DE G EEST IN SCHEPPING EN VERLOSSING
Jozef en Maria presenteren hun zoon in de tempel. D e oude Simeon, aan wie voorspeld was dat hij nog voor zijn dood de Verloss er zou zien, houdt het kind in zijn armen en looft God. Ook de profetes Anna he rkent Christus. Boven haar zweeft de heilige Geest in de gedaante van een duif (Lucas 2:22-38). De Geest is door Rembrandt in volle actie afgebeeld. Ook voo r de uitstorting (Pinkste- ren) is Hij actief: bij de schepping, in de geschie denis en zeker bij de geboorte en het leven van Jezus. Hij beweegt in het licht va n de Vader dat schijnt op de Zoon. Illustratie omslag: Rembrandt van Rijn, Het loflief van Simeon, 1639 (fragment) Museum Het Rembrandthuis, Amsterdam. Ontwerp omslag: Arjan Gooijer
Aaldert Gooijer D E G EEST IN S CHEPPING EN V ERLOSSING De betekenis van Pinksteren in de theologie van Karl Rahner en Karl Barth Boekencentrum Academic, Zoetermeer
www.uitgeverijboekencentrum.nl Boekencentrum Academic is een onderdeel van uitgeverij Boekencentrum ISBN 978 90 239 7088 0 NUR 700, 704 © 2016 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave m ag worden verveelvoudigd, op- geslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechan isch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schr iftelijke toestemming van de uit- gever.
5 Woord vooraf Graag wil ik in het kort schetsen hoe ik tot de cen trale vraag van dit onderzoek geko- men ben. In 2003 rondde ik de studie theologie af m et een scriptie over de scheppings- leer (in het bijzonder de kosmische eschatologie) v an de protestantse theoloog Jürgen Moltmann. Ik ontdekte dat de heilige Geest volgens Moltmann een fundamentele rol speelt in de schepping. De Geest bewaart de scheppi ng voor de dreiging van het ‘niets’ en stuwt deze vooruit richting de voleinding. Hij w oont in de schepping in om deze voor te bereiden op de inwoning van de drie-enige G od in het eschaton. Ik vond en vind deze gedachten van Moltmann inspire rend. Maar zijn scheppings- leer riep bij mij ook de nodige vragen op, waarvan de belangrijkste centraal staat in deze dissertatie. Als je veronderstelt dat de Geest een fundamentele rol speelt in de schepping, waarom moest Hij dan nog uitgestort word en tijdens het Pinksterfeest, zo- als de Kerk belijdt? Wat is de betekenis van Pinkst eren, ervan uitgaande dat de Geest al werkzaam is? Deze vraag zal in het eerste hoofds tuk verder worden uitgewerkt en in de hoofdstukken daarna worden geanalyseerd en be antwoord. Daarbij is Moltmann losgelaten; de vraag wordt gesteld aan twee andere theologische ‘grootheden’, name- lijk Karl Barth en Karl Rahner. Dit brengt me meteen bij mijn dankwoord, want zonde r de goede begeleiding van mijn beide promotoren was dit onderzoek niet gelukt . Met name Rahner schrijft moei- lijke teksten over termen, die een protestantse lez er niet vertrouwd zijn. Hij is boven- dien niet alleen in zijn denken, maar ook in zijn m anier van schrijven duidelijk beïn- vloed door Heidegger, wat niet bepaald bevorderlijk is voor de leesbaarheid van zijn teksten. Maar ook Barths theologie is zonder goede begeleiding niet goed te begrijpen. Zijn schrijfstijl is heel anders dan die van Rahner , veel uitvoeriger, maar hij is daarmee niet minder diepzinnig in gesprek met de bijbel en de christelijke theologie en allerlei filosofen. Ik wil daarom mijn beide promotoren, prof. dr. J. M uis (Protestantse Theologische Universiteit) en prof. dr. J.B.M. Wissink (School o f Catholic Theology van Tilburg University), bedanken voor hun begeleiding. Beiden zijn gepromoveerd op Barth, prof. Wissink is bovendien ook kenner van Rahner. T ijdens de verschillende