De gelijkenissen en andere beeldspraak in de Evangeliën M. van Veelen
Inhoud Inleiding 7 1. Zout en licht 14 2. Het boze oog 18 3. Het heilige en de honden 21 4. De Vader en de vaders 23 5. De nauwe poort en de smalle weg 27 6. Het huis op het zand en het huis op de rots 30 7. Bruiloftsgasten en nieuwe wijn in nieuwe zakken 33 8. Schapen tussen de wolven, rein als duiven, slim als slangen 36 9. Het zaad en de akker 38 10. Het onkruid op de akker 42 11. Mosterdzaad en zuurdesem 45 12. De schat in de akker en de parel 48 13. Het sleepnet 50 14. Als een kind 51 15. Het afgedwaalde schaap 55 16. De schuldenaar 57 17. De kameel en het oog van de naald 59 18. De werkers van het elfde uur 61 19. De vervloekte vijgenboom 65 20. De twee ongehoorzame zonen 68 21. De slechte pachters van de wijngaard 70 22. De koninklijke bruiloft 74 23. De gieren en het aas 78 24. De uitbottende vijgenboom 80 25. De dief in de nacht 81 26. De betrouwbare en de slechte slaaf 82 27. Vijf slimme en vijf domme meisjes 85 28. De talenten 88 29. De schapen en de geiten 91 30. Het zaad groeit vanzelf 93 31. Is oude wijn beter? 96 32. De barmhartige Samaritaan 97
33. Nachtelijk bezoek 101 34. De rijke dwaas 103 35. De goede slaven 105 36. De onvruchtbare vijgenboom 107 37. De maaltijd en de genodigden 109 38. Het verloren schaap en de verloren penning 113 39. De verloren zoon 118 40. De oneerlijke rentmeester 123 41. De rijke en de bedelaar Lazarus 127 42. Heer en slaaf 132 43. De oneerlijke rechter 134 44. De farizeeër en de tollenaar 137 45. De koning, zijn vijanden en zijn slaven 140 46. Het brood van het leven 143 47. Het water van het leven 147 48. De goede Herder 150 49. De voetwassing 156 50. De wijnstok en de ranken 160 Literatuurlijst 164 Tekstregister 167 Zaakregister 171
7 Inleiding Beeldspraak Wie beeldspraak gebruikt, bedoelt iets anders dan hij letterlijk zegt. De gelijkenis van het verloren schaap 1 gaat eigenlijk niet over een verloren schaap, maar geeft antwoord op de vraag hoe men moet reageren op het feit dat Jezus echte zondaren redt. Van elke gelijkenis kan iets dergelijks gezegd worden. Als je zegt: ‘Het regent pijpenstelen’ gebruik je beeldspraak. In dit geval is het beeld, pijpenstelen, zo geijkt, dat iedereen beseft dat je vindt dat het hard regent. Deze beeldspraak is verder niet uit gewerkt. Het beeld ‘pijpen- stelen’ staat een-op-een voor de stralen regenwater. Beeldspraak kan ook meer uitgewerkt zijn. De dichter van Psalm 1 ver- gelijkt de rechtvaardige met ‘een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt’. 2 Dit in drie trekken uitgewerkte beeld heeft toch maar één punt van vergelijking: het gaat de rechtvaardige goed. De beschreven boom is voor een Israëliet een toon- beeld van welzijn. In feite wordt het beeld met directe bewoordingen ver- klaard: ‘Al wat hij doet zal goed gelukken.’ 3 Vaak is beeldspraak direct dui- delijk, maar soms niet. In dat geval is uitleg nodig. Die uitleg geef ik in dit boek. Beeldspraak in soorten In de Evangeliën worden twee woorden gebruikt die met ‘gelijkenis’ ver- taald worden: parabolè en paroimia. Beide woorden kunnen elke vorm van beeldspraak aanduiden: (raadsel)spreuk, beeldspraak, zinnebeeld, gelij- kenis en allegorie. Het Nieuwe Testament zelf maakt daarin geen onder- scheid. Bij het uitleggen van het Nieuwe Testament is het wel gebruikelijk om verschillende vormen van beeldspraak te onderscheiden. In een gelijkenis wordt beeldspraak verder uitgesponnen. Het bijzon- dere van de gelijkenis is ook dat de beeldspraak de vorm van een verhaal krijgt. Het verhaal heeft een begin, een plot en een slot. Een begin: een 1 Lukas 15:1-7.2 Psalm 1:3a,b,c (NBG’51).3 Psalm 1:3d (NBG’51).
