een hand en knikt vriendelijk naar de kinderen. ‘Welkom, welkom op de camping. ’
11 ‘U spreekt Nederlands? ’ vraagt vader verbaasd. ‘Hahaha, ja dat had u zeker niet verwacht. Mijn naam is Udo Kohl. Mijn vader komt uit Aken en mijn moeder uit Kerkrade. Wel zo makkelijk als je Nederlandse gasten wilt ontvangen. Maar jullie zijn de enigen deze week. ’ ‘Wij vermaken ons wel. We willen hier wat bekijken over de Tweede Wereldoorlog. ’ De campinghouder wrijft door zijn donkere baard. ‘De Slag om het Hürtgenwald. Dat is een verschrikking geweest. ’ Udo kijkt de Campers aan. ‘Hebben jullie weleens wat over de oor log gehoord? ’ De kinderen knikken. ‘En zijn jullie weleens op een slagveld geweest? ’ ‘Ja, bij Ieper’, flapt Michiel eruit. ‘In België, de Eerste Wereldoorlog. Als je daar bent geweest, heb je al heel wat gezien. Hier is vooral in de Tweede Wereldoorlog veel gebeurd. ’ De stem van Udo trilt. Zijn ogen flikkeren. ‘Hier, in het Hürtgenwald, heeft een van de ergste slagen uit de oorlog gewoed. En bijna niemand wil ervan weten. De Amerikanen konden niet winnen. De Duitsers ook niet. ’ Udo haalt diep adem. ‘Er was maar één overwinnaar: de dood. ’ De kinderen kijken de campinghouder met grote ogen aan. ‘Duizenden doden zijn hier gevallen. Er is hier zo veel gescho ten dat nog hele gebieden onbegaanbaar zijn. Nog steeds ligt er veel munitie. En zal ik jullie eens wat zeggen? ’ Udo kijkt Sander, Rhodé en Michiel een voor een indringend aan. Hij priemt met zijn rechterwijsvinger naar Michiel. Die doet onwillekeurig een stap achteruit. ‘Zal ik jullie eens wat zeggen? ’ klinkt het nu harder. ‘Er wordt gezegd dat het hier spookt. Midden in de nacht klinken in de bossen vreemde geluiden. Net alsof er iemand huilt. Er is gekraak te horen. Heel soms een onher
12 kenbare schreeuw. En als er dan mensen gaan kijken, is het stil. ’ Udo steekt zijn vinger in de lucht. ‘Ik zeg je: het spookt h ier!’ De campinghouder haalt diep adem. Hij kijkt naar vader en moeder en wijst dan op de camper. ‘Ik denk dat u zich wel redt? ’ ‘Zolang er geen spoken langskomen, gaat het allemaal goed’, spot vader. ‘Hahaha. ’ Udo wijst naar een huis aan de rand van de camping, niet ver van de ingang. ‘Als u iets nodig heeft, weet u me te vinden. ’ De man draait zich om en loopt weg. ‘Even de auto afkoppelen, jongens. ’ ‘Mag ik hem parkeren? ’ bedelt Michiel. Vader kijkt bedenkelijk. ‘Vooruit, het is op een camping dus het mag een keer. Maar doe voorzichtig. ’ ‘Roep even als je zover bent’, zegt Rhodé. ‘Dan ga ik in de cam per zitten. Ik wil niet dat je me aanrijdt. ’ ‘Alsof ik niks kan’, smaalt Michiel. Rhodé steekt haar tong uit. De jongens hebben in een mum van tijd de auto losgemaakt. Michiel gaat achter het stuur zitten. Sander kruipt op de passagiersstoel. Michiel trapt de koppe ling in, start de motor en schakelt. Beheerst rijdt hij de auto een stukje achteruit. Hij draait aan het stuur, schakelt naar de eerste versnelling en parkeert de auto netjes een paar meter naast de camper. Dan stappen de twee uit. Vader steekt zijn duim op. ‘Maar dit gaan we niet vaker doen. Op een leeg parkeerterrein durf ik het wel aan. Maar eigenlijk is het te gevaarlijk voor een dreumes van dertien jaar. ’ Michiel wordt rood. ‘Dreumes? ’ ‘Geintje. ’ Vader knikt richting de camper. ‘We halen de laad vloer er deze keer niet uit. Het is iets krapper, maar als we de
13 camper groter maken, kost het meer moeite om hem te ver w a r m e n . ’ De kinderen vinden het prima. Ook zonder dat er extra ruim te wordt gemaakt, is het kampeervoertuig nog groot genoeg. Omdat het inmiddels al twaalf uur is geweest, besluiten ze te gaan eten. Moeder en Rhodé zetten broodjes en drinken op tafel. Nadat vader voor het eten heeft gebeden, laadt Michiel zijn bord vol. Rhodé pakt een minibroodje. Michiel kijkt haar aan. ‘Is dat alles wat je neemt? Dat is het tus sendoortje van een bacterie. ’ Sander schiet in de lach. ‘En jij hebt het hoofdgerecht van drie reuzen’, kaatst Rhodé terug. ‘Vier reuzen’, verbetert Michiel haar. Moeder schudt haar hoofd. ‘Als het over eten gaat, kun je met jullie altijd wat beleven. ’ ‘Wat gaan we vanmiddag doen? ’ wil Sander weten. ‘Laten we het gebied verkennen’, stelt vader voor. ‘Prima’, reageert moeder, ‘lopend? ’ ‘Wat mij betreft eerst met de auto. Dan zien we vanzelf wel wat we tegenkomen. ’ De anderen stemmen ermee in.