ontmoe- tingen die we gedrieën hadden, eerst in het Van Unn ik-gebouw te Utrecht en later in Amsterdam, ontstonden er vaak zeer interessante ges prekken over Rahner en Barth, waarbij prof. Wissink vaak vol verve Rahner uitlegd e en verdedigde en prof. Muis altijd weer verbazingwekkend veel protestants tegen gas wist te geven. Ik heb deze gesprekken en de verdere begeleiding als erg leerza am en stimulerend ervaren. Dank daarvoor! Mijn dank gaat tevens uit naar mijn ouders. Mijn va der heeft het hele manuscript gelezen en gecorrigeerd op stijl en spelling en ste lde daarnaast zijn kritische vragen over bepaalde delen van de tekst. De tekst is daard oor sterk verbeterd. Bovendien waren zij samen het hele proces (en dat is best lan g geweest) geïnteresseerd en be- trokken op de voortgang van het onderzoek. Dat heb ik erg gewaardeerd. Ook wil ik de andere familieleden bedanken die zich als ‘hulplijn’ hebben laten in- schakelen. Ze keken naar het Engels van de samenvat ting en/of naar de formuleringen
6 van de stellingen. Clarinda, Jan en Leendert: bedan kt! In het bijzonder wil ik Arjan noemen. Hij ontwierp, in een proces van samen wikke n en wegen, de voorkant en de tweede pagina, en hielp bij het ‘camera ready’ make n van de tekst. Arjan, bedankt voor je werk, je mailtjes en betrokkenheid! Tot slot wil ik jou, Agnes, bedanken. In de afgelop en jaren is niet alleen dit proef- schrift langzaam maar zeker ontstaan, we kregen in die tijd ook samen drie leuke kin- deren. En dat eerste zou niet zijn gelukt zonder de tijd die jij deze jaren, naast je werk, hebt gestoken in ons gezin. Aaldert Gooijer
7 Inhoudsopgave 1 I NLEIDING 13 1 Het probleem 13 2 Relevantie van het onderzoek 16 3 Probleemstelling 18 4 Uitgangspunten en afbakening 19 4.1 De vraag naar de verhouding en de betekenis 19 4.2 De trinitarische godsconceptie 20 4.3 Twee auteurs 21 4.4 De Geest en de antropologie 22 5 De auteurs die onderzocht worden: Karl Rahner en Karl Barth 22 6 Onderzoeksvragen en deelvragen 23 6.1 Op welke deelvragen moet het hoofdstuk over Rah ner een 23 antwoord geven? 6.2 Op welke deelvragen moet het hoofdstuk over Bar th een 25 antwoord geven? 6.3 De criteria voor de waardering 27 7 Schrijfwijzer 28 2 K ARL RAHNER 29 1 Introductie van Karl Rahner en de filosofische a chtergrond van 29 zijn theologie 1.1 Introductie en biografische gegevens 2 9 1.2 De filosofische achtergrond van Rahners theolog ie: 30 Kant, Maréchal, Heidegger 2 Natuur en genade: het transcendentale niveau 33 2.1 Natuur: de transcendentale natuurlijke openhei d naar God 33 2.1.1 Het voortuitgrijpen op het zijn 34 2.1.2 Het vooruitgrijpen op het zijn verder uitgew erkt 35 2.1.3 Het zijn en God 36 2.1.4 Conclusie 36 2.2 Genade 37 2.2.1 Uitgangspunten Rahners genadeleer: de algemen e 37 heilswil van God en de toereikendheid van de genade 2.2.2 Genade als zelfmededeling van God 38 2.2.3 Zelfmededeling van God via quasi-formele caus aliteit 38 2.2.3.1 De kenleer van Rahner 39 2.2.3.2 Hoe moet Rahners kenleer gewijzigd worden, 42 wanneer het gaat over het kennen van God in de visi o? 2.2.3.3 De begenadiging via quasi-formele causalite it 43