8 boer gaat zaaien, een reiziger is onderweg. Een plot: de lotgevallen van het zaad of van de reiziger. Het slot: de oogst, de verzorging van de reiziger. De overgang van uitgewerkte beeldspraak naar een gelijkenis is vloei- end. Zijn Jezus’ woorden over het huis op het zand of op de rots 1 uitge- werkte beeldspraak of een gelijkenis? Dat is moeilijk uit te maken. Voor de uitleg maakt het gelukkig geen verschil. In gelijkenissen worden dingen met elkaar vergeleken. Soms een-op- een. Zo’n gelijkenis heeft dan één punt van vergelijking. In andere gelijke- nissen zijn er meer punten van vergelijking. Dat moet uit de inhoud van de gelijkenis zelf duidelijk worden. Jezus hanteert ook uitgewerkte beeldspraak, waarin veel onderdelen een diepere betekenis hebben. Zulke beeldspraak vormt een allegorie. Anders dan de gelijkenis heeft de allegorie weinig verhaal ken merken. Zij beschrijft meer een bepaalde gang van zaken zonder dat je van een plot kunt spreken. Ook de grens tussen gelijkenis en allegorie is vloeiend. Jezus’ woorden over de wijn stok en de ranken 2 vormen een allegorie, maar het verhaal over de zaaier 3 heet een gelijkenis, terwijl toch minstens vier onderdelen ervan een diepere betekenis hebben. Aan de andere kant hoeft niet elk onderdeel van een allegorie een dubbele betekenis te hebben. Jezus heeft ook enkele dingen gedaan die je een beeldhandeling kunt noemen. Zo stelde Hij eens een kind ten voorbeeld aan Zijn discipelen en zo waste Hij Zijn discipelen de voeten. Deze beeld handelingen zijn niet zonder meer duidelijk en vragen om uitleg. Het ene beeld is het andere niet Als je zegt dat iemand een groot licht is, bedoel je dat iemand erg geleerd is. Licht staat in dit beeld voor geleerdheid. Van twee strijdende partijen zegt men wel ‘ze gunnen elkaar het licht in de ogen niet.’ In dit beeld is licht haast hetzelfde als leven. De vechtjassen staan elkaar naar het leven. Dezelfde werkelijkheid, licht, wordt als beeld voor verschillende zaken ge- bruikt. Dat gebeurt ook in de Bijbel. Jezus heeft drie jaar als Leraar in Is- raël rondgereisd. Je mag aannemen dat Hij niet elke dag precies het zelfde zei. Maar je kunt er ook wel van uitgaan, dat Hij vaak wel hetzelfde zei, of dat Hij dezelfde boodschap net even anders onder woorden bracht dan bij 1 Mattheüs 7:24-27. 2 Johannes 15:1-8.3 Mattheüs 13:1-8.
9 een andere gelegenheid. Iedereen die regelmatig een (s)preekbeurt vervult, kent die ervaring. Het kan gebeuren dat Jezus hetzelfde beeld gebruikt om er iets anders mee te zeggen. Beeldspraak staat nu eenmaal niet voor alle tijden en alle gelegenheden vast. Op de ene akker wordt gezaaid en in de andere is een schat verborgen. De ene akker is blijkbaar de andere niet. Net zomin is het ene schaap het andere of de ene zoon de andere. Wat elk beeld betekent, zal dus elke keer nauwkeurig moeten worden nagelezen. Daar komt bij dat Jezus in enkele gevallen eenzelfde plot gebruikt. Maar Hij gebruikt dat plot in een andere context, terwijl Hij het invult met andere details. Zo zijn er twee verschillende gelijkenissen over een gevonden schaap, 1 over een maaltijd waarvoor de genodigden bedan- ken 2 en over een man die zijn slaven geld leent om later met ze af te rekenen. 3 Beelden uit een vreemde cultuur In Jezus’ beeldspraak spelen de dingen uit het dagelijkse leven in Israël tijdens Jezus’ verblijf op aarde een rol: het leven van boeren, herders en vissers. Er komen schapen in voor, wijngaarden en vijgen bomen. Dat zijn allemaal zaken waar de mensen toen mee vertrouwd waren. Ook als het gaat over koningen en parelhandelaren waren de verhalen op zich best te begrijpen, al hadden Jezus’ hoorders geen ervaring met het leven in derge- lijke milieus. Voor Nederlanders in de 21 ste eeuw ligt dat wat moeilijker. Wat weten wij van schapen en van wijnbouw? Zulke dingen vragen nu om uitleg. Gelukkig zijn er mensen – van de dichter Bertus Aafjes tot de taalgeleerde Sizoo – die de geschiedenis, geografie, archeologie, cultuur, flora en fauna van het Midden-Oosten hebben onderzocht en hun bevindingen hebben opgeschreven. Bij mijn uitleg van de gelijkenissen heb ik van dat soort boe- ken dankbaar gebruikgemaakt. Soms heb je als predikant het geluk een deskundige onder je gemeente- leden te tellen. Zo heb ik veel geleerd over het gedrag van schapen en gei- ten van mijn gemeentelid Klaas Dijkstra, veearts in Metslawier. 4 1 Mattheüs 18:12-14 en Lukas 15:4-7.2 Mattheüs 22:1-14 en Lukas 14:16-24.3 Mattheüs 25:14-30 en Lukas 19:11-27.4 Zie de hoofdstukken 15, 29, 38 en 48.
