Inhoud Ter inleiding, prof. dr. A. Baars Verantwoording van de hertaler 1. Over het wezen van het geloof, waarbij tevens de midde - len worden aangewezen die onbekeerde mensen moeten gebruiken om het geloof te verkrijgen en gelovigen om het te bewaren en erin toe te nemen. 2. Over het grote onderscheid tussen het tijdgeloof en het ware, zaligmakende geloof 3. Over de zekerheid als een vrucht van het zaligmakende geloof 4. Hierin wordt aangetoond hoe het komt dat veel van Gods kinderen zo verontrust en twijfelmoedig voortgaan op de weg naar de hemel; in deze moeilijke omstandigheden worden zij hier bemoedigd en opgebeurd 5. Over het zalige en zegenrijke gevolg van een vast gefun - deerde zekerheid in dit leven door het geloof 6. Over de vrede, de blijdschap en de roem van het geloof, die als vrucht uit het wandelen in geloof voortvloeien 7. Over de achteruitgang van Gods kinderen in de beoe - fening van het geestelijk leven 8. Over de welgemeende en oprechte toestemming of in - williging van de ziel met betrekking tot het genadever - bond, ter voorbereiding op het Avondmaal des Heeren 9. Het vervolg op de inwilliging van het verbond 11 43 49 81 108 135 167 202 233 263 293
10. De grote Middelaar van het verbond wordt getoond in Zijn algenoegzaamheid en gewilligheid om diegenen uit te lokken en moed in te spreken die verontrust en beschroomd zijn en niet de vrijmoedigheid hebben om een verbond met God te sluiten 11. Over het gelovig gebruikmaken van de grote Middelaar van het verbond in alle voorkomende omstandigheden waarin Hij te hulp komt tot heiligmaking en vertroos - ting 12. Over de gepaste en godvruchtige voorbereiding of het toebereiden van het hart om het Avondmaal des Heeren met geestelijke vreugde te ontvangen 13. Over de gepaste gesteldheid van de ziel die ieder op de dag van het Avondmaal moet hebben om tot eer van God en tot zegen van zijn ziel aan te gaan 14. Over de gepaste nabetrachting – hoe een godvrezend mens zich tegenover God waardig moet gedragen na het gebruik van het Heilig Avondmaal 325 352 387 419 451
49 Hoofdstuk 1 Over het wezen 1 van het geloof, waarbij tevens de middelen worden aangewezen die onbekeerde mensen moeten gebruiken om het geloof te verkrijgen en gelovigen om het te bewaren en erin toe te nemen. inleiding Ter gelegenheid van het heilige en luisterrijke 2 Avondmaal, dat de Heere heeft ingesteld, willen wij u opwekken om dat elke keer weer 3 op een passende en nuttige wijze te gebruiken. Daarom hebben we, als de Heere ons de gelegenheid geeft, het voornemen om nu en in het vervolg met u 4 te spreken over het zaligmakend geloof, zowel over het wezen daarvan als over de zalige vruchten die eruit voortkomen. Ik wil dat overigens zó doen dat ik veel zaken hieromtrent als bekend zal veronderstellen. Ik wil me er daarbij op toeleggen onbekeerde 5 mensen wakker te schudden 6 en hun de weg tot de eeuwige zaligheid aan te wijzen, maar vooral Gods kinderen te bemoedigen in hun moe - ilijke omstandigheden 7. Ook wil ik advies en leiding 8 aan hen geven hoe ze zich moeten gedragen om méér overvloedig in het geloof te zijn. Dat geldt vooral ter gelegenheid van het Heilig Avondmaal, om dat te gebruiken tot troost en profijt voor hun ziel. Onder het inwachten van de zegen van de Heere wil ik nu 9 dan be - ginnen, waarbij de volgende punten in deze eerste uiteenzetting aan de orde worden gesteld: 1. Ik zal kort iets zeggen over het karakter of het wezen van het geloof, en ingaan op de vraag wat de wezenlijke geloofsdaden zijn. 2. Omdat het geloof de noodzakelijke voorwaarde is om ten avond - maal te gaan, zal ik onbekeerde 10 mensen opwekken om al die 1. natuur2. hoog weerdig3. by die gelegenheden4. met uw aandacht5. natuurlyke6. te ontnuchteren7. zwarigheden8. raad en bestuur 9. in dit uur10. natuurlyke