8 2.2.3.4 De begenadiging als het eigen werk 4 3 van de heilige Geest 2.2.4 De bovennatuurlijke existentiaal: 44 aanbod van genade via quasi-formele causaliteit 2.2.5 De bovennatuurlijke existentiaal: 45 de transcendentale bovennatuurlijke openheid naar G od 2.2.6 De verhouding van het aanbod van genade (para graaf 2.2.4) 48 en de transcendentale bovennatuurlijke openheid naar God (paragraaf 2.2.5) 2.2.7 De relatie tussen de bovennatuurlijke existen tiaal als 50 transcendentale bovennatuurlijke openheid naar God en de natuur 2.2.7.1 Verhouding tot de ‘théologie nouvelle’ (De Lubac) 52 2.2.7.2 Verhouding tot de protestantse ‘Utrechtse s chool’ 54 (A. Vos en G. Labooy) 2.3 De aanname van genade 58 2.3.1 De aanname van genade via zedelijke daden 59 2.3.1 De aanname van genade is ook genade 60 2.3.3 De incarnatorische structuur van de genade 61 2.4 De transcendentale ervaring 62 3 De werking van de Geest op categoriaal niveau 63 3.1 De openbaringsgeschiedenis vóór de uitstorting van de Geest 64 3.2 De werking van de Geest na de uitstorting: 65 blijvende historische openbaring 3.2.1 Symboolontologie en symbooloorzakelijkheid 66 3.2.2 Christus: het grondsacrament 67 3.2.2.1 De Logos is mens geworden 68 3.2.2.2 De Logos is werkelijk mens geworden 69 3.2.2.3 Soteriologie: Christus als Realsymbol van het heil 70 3.2.2.4 De werkelijkheid na Christus: 71 een drietal veranderingen 3.2.2.5 De verhouding tussen de werking van de Gees t 72 op transcendentaal niveau en Christus 3.2.3 De Kerk: het oersacrament 73 3.2.3.1 Christus en de Kerk 73 3.2.3.2 De Kerk als oersacrament t.o.v. de andere s acramenten 74 3.2.3.3 De sacramentele oorzakelijkheid van de Kerk : 75 de werking van de Geest na de uitstorting in verhou ding tot de werking van de Geest op transcendentaal nive au 3.2.3.4 De Kerk in de wereld: de werking van de Gee st na 78 de uitstorting in verhouding tot de algemene openbaringsgeschiedenis op het categoriale niveau 3.2.4 Conclusie en samenvatting 78 4 De charismata 79 4.1 Wat is een charisma? 79 4.2 Verhouding charisma en ambt 80
9 4.2.1 Eenheid van charisma en ambt 80 4.2.2 Onderscheid tussen charisma en ambt 81 4.3 Verhouding charisma en transcendentale werking van de Geest 83 in ieder mens 4.4 Enige observaties naar aanleiding van het boven staande 84 5 De Geest en de triniteit 85 5.1 De achtergrond van Rahners triniteitsleer 85 5.2 Rahners grondaxioma: de economische triniteit i s 86 de immanente triniteit en omgekeerd 5.3 De immanente triniteit als mogelijkheidsvoorwaa rde 86 voor de economische triniteit 5.3.1 De term hypostase wordt niet op univoke wijze gebruikt 87 5.4 De Geest in de economische triniteit 8 8 5.4.1 De Geest in de mens: een niet-geapproprieerde betrekking 89 5.5 De Geest in de immanente triniteit 93 5.6 Evaluatie 95 6 Afsluitende opmerkingen 96 3 K ARL BARTH 98 1 Theologische achtergrond van zijn pneumatologie 98 2 De Geest in Gods openbaring 104 2.1 Christus: objectieve werkelijkheid van de openb aring 104 2.1.1 De term ‘objectieve werkelijkheid’ 10 4 2.1.2 Christus: van ‘het gesproken Woord’ 1 05 naar ‘het sprekende Woord’ 2.1.3 De rol van de Geest in de objectieve openbari ng 106 2.2 De Geest: subjectieve werkelijkheid van de open baring 108 2.3 Objectieve en subjectieve openbaring: onderling e verhouding 110 3 De Geest in de verzoeningsleer 112 3.1 Een schematisch overzicht van het geheel van de verzoeningsleer 112 3.2 De pneumatologische duiding van Die Weisung des Sohnes 114 3.3 De komst van Christus in ‘de belofte van de Gee st’ 117 4 De Geest in de schepping 121 4.1 De Geest in de schepping in de KD in het algeme en 121 4.2 Schepping en verbond 122 4.2.1 De Geest als binnengoddelijke garantie 123 4.3 De Geest en de theologische/christologische ant ropologie 123 4.3.1 De natuur van de mens en de bestemming van d e mens: 125 bondgenootschap 4.3.2 De mens als ‘ziel van zijn lichaam’ 127 4.3.3 De Geest als grond van ziel en lichaam 131 4.3.4 De Geest en de gerichtheid op God 13 2