10 Buitengewone beelden Jezus gebruikt beelden uit de werkelijkheid van de mensen om Hem heen. Daarnaast gaan die beelden de werkelijkheid soms ver te buiten. Dat een herder die een verloren schaap teruggevonden heeft, blij is, kan iedereen begrijpen. Maar dan een feestje geven? Dat iemand ergens een verborgen schat vindt, komt weleens voor, maar parels verzamelen is een uiterst ex- clusieve bezigheid. En zou er wel een werkgever bestaan die voor één uur werk het volle dagloon uitbetaalt? Zulke extra’s in de gelijkenissen moeten ook extra aandacht krijgen. Gelijkenissen zijn zelden verhalen over gewone gebeurtenissen. In veel gevallen vertelt Jezus in Zijn gelijkenissen juist over absurde dingen. Het probleem van de christelijk opgevoede bijbellezer is dat hij zo vertrouwd is met de gelijkenissen dat de absurditeiten hem niet meer opvallen. Je mag ervan uitgaan dat ze Jezus’ eerste hoorders wel degelijk zijn opgevallen en hen des te meer tot nadenken hebben gestemd. Het zijn vaak juist die bij- zonderheden die aangeven wat Jezus met de gelijkenis wil zeggen. Moeilijke beelden Jezus sprak in beelden van Zijn cultuur. Maar daarmee is niet gezegd dat Zijn gelijkenissen makkelijk waren, toen Hij ze vertelde. Als een gelijke- nis één ding niet is en ook nooit was, is het een makkelijk voorbeeld om iets moeilijks duidelijk te maken. Mattheüs 13 is het bekendste hoofdstuk met gelijkenissen. Het vertelt ook dat Jezus door gelijkenissen te vertellen scheiding maakt tussen de mensen die Hem volgen. Als Jezus in de vorm van gelijkenissen gaat spreken, haken de meeste mensen af. Het wordt ze te lastig. Uiteindelijk geloven ze niet in Jezus. Ze volgen Hem niet langer, want ze zijn ziende blind en horende doof. 1 Tegelijk stelt Jezus, door in gelijkenisvorm te spreken voor deze mensen, het moment van de beslissing uit. De gelijkenissen fungeren als een vorm van verberging. Straks zullen ze ‘Kruisig Hem!’ roepen. Dan kan Petrus toch na de pinksterdag tegen hen zeggen: ‘Ik weet dat u uit onkunde hebt gehandeld.’ 2 Na Pinksteren is de tijd van de onwetendheid voorbij. Je zult dan ook wel beeldspraak vinden in Handelingen en de brieven, maar geen gelijkenissen. Jezus’ discipelen begrijpen de gelijkenissen vaak evenmin als de andere 1 Mattheüs 13:13-15. 2 Handelingen 3:17.