50middelen te gebruiken die onder de zegen van God ertoe zouden kunnen leiden om hen in het geloof te doen delen. 3. De k inderen 11 van de Heere zal ik overwegingen aan de hand doen 12 om zich van hun geloof te verzekeren; ook zal ik aangeven dat zij verplicht zijn zichzelf bij het geloof, waaraan zij al deel hebben, te bewaren. uitleg 1. Eerst wil ik iets zeggen over het wezen van het geloof, maar vooraf moet ik de opmerking maken dat ‘geloven’ niet betekent ‘iets menen’ of ‘ergens aan twijfelen’. Zo gebruikt men het woord op een verkeerde manier als het gaat over gewone dingen in het dagelijks leven. Men zegt dan: ‘Ik geloof wel dat dit of dat zo is …’ Er zijn dan aan de ene kant argumenten vóór, waarom men dit denkt; maar aan de andere kant zijn er ook argumenten tégen, waardoor men het in twijfel trekt. Dat is echter niet geloven in de echte zin van het woord, maar meer een kwestie van ‘in twijfel trekken’. Dit is helemaal in strijd met de zaak waar wij het nu over hebben. Ook betekent ‘geloven’ niet zomaar 13 ‘iets weten’, dat wil zeggen: door onszelf of door een ander zich ervan bewust zijn dat er een bepaalde zaak is. Ik kan immers iets weten waar ik het niet mee eens ben, maar wat ik eerder moet af keuren. Nu kan dat wel gebeuren ten aanzien van gewone dingen, maar niet in geestelijke zin. Want dan is het geloof een weten dat gepaard gaat met de volledige instemming van het verstand 14 en een omhelzing van de wil. Dat verstaat de Schrift eronder als zij over het geloof spreekt. Vergelijk het met het woord ‘horen’, dat zo vaak in de Bijbel voorkomt. Dat zegt niet gewoonweg ‘met het oor van het lichaam iets aanhoren’, maar zó horen dat het samengaat met aandacht, eerbied en opmerkzaamheid. Het zaligmakend geloof houdt dus in: het getuigenis van God van harte aannemen, met een volkomen overgave 15 van heel zijn ziel en alle genegenheden aan God en Christus. Zo geformuleerd is het een 11. volk 12. gronden aan de hand geven 13. blotelyk 14. oordeel 15. opdraging
51 algemeen aanvaarde term 16, waarvan niemand de kracht kent dan hij die het geloof ontvangt en daarmee op deze wijze werkzaam is. Twee woorden Nu zijn er in Gods Woord twee woorden die deze geloofsdaad uit- druk ken. Het eerste woord vinden we in Psalm 2:12, waar staat: ‘Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen.’ 17 Eigenlijk staat er: die tot Hem de toevlucht nemen. Zo staat het ook in Psalm 36:8, en andere plaatsen. Dit toevlucht nemen drukt de eigenlijke, hoewel nog zwakke geloofsdaad uit, waaraan de zaligheid is verbonden. Het tweede woord betekent leunen, steunen, zich ergens veilig aan overgeven 18 of zich door een ander laten dragen, zoals een kind dat zich veilig overgeeft in de armen van zijn moeder of verzorgster 19. Zo lezen we in Hooglied 8:5: ‘Wie is zij die (…) lieflijk leunt op haar Liefste?’ Zie ook Psalm 84:13 20. Daar drukt het woord een hogere mate 21 van geloof uit, dat in vertrouwen bestaat. In het Nieuwe Testament komt het woord ‘geloven’ soms voor in de betekenis van de zaak 22 die men geloven moet. Zo sprak men over Paulus als de man ‘die ons eertijds vervolgde, maar nu het geloof verkondigt’, vgl. Galaten 1:23. Dan wordt het Evangelie bedoeld, dat men moet geloven. Maar soms komt het ook voor als een daad van het hart 23, dat werkzaam is met het voorwerp van het geloof; zie Johannes 3:36: ‘Die in de Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven’. Dat betekent: wie in het hart met de Zoon werkzaam is zoals God dat van hem vraagt, die is zalig. We spreken nu van dit geloof, dat de ziel werkelijk met Jezus verenigt. Om daar iets over te zeggen, moeten we zien wat eraan voorafgaat, 16. kunst woord; dit is een vertaling van het Latijnse ‘terminus technicus’, d.w.z. een woord met een vaste en algemeen aangenomen betekenis, dat met name in verband met een bepaald vak of een bepaalde wetenschap wordt gebruikt. Immens gebruikt deze term, omdat hij wil benadruk ken dat men bij gebruik van het woord ‘geloof ’ steeds moet vasthouden aan de algemeen aangenomen betekenis van wat ‘geloof ’ in de door hem gegeven omschrijving inhoudt.17. Immens citeert vrij: ‘welgelukzalig zynze [bedoeld is: zyn ze], die op u betrouwen’. 18. op verlaten 19. voedster 20. welgelukzalig is de mens die op U vertrouwt 21. de verdere trap 22. het voorwerp 23. gemoed
52 waarin het wezen van het geloof bestaat, en wat de gevolgen ervan zijn. Wat voorafgaat A ls een mens 24 mag geloven tot zaligheid, gaat daar allereerst de kennis aan vooraf. De kennis is zó noodzakelijk dat geloven zelfs wel ‘kennen’ genoemd wordt. In Jesaja 53:11 staat: ‘Door Zijn kennis zal Mijn K necht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken.’ Dat betekent: door het geloof, want men kan geen enkele geloofswerkelijkheid 25 toestemmen of aanvaarden en daarmee op de juiste wijze werkzaam zijn, behalve wanneer men die kent. Welnu, er worden verschillende geloofszaken verondersteld die men moet kennen. Dat is in het algemeen gesproken het hele Woord van God, maar in het bijzonder zijn het die zaken die betrekking heb - ben op onze eeuwige zaligheid. Zo moet men tot zijn behoud enkele zaken kennen van zichzelf en van de Middelaar. Men moet ook enige kennis hebben van het middel waardoor men aan deze Middelaar deel krijgt, en ook van de plicht voor de ziel om heilig voor God te leven. Het gaat in deze geloofswerkelijkheden dus om de kennis van ellende, verlossing en dankbaarheid. Welnu, deze geloofszaken moet iemand die gaat geloven, in mindere of meerdere mate 26 kennen. Maar niet alle kennis is genoegzaam. Een puur beschouwelijk kennen 27 maakt niemand zalig. Er is verschil tussen het ene en het andere kennen. Het eerste kennen is zoals een onbekeerd mens de geloofszaken met zijn verstand begrijpt, en het tweede zoals iemand die ziet door het ontdekkend licht van de Geest. De eerste kent alleen de woorden en de buitenkant 28 van de geloofswaarheden, omdat hij die zo geleerd heeft, maar hij dringt nooit door tot de kern 29 ervan. Maar de ander kent behalve de woor - den ook de zaken; hij dringt wel door tot de diepste kern 30, omdat hij 24. Immens spreekt vaak van ‘de ziel’, ‘een ziel’, waarmee hij de (geestelijke) mens bedoelt; in deze hertaling wissel ik het gebruik van het woord ‘mens’ en ‘ziel’ regelmatig af. 25. waarheid; een ‘waarheid’ wordt in deze herschrijving met ‘geloofsbegrip’, ‘geloofswer - kelijk heid’, ‘geloofswaarheid’ of ‘geloofszaak’ omschreven. 26. maat en trap; in de context zijn dit synoniemen. 27. een blote beschouwing 28. uit wendige schors 29. pit en merch 30. tot in het allerinnigste
53 die daadwerkelijk 31 in het hart ervaart. De een kent de geloofswaar - heden zonder de minste gevoelige indruk. Hij ziet zijn ellende wel, maar zonder daarover in verlegenheid te zijn, zonder schaamte en droef heid. Hij