10 4.4 De Geest en de schepping in verhouding tot de G eest in het verbond – 134 een aantal aanzetten 4.5 Uitleiding, ontmoeting als centraal begrip 135 5 De Geest en de middelen der openbaring 1 36 5.1 De Geest en de Kerk 136 5.1.1 De Geest als band tussen de twee existentievo rmen van Christus 137 5.1.1.1 De Geest en de verzameling van de Kerk 138 5.1.1.2 De Geest en de opbouw van de Kerk 139 5.1.2 De Geest en de zending van de Kerk 14 0 5.1.3 Samenvatting, observatie, conclusie 1 41 5.2 De sacramenten 144 5.2.1 De sacramentsleer in KD I,1 144 5.2.2 De sacramentsleer in KD I,2 145 5.2.3 De sacramentsleer in KD II,1 147 5.2.4 De sacramentsleer in KD IV 147 5.2.5 Conclusie 149 5.3 De charismata 150 5.3.1 Wat zijn charismata? 151 5.3.2 Verhouding van charismata tot de natuur van d e mens 152 5.3.3 Verhouding charisma en ambt: het primaat van het charisma 154 5.3.5 Conclusie 155 6 De aanname van de openbaring 155 6.1 Het geloof 155 6.1.1 Het aanknopingspunt en de werking van de Gees t 156 6.1.2 De daad van geloof en ervaring 157 6.2 Christelijke liefde 160 6.3 De heilige Geest: de grond van de aanname 163 7 De doop als fundering van het christelijke leven 163 7.1 De doop met de heilige Geest en de zelfbestemmi ng van de mens 164 7.2 De doop met water 165 7.3 Doopleer in breder verband; kritische overwegin gen 166 8 De Geest en de triniteit 169 8.1 Inleiding: weergave van drie vraagstukken 169 8.2 De immanente triniteit: het wezen van God, de d rie zijnswijzen 171 en hun onderlinge verhouding 8.3 De Geest en de immanente triniteit: het dialect isch spreken 172 over de Geest in verhouding tot de Vader en de Zoon , het dialectisch spreken over het filioque 8.4 Barths filioque in relatie tot de immanente tri niteit en het werk 176 van de Geest in de economische triniteit 9 Afsluitende opmerkingen 179
11 4 T USSENBALANS , VERGELIJKING EN WAARDERING 180 1 Rahner 180 1.1 Samenvatting van de hoofdpunten van Rahner 180 1.1.1 Tijdbetrokkenheid 180 1.1.2 De universele heilswil van God 182 1.1.3 De bovennatuurlijke existentiaal 182 1.1.4 De transcendentale ervaring 183 1.2 Waardering 183 2 Barth 184 2.1 Samenvatting van de hoofdpunten van Barth 184 2.1.1 Tijdbetrokkenheid 184 2.1.2 Samenspel van Woord en Geest 185 2.1.3 De vraag naar de actualisatie 186 2.2 Waardering 186 3 Globale vergelijking Rahner en Barth 18 7 3.1 Structurele overeenkomsten en een verschil 188 in de algemene pneumatologie 3.2 Het antwoord op de probleemstelling 18 8 3.2.1 Rahners antwoord op de probleemstelling 188 3.2.2 Barths antwoord op de probleemstelling 189 3.2.3 Vergelijking 190 4 Openbaring, geloof en ervaring: nadere vergelijki ng en waardering 191 4.1 Nadere vergelijking 192 4.1.1 Openbaring, geloof en ervaring bij Rahner 192 4.1.2 Openbaring, geloof en ervaring bij Barth 193 4.1.3 Vergelijking 195 4.2 Waardering: eerste aanzet 196 4.3 Waardering: de transcendentale ervaring 197 4.3.1 De methodische vraag naar de transcendentale ervaring 198 4.3.2 De inhoudelijke basis van de transcendentale ervaring 201 5 Ecclesiologie en de sacramenten: nadere vergelijk ing en waardering 203 5.1 Nadere vergelijking 203 5.1.1 Overeenkomsten 203 5.1.2 Inhoudelijke verschillen 204 5.2 Waardering 206 6 Ecclesiologie, ambten en charismata: nadere verge lijking en waardering 211 6.1 Nadere vergelijking 211 6.2 Waardering van de charismata en de ambten 214 6.2.1 Waardering van de charismata 214 6.2.2 Waardering van het ambt 219 6.2.2.1 Het ambt bij Barth 219 6.2.2.2 Het ambt bij Rahner 219