11 mensen. Maar zij geloven wel en ze gaan naar Jezus toe om Hemzelf om uitleg te vragen. Die uitleg hebben ze nodig en die krijgen ze. Gelukkig legt Jezus Zelf veel van Zijn gelijkenissen uit. Soms doet Hij dat niet. Dan moet je als uitlegger extra op je hoede zijn. De geschiedenis van de exegese laat wel zien dat de verleiding om een verklaring van Jezus’ beeldspraak te bedenken groot is en lang niet altijd is weerstaan. Gelijkenissen zijn vaak kort. Ze lijken op uitspraken uit de wijsheids- boeken Job, Psalmen, Spreuken en Prediker. Het zijn eerder raadselspreu- ken dan verduidelijkingen. Jezus vraagt ermee om de aandacht. Je bent er niet zo gauw klaar mee, want het zijn echte doordenkertjes. Jezus’ bedoe- ling ermee is, dat je je afvraagt: Wat wil Hij zeggen? Gelijkenissen zijn geen kinderverhalen Ik ben docent godsdienst geweest aan een pabo, en het is mijn vaste over- tuiging dat gelijkenissen geen plaats mogen hebben in het leerplan bijbe lse geschie denis voor de basisschool. Natuurlijk kan een schoolkind het ver- haal van een gelijkenis aanhoren en onthouden. Wanneer de leerkracht er een uitleg bij geeft, zal de leerling die uitleg vast wel op zijn gezag willen aannemen. Maar wat taalbeheersing betreft, is de basisschoolleerling nog niet aan uitgewerkte beeldspraak en daarmee aan de dubbele bodem van gelijkenissen toe. Dat komt pas rond het veertiende levensjaar, afhanke- lijk van de talige intelligentie van de leerlingen. Elke docent godsdienst of catecheet kan dit verifiëren door met zijn discipelen Psalm 1 te lezen en te vragen wat de dichter met Psalm 1:3a,b,c (zie boven) wil zeggen. Bij de twaalf- tot dertienjarigen zal hij zelden een goede uitleg krijgen. Ze zullen antwoorden geven als: de man neemt Gods wet op (het water) en brengt daarom goede daden voort (de bladeren en de vruchten). Pas jongeren van veertien jaar en ouder zullen de drie trekken als beeld van één en dezelfde zaak verstaan en correcte antwoorden geven als ‘het gaat die man goed’ of ‘hij wordt gezegend’. Intussen hebben kinderen op de basisschool een bepaalde, soms onjuis- te, uitleg van een gelijkenis aange leerd. Het vroeger geleerde verhaal en de uitleg ervan blijven lang hangen. En als er iets is wat mijn studie voor dit boek me heeft geleerd, dan is het wel het feit dat het erg moeilijk is om vertrouwde bijbel ver halen met een frisse blik te lezen. Op christelijke basisscholen worden gelijkenissen verteld. Kinderen onthouden ze. Maar voor hen zijn gelijkenissen ‘bijbelverhalen’; net zulke
12 bijbelverhalen als de geschiedenissen van David en Goliath en de opwek- king van Lazarus. Deze verhalen worden nauwelijks in hun historische verband aangeleerd. Ze vormen bij de kinderen een verzameling losse ge- schiedenissen. Vraag een catechisant of een brugklasser maar eens wat er eerst gebeurde: de val van de muren van Jericho, de zalving van David of Elia’s offer op de Karmel. Vanuit mijn ervaring hebben ze geen idee. In de zee van losse bijbelverhalen zwemt de barmhartige Samaritaan sa- men met het verloren schaap naast Jona en Elisa. Allemaal bijbel verhalen. Maar als gelijkenis kent de basisschoolleerling de gelijkenissen niet. Fijn dat de godsdienst leraar in het voortgezet onderwijs zijn discipelen nog wat nieuws kan leren. Gelijkenissen zijn geen losse verhalen Voor veel christenen zijn gelijkenissen vertrouwde verhalen. En bovendien losse verhalen. Ze kennen het verhaal van het verloren schaap, maar in welk verband Jezus dat verhaal vertelde, realiseren ze zich niet. In feite kennen ze vaak een contaminatie van verschillende gelijkenissen, waarin een schaap een rol speelt. Jezus vertelde verschillende gelijkenissen met een verloren schaap als beeld. Elk met hun eigen betekenis en strekking. 1 In mijn ogen heeft moderne nieuw-testamentische wetenschap, geba- seerd op de bronnentheorie, de exegese van Jezus’ beeldspraak meer kwaad dan goed gedaan. De schrijvers, of redactoren, van de verschillende Evan- geliën zouden Jezus’ uitspraken uit een bepaalde bron hebben geput om ze – al of niet gewijzigd – op de door hen gewenste plaatsen in hun Evangelie op te nemen. Het is dan de taak van de nieuwtestamenticus om na te gaan hoe de oorspronkelijke uitspraak van Jezus heeft geluid en waar deze oor- spronkelijk heeft gestaan. Of men deze bronnentheorie nu accepteert of niet, de Evangeliën zijn nu eenmaal tot ons gekomen in de vorm die ze nu bezitten. Het is op zijn minst van belang dat men zich afvraagt: waarom plaatste de schrijver die bepaalde uitspraak in dat bepaalde verband? Hij zal daar toch een reden voor hebben gehad. Dan dient te worden nagegaan, wat dat verband voor de betekenis van die uitspraak te zeggen heeft. Ik ben van mening dat de evangelisten een heel goede reden hadden om de uitspraken van Jezus in de verbanden te zetten, waarin ze nu staan. En wel om de eenvoudige reden dat Jezus Zijn uitspraak ook werkelijk in dat 1 Zie ook Inleiding: Het ene beeld is het andere niet.