12 6.2.2.3 Concluderende samenvatting 221 6.2.2.4 De Maaltijd van de Heer 222 7 De heilige Geest en de immanente triniteit: nader e vergelijking 225 en waardering 7.1 Nadere vergelijking 226 7.2 Waardering 227 7.2.1 Monopersonal trinitarism 227 7.2.2 Het filioque? 228 7.2.3 Waardering van de immanente triniteit van Ba rth en Rahner 229 8 Uitleiding 231 5 C ONCLUSIE 232 1 Grote mate van overeenkomst 232 2 De sterke accenten van de pneumatologie van Rahne r 233 3 De sterke accenten van de pneumatologie van Barth 236 4 De verschillen gewaardeerd 238 5 Conclusie 241 S UMMARY 245 L IJST VAN GEBRUIKTE AFKORTINGEN 255 L ITERATUURLIJST 255 N AMENREGISTER 264 Z AKENREGISTER 266 C URRICULUM VITAE 268
13 1 Inleiding 1 H ET PROBLEEM Dit onderzoek richt zich op een probleem binnen de pneumatologie, de leer van de heilige Geest, kortheidshalve op de vraag of er een verschil bestaat – en zo ja in welke mate – tussen de werking van de Geest in de scheppi ng en na de uitstorting op het Pinksterfeest. Om dit probleem te schetsen zullen w e beginnen met een korte, globale aanduiding van wat er vanuit het Oude Testament ove r het werk van de Geest van God gezegd wordt. Dit oudtestamentische spreken, ro ept namelijk deze dogmatische vraag op die in dit onderzoek centraal staat. In het Oude Testament wordt verondersteld dat de Ge est van God werkzaam is in 1 de schepping en in de geschiedenis. We kunnen daarb ij denken aan het tweede vers van de bijbel, Genesis 1 vers 2, waarin staat dat G ods Geest over de wateren zweefde, maar zeker ook aan het boek van de Psalmen en aan h et bijbelboek Job. In de Psalmen wordt de werking van Gods Geest (ruach) in de schep ping regelmatig beleden en be- zongen. 2 Zo zegt Psalm 33 vers 6: “Door het woord van de He er is de hemel gemaakt, door de adem (ruach) van Zijn mond het leger der st erren.” En in Psalm 104 de verzen 29 en 30 staat: “…ontneem hun de adem en het is met hen gedaan, dan keren zij terug tot het stof dat zij waren. Zend uw adem en zij wor den geschapen, zo geeft U de aarde een nieuw gelaat.” In het bijbelboek Job worden soo rtgelijke gedachten verwoord. Neem Job 33, 4: “De geest van God heeft mij gemaakt , de adem van de Ontzagwek- kende doet mij leven.” Of Job 27 vers 3: “Zolang he t leven in mij ademt, zolang Gods geest mij nog doortrekt,…” Ook is de Geest volgens het Oude Testament de inspi rator van veel menselijke activiteiten, door Wie de menselijke geschiedenis e n de geschiedenis van Israël mede gestalte krijgt. De profetie krijgt gestalte door d e Geest (men denke bijvoorbeeld aan 1 Sam. 10, 10), de Geest wordt verbonden met landbo uw (Jes. 28, 26), met architec- tuur (Ex. 31, 3 en 35, 31), met rechtspraak (Num. 1 1, 17), met wijsheid (Job 32, 8, Dan. 1, 17) en met politiek (Jes. 45: 1-5; Cyrus al s Gods gezalfde). 3 Ook zal de Geest op de Messias rusten en Hem wijsheid en inzicht gev en (Jes. 11, 1-5 en Jes. 61, 1-2). We kunnen dus zeggen dat de Geest levend maakt, en dat de Geest – gelet op de bovenstaande relaties – de inspirator is van veel w at het leven voor mensen waardevol en leefbaar maakt. De Geest is inderdaad werkzaam i n de schepping en in de geschie- denis. 1 Dingemans geeft aan dat de Geest niet als een immanente kracht in de schepping aanwezig is, en dat we dus niet zomaar over de werking van de Geest in de schepping kunnen spreken. Bij mensen werkt de Geest echter wel immanent. Zie G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende. Pneumatheologie , Kok, Kampen, 2001ii, p. 379, n. 23. Omdat we ons in deze studie zullen richten op de mens, spreken we wel over de werking van de Geest in de schepping, ook al bedoelen we daar op dit momen t nog zowel de niet-menselijke als de menselijke scheppin g mee. 2 H. Berkhof, De leer van de Heilige Geest , Callenbach, Nijkerk, 1965ii, p. 105, 106, vergeli jk ook Th.C. Vriezen, Hoofdlijnen der Theologie van het Oude Testament , H.Veenman & zn., Wageningen, 1987vi, p. 233, 234. 3 H. Berkhof, De leer van de Heilige Geest , p. 106.