13 verband heeft gedaan. Het is dus van groot belang erop te letten in welk verband of op welk moment en waarom Jezus een gelijkenis vertelt. Beeldcontaminatie Het is verleidelijk om bekende beelden door elkaar te halen. Je zou dat beeldcontaminatie kunnen noemen. Zoals mensen in het Nederlands wel zegswijzen door elkaar halen: ‘Hij liep met zijn neus tegen de lamp.’ Dat is een contaminatie van ‘Hij stootte zijn neus’ en ‘Hij liep tegen de lamp’. Het is uiteraard geen correct taalgebruik. Zo is ook beeldcontaminatie in- correct. Ze staat het goed verstaan van de gelijkenis in de weg. Ze getuigt bepaald niet van respect voor de woorden van de Heere. Bovendien gaat zulke ‘uitleg’ soms dwars tegen de richting in die Jezus wijst. Verantwoording Als je in de 21 ste eeuw de Bijbel leest, doe je dat, bewust of onbewust, op de schouders van velen die het vóór je hebben gedaan. Ik heb dankbaar ge- bruikgemaakt van wat anderen voor mij in de Evangeliën hebben gevon- den. Ik heb ook veel van wat anderen vonden naast me neergelegd. Bij elke gelijkenis heb ik mijn eigen exegetische keuzes beargumenteerd. Ter wille van de leesbaarheid heb ik daarbij technische terminologie en dergelijke zo veel mogelijk vermeden. In plaats daarvan heb ik gepoogd zo te schrijven dat ook niet-theologisch geschoolde lezers het kunnen volgen. Om die reden heb ik discussies met andere exegeten vermeden. Zij zou- den de leesbaarheid bepaald niet ten goede komen. Wie wil weten uit wel- ke boeken ik wijsheid van anderen heb geput en welke meningen van an- deren ik heb verworpen, kan in de Literatuurlijst te kust en te keur gaan. De teksten uit de Evangeliën zijn genomen uit de Herziene Statenver- taling (HSV). Soms wordt verwezen naar andere Nederlandse bijbelverta- lingen: de Statenvertaling (SV), de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951 (NBG’51) en De Nieuwe Bijbelvertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap (NBV). Ik behandel de verschillende teksten in de volgorde waarin ze voor het eerst in het Nieuwe Testament staan. Andere indelingen (naar thematiek of naar hoorders) voldoen nooit helemaal; de volgorde van de Bijbel zelf is in ieder geval handig voor de gebruiker.
14 1. Zout en licht U bent het zout van de aarde, maar als het zout zijn smaak verloren heeft, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer voor dan om weg- geworpen en door de mensen vertrapt te worden. U bent het licht van de we- reld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn. En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat ze uw goede werken zien en uw Vader, die in de hemelen is, ver- heerlijken. (Mattheüs 5:13-16) De Bergrede 1 bevat het eerste onderwijs van Jezus. ‘En grote menigten volgden Hem, uit Galilea en Dekapolis, uit Jeruzalem en Judea, en van over de Jordaan.’ 2 Jezus gaat met al die mensen de berg op. Daar gaat Hij op een steen zitten als leraar. Als Hij zit, komen Zijn discipelen bij Hem in het gras zitten. En om Zijn discipelen heen staat en zit de menigte. Zo zijn er twee cirkels: de eerste van hen die het Koninkrijk zijn binnengegaan: de discipelen. En daaromheen de wijdere cirkel van de mensenmassa. Maar de eerste cirkel is niet gesloten. Iedereen mag die binnenste cirkel binnen- komen. De poorten van het Koninkrijk staan wijd open, want ‘(…) Hij opende Zijn mond en onderwees hen.’ 3 Zo stelt Jezus het volk van God al dadelijk voor de keuze: Naar wie luister je? Volg je de priesters, de schrift- geleerden, de farizeeën? Of de Zoon van God? De berg bij Kafarnaüm staat nadrukkelijk tegenover Jeruzalem. In Jeru- zalem zijn de leiders van Israël die op de stoel van Mozes gaan zitten. 4 Ze binden Gods volk aan de wet volgens hun uitleg tot de uiterst geforma- liseerde geboden: giet voor het eten driemaal water over je handen. Loop op de sabbat geen stap meer dan 2000 el. Die formalisering maakt de ge- boden lastig, maar aan de andere kant is het naleven ervan toch te doen. In Jezus’ tijd was deze formalisering nog niet zo ver voortgeschreden als in 1 Mattheüs 5 tot 7. 2 Mattheüs 4:25.3 Mattheüs 5:2.4 Mattheüs 23:2.
15 latere eeuwen, maar de farizeeën waren wel de weg van de formalisering ingeslagen. Tegenover hun wets onderricht wijst Jezus op de radicaliteit en de diepte van de wet. Geen mens kan Gods geboden naleven, want je bent nooit klaar met je liefde tot God en je naaste. De gerechtigheid van de bur- gers van het Koninkrijk van God is dan ook groter dan die van de schrift- geleerden en de farizeeën. 1 De berg van de Bergrede staat tegenover Jeruzalem, maar hij ligt in het ver- lengde van de Sinaï. De heere had Zijn verbond gesloten met Abraham en dat verbond bevestigd met Israël bij de Sinaï. In de latere eeuwen hebben de profeten hetzelfde verbond opnieuw uitgelegd. De situaties veranderen, maar het verbond blijft hetzelfde. Nu Jezus het Evangelie predikt, breekt een nieuwe eeuw aan. De allerlaatste fase van het genadeverbond van God op deze aarde. Als Jezus het woord neemt en lesgeeft, kondigt Hij de beloften en de ei- sen van God af, zoals die nu toegesneden worden op de allerlaatste etap- pe in de geschiedenis van Gods ene genadeverbond. Nu is de Koning van het Koninkrijk der hemelen Zelf verschenen. Hij stelt de beloften voorop: ‘Gelukkig wie nederig van hart zijn’. Hij kondigt met gezag de eisen van het verbond af: ‘Maar Ik zeg u: heb uw vijanden lief ’. Hij zegt niet ‘zo spreekt de heere ’, zoals de profeten. Maar Hij zegt: ‘Ik zeg u ...’ Dat is het ‘Ik’ van de Sinaï: het Ik van ‘Ik ben de heere, uw God’. Maar dit ‘Ik’ klinkt nu op een berg bij Kafarnaüm, en er zijn geen donderslagen en geen bliksem, er is geen aardbeving en geen rook. 2 Daar zit alleen maar Jezus, tussen de mensen in. Gods Zoon spreekt met mensenmond. Zo wijd zet God de deuren van Zijn Rijk open, dat Hij alle drempels wegneemt. Zijn Zoon is mens, één van ons. Je zou de Bergrede ‘de grondwet van het Koninkrijk der hemelen’ kunnen noemen. Jezus begint met de poort naar het Koninkrijk wijd open te zet- ten voor wie ernaar verlangen dat God recht doet: ‘Zalig zijn de armen van geest’. Binnen het Koninkrijk word je een ander mens; een mens die graag doet wat God wil. 1 Mattheüs 5:20. 2 Exodus 19:16-19.