14 Het is opvallend dat in de meer recente dogmatische bezinning op de persoon en het werk van de Geest, en ook in de bezinning op de sch eppingsleer, het werk van de Geest in de schepping meer de nadruk heeft gekregen dan in de traditie gebruikelijk lijkt te zijn geweest. 4 We kunnen daarbij onder meer denken aan het werk v an Molt- mann 5, Van de Beek 6, Berkhof 7, Dingemans 8 en Rahner (bij de laatstgenoemde geven we hier geen literatuurverwijzingen; zijn werk komt in dit onderzoek uitgebreid aan de orde). Verschillende motieven spelen in de recente bezinning een rol. Moltmann benadrukt sterk dat God de Geest Zelf in d e schepping aanwezig is om deze te bewaren en te onderhouden en tevens om deze voor te bereiden op haar vol- einding. 9 Moltmann legt deze nadruk om zo te kunnen komen to t een scheppingsleer die zich rekenschap geeft van de ecologische crisis. Hij spreekt dan ook over een ecologische scheppingsleer. De Geest is zowel in de schepping als in de mens actief, en daarom is er gemeenschap tussen mens en natuur m ogelijk. De gelovigen ervaren in de heilige Geest de Geest die ook in de scheppin g werkzaam is, waardoor er soli- dariteit met de natuur ontstaat. Naast het feit dat de ecologische crisis een motief is om de rol van de Geest in de schepping te benadrukken, zoals bij Moltmann, spele n er andere motieven. Bij Berkhof lijkt – we formuleren het voorzichtig, omdat hij zich minder expliciet uitspreekt dan Moltmann – de waardering van de moderne cultuur een belangrijk mo- tief te zijn. De Geest is ook in de moderne, gesecu lariseerde wereld aan het werk te zien. Veel van onze moderne cultuur komt voort uit het werk van de Geest van Chris- tus (bijvoorbeeld de emancipatie, de wezenlijke een heid van het menselijke geslacht, de zorg voor de verdrukten, de aandacht voor de enk eling). Daarbij bouwt de Geest in zijn herscheppend werk voort op zijn werk in de sch epping. Hij stond met Zijn inspi- ratie aan de basis van de door de Griekse filosofen ontwikkelde inzichten, zonder welke de moderne cultuur niet denkbaar is. 10 Naast de motieven van Moltmann en Berkhof, respecti evelijk de ecologische crisis en de waardering van de moderne cultuur, is er nog een derde motief te noemen waarom het werk van de Geest in de schepping volop de aandacht krijgt. De gedachte van de Geest die werkzaam is in de schepping biedt de mogelijkheid om het schep- pingsgeloof en het dynamische wereldbeeld met elkaar te verbinden, zoals Dingemans doet. De Geest is als een ‘transcendente lokroep’ d ie de wereld in beweging zet 11 en die mensen inspireert en motiveert. Ook Barbour 12 verbindt de scheppingsleer en de 4 Berkhof noemt Calvijn en Kuyper als uitzonderinge n, zie: De leer van de Heilige Geest , p. 106 5 J. Moltmann, Gott in der Schöpfung. Ökologische Schöpfungslerhre , Chr. Kaiser/Gütersloher Verlag- haus, Gütersloh, 2002v. 6 A. van de Beek, De Adem van God. De Heilige Geest in kerk en kosmos , Nijkerk, 1987. In een later werk neemt Van de Beek afstand van deze eerdere stu die, omdat de geschiedenis daarin als ‘een god- delijk proces’ gezien wordt ‘en het panentheïsme ov er de drempel komt.’ Dit gaat volgens hem ten koste van het eenmalige werk van Christus en Gods e euwige onveranderlijke Zijn. Zie: A. van de Beek, Lichaam en Geest van Christus. De theologie van de kerk en de Heilige Geest, Meinema, Zoetermeer, 2012, p. 406, 425, n. 207. 7 H. Berkhof, De leer van de Heilige Geest , p. 104. 8 G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende. 9 J. Moltmann, Gott in der Schöpfung , p. 217. 10 H. Berkhof, De leer van de Heilige Geest , p. 114 en 115, en ook: H. Berkhof, Christus. De zin der geschiedenis , Callenbach, Nijkerk, 1962iv, hoofdstuk V. 11 G.D.J. Dingemans, De stem van de Roepende , p. 379. 12 I. Barbour, Religion and Science. Historical and contemporary i ssues, SCM Press, Londen, 1998, p. 332.
15 evolutieleer door de werking van de Geest in de sch epping met elkaar. Er ontstaat zo in zijn ogen meer verbinding tussen de Geestgestuur de schepping, een meer vanuit de Geest doordachte christologie en de door de Geest g evormde herschepping. De bovengenoemde theologen hebben dus allen, via de universele werking van de Geest, aandacht voor de wereld (namelijk voor het m ilieu, de cultuur en het dynami- sche wereldbeeld). Ook bij Rahner, met wie we ons i n dit onderzoek diepgaand zullen bezighouden, speelt de universele werking van de Ge est een belangrijke rol. Deze komt volgens hem voort uit de algemene heilswil van God, en maakt dat de gehele mensheid niet zonder genadige toewending van God le efde en leeft. Dat geldt ook de mensheid die leefde vóór Christus. De wereldgeschie denis speelt dan ook een rol van betekenis in het denken van Rahner. 13 Deze gedachte van de universele werking van de Geest vormt de basis voor Rahners these van het ‘anonieme christendom’, waarbij een theodiceemotief 14 verondersteld mag worden. Doordat de Geest al sinds de schep- ping van de mens werkzaam is in de mens, is er niem and uitgesloten van de genadige toewending van God, ook niet al die mensen die vóór Christus dan wel die zonder werkelijke ontmoeting met Christus hebben geleefd. Dus ook de mensen die nooit van Christus hebben gehoord kunnen gered worden. Tevens vormt voor Rahner de universele werking van de Geest een theologische legitimatie van zijn antropologische uitgangspunt i n de theologie. Volgens hem is het namelijk nodig dat de theologie start vanuit de ant ropologie, maar dat is alleen moge- lijk als er een vorm van coëxistentie is van theolo gie en antropologie. Deze coëxis- tentie baseert hij op de universele werking van de Geest. Bij Rahner is genade (dat wil bij hem zeggen: God Zelf, de heilige Geest) het con stitutieve principe van de mens (in zijn terminologie: van de natuur). Ieder mens i s geconstitueerd door de genade, door de zelfcommunicatie van God. Er is door deze c ommunicatie van God een ver- binding tussen God en mens. Daarom kan de antropolo gie vertrekpunt zijn van de theologie. 15 Er zijn dus verschillende motieven aanwijsbaar om d e werking van de Geest in de schepping te benadrukken. Echter, door de Geest ste rk met de schepping en de ge- schiedenis te verbinden, komen er ook de nodige vra gen op. Vanuit het Nieuwe Tes- tament lijkt de Geest namelijk primair de eschatolo gische Geest te zijn, die is geko- men nadat Christus ten hemel is gevaren. Er wordt i n het Nieuwe Testament en in de traditie dan ook gesproken over de uitstorting van de Geest bij Pinksteren. Of om het in de termen van het Johannesevangelie te verwoorde n (Joh. 16, 7): ‘Werkelijk, het is goed voor jullie dat Ik (Jezus, AG) ga, want als Ik niet ga zal de pleitbezorger niet bij jullie komen, maar als Ik weg ben, zal Ik Hem julli e zenden.’ Er wordt hier gesproken over de Geest die komt, nadat Jezus is gegaan. De v raag is derhalve: waarom moet 13 Zie bijvoorbeeld: K. Rahner , Grundkurs des Glaubens. Einführung in den Begriff des Christentums, Herder, Freiburg-Basel-Wien, 1976iv, p. 147 ev. De titel van deze paragraaf luidt: Heils- und Offen- barungsgeschichte als koextensiv mit der gesamten W eltgeschichte. 14 J.B.M. Wissink (red.), Toptheologen. Hoofdfiguren uit de theologie van vandaag , Lannoo, Tielt, 2006, p. 61. 15 A. Losinger, The Antropological Turn. The Human Orientation of t he Theologie of Karl Rahner, Ford- ham University Press, New York, 2000, p. 2, 35.