16 Jezus spreekt de dubbele beeldspraak van het licht en het zout uit na de zaligsprekingen. Ze openen Jezus’ uitleg van de geboden. Evenals de zalig- sprekingen, richt Jezus deze woorden tot Zijn discipelen die rondom Hem zitten. ‘U bent het zout van de aarde, u bent het licht van de wereld.’ Daar zit ook in: u wel, anderen niet. Reken maar dat de discipelen op de berg daar verbaasd over zijn geweest. Uitgerekend zij het zout der aarde en het licht der wereld? Als er één volk overtuigd was dat zij het licht der wereld waren, dan was het wel het volk Israël. De apostel Paulus appelleert daar nog aan in zijn brief aan de Romeinen: ‘Zie, u wordt Jood genoemd (...) u bent van uzelf overtuigd dat u een gids voor de blinden bent, een licht voor hen die in duisternis zijn.’ 1 En nu zegt Jezus zomaar tegen dat handjevol discipelen van Hem, die Galilese vissers en boeren: ‘U bent het licht in de wereld.’ Hij zegt niet eens: u moet het zout worden, maar: u bent het zout. De discipelen kennen Gods beloften uit het Oude Verbond: ‘Ik ben uw God.’ Ze verwachten hun redding van God. Hij zal Zijn volk verlossen van ellende, ziekte, armoede en dood. Ook van hun zonde en hun schuld. En nu is Jezus daar. Hij geneest zieken, en Hij predikt het Koninkrijk van de hemelen: ‘(…) het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen.’ 2 De dis- cipelen hebben dat gezien en gehoord. En ze geloven het vast en zeker: de beloofde bevrijding brengt God door Jezus, en dus moet je bij Hem zijn. Die band van het geloof aan Jezus is het grote ver schil. Die is er alleen bij de discipelen. Daardoor zijn zij het Koninkrijk van Gods gena de en liefde binnengegaan. Zo zijn ze kinderen van de Vader in de hemel gewor- den. Dat maakt hen tot licht der wereld en zout der aarde. Er valt over zout en licht van alles te vertellen, maar dan worden de beel- den algauw spitsvondig, en spitsvondig heid past niet in een rede die tot de discipelen en de menigte gericht is. Dan past wel eenvoudige en voor ie- dereen direct begrijpelijke beeldspraak. Zout en licht kent iedereen. Zout maakt het voedsel smakelijk. Eten zonder zout is flauw. Dat zout ook kan dienen als conserveer middel zal waar zijn, maar is niet aan de orde: het zout moet niet zijn smaak verliezen. Gebeurt dat wel, dan is het waar- 1 Romeinen 2:17-19.2 Mattheüs 4:17.
17 deloos en nutteloos. De vraag of zout wel smakeloos kan worden, is net zo zinloos als de vraag waarom iemand een lampje onder een korenmaat zou zetten. Het zijn twee absurde trekjes in de beeldspraak. 1 Zout en licht zijn allebei van groot belang voor iedereen. Zonder zout smaakt het eten niet en zonder licht is leven onmogelijk. Zout en licht hebben met elkaar gemeen, dat ze beide een uitstraling hebben. Als je zout in het brood doet, heb je niet een flauw brood plus één hapje zout, maar dan is het hele brood pittig van smaak. Licht stráált. De gewone mensen in Israël wonen meestal in éénkamerhuis- jes. Daar is het ’s nachts aardedonker. Dan kun je geen voet verzetten, of je valt ergens over. Maar als je een olielamp je aansteekt, kun je zien waar alles staat. Je zou het vandaag maar een armzalige verlichting vinden, maar voor de mensen toen was het een verschil van nacht en dag. Het is zinloos om zo’n lampje ergens onder te verstoppen. Dan kun je het net zo goed uitdoven. Als zout smakeloos wordt, gebeurt dat. Licht verstoppen, doet niemand. Het beeld van het licht legt dus meer nadruk op de eigen verantwoorde- lijkheid van de discipelen. Als je bij Jezus het Ko ninkrijk van Gods liefde bent binnen gegaan, wordt alles anders. Je staat in de ruim te van Gods liefde. Je bent bevrijd van de last die je drukt: je schuld voor God. Je hebt een Vader in de hemel Die van je houdt met grenzeloze liefde. Reken maar dat dat verschil maakt! Kun je dat verschil verborgen houden? Dat bestaat niet. Zout maakt de hele maaltijd lekker. Licht schijnt in de hele kamer. Dat kan niet anders. Dat wijst Jezus nog eens extra duidelijk aan, als Hij zegt: ‘Een stad op een berg kan niet verborgen blijven.’ Denk maar aan Jeruzalem op de Sions berg, die oosterse stad met witgekalkte huizen in de felle zon op de berg top. Zo’n stad hoeft niet met reclameborden en schijn werpers in de kijker ge plaatst te worden. Die moet iedereen wel zien. 1 Zie Inleiding: Buitengewone beelden