16 een Geest die al in de schepping aanwezig is (verge lijk het Oude Testament) nog uit- gestort worden? Of omgekeerd: kan een Geest, die no g moet worden uitgestort, wel al in de schepping actief zijn? In dit onderzoek staat de dogmatische vraag naar de verhouding tussen het werk van de Geest na de uitstorting en het werk van de Geest in de schepping centraal: hoe verhouden beide werkingen van de Geest zich tot elk aar? Als deze vraag beantwoord kan worden, krijgen we oo k inzicht in de specifieke betekenis van de uitstorting van de Geest. 2 R ELEVANTIE VAN HET ONDERZOEK Als we systematisch vragen naar de verhouding tusse n de werking van de Geest in de schepping en de werking van de Geest na de uitstort ing, dan stellen we impliciet de dogmatische betekenis van de uitstorting van de Gee st aan de orde. Voordat we dit verder uitwerken, vragen we ons eerst af: welke rel evantie heeft dit onderzoek? Allereerst is het ingaan op de betekenis van de uit storting van de Geest relevant vanuit het bijbels spreken over de Geest – zoals hi erboven reeds bleek. Daarnaast noemen we de motieven van de 5 auteurs, hierboven g enoemd, om meer systematisch aandacht te besteden aan de werken van de Geest in schepping en geschiedenis. Tevens heeft ons onderzoek relevantie voor het kunn en waarderen van de interre- ligieuze dialoog en voor het kunnen waarderen van a ndere religies (1), onderwerpen die volop actueel zijn. Daarnaast is het onderzoek van belang voor het vraagstuk naar de verhouding tussen Kerk en cultuur en voor de waa rdering van de cultuur vanuit de Kerk (2). Ten slotte noemen we het vraagstuk naar d e betekenis van de uitstorting van de Geest in het oecumenische gesprek tussen de room s-katholieke en de protestantse theologie, en daarnaast het gesprek van de protesta ntse theologie met de Pinksterker- ken en de evangelicale stromingen over de betekenis van de charismata (3). Deze punten zullen hieronder verder worden uitgewerkt. Ad 1: Het kunnen waarderen van andere godsdiensten en religies vanuit het christen- dom hangt nauw samen met de vraag naar de te onderz oeken verhouding tussen het scheppingswerk en het werk van de Geest na de uitst orting. Als deze werkingen in elkaars verlengde liggen, dat wil zeggen dat de wer king van de Geest na de uitstorting erin zou bestaan Zijn werk in de schepping en in de mens te voltooien, dan zou dat kunnen impliceren dat ook de godsdiensten in elkaar s verlengde liggen. (Tenminste, als wordt aangenomen dat de andere godsdiensten ond er meer het resultaat zijn van het genade-handelen van Geest in de schepping. Dit is een belangrijk uitgangspunt in het denken van Rahner). Want ook de niet-christelij ke gelovigen staan dan onder in- vloed van de Geest die in de christen werkzaam is, en hun inzichten en overtuigingen zouden dan – al dan niet volledig – door dezelfde G eest op positieve wijze geactiveerd en gestuurd worden. Maar wanneer de werking van de Geest na de uitstorting daaren- tegen kritisch staat tegenover Zijn werk in de sche pping, dan impliceert dat ook een kritische houding richting de inzichten en overtuig ingen die in de andere religies cen- traal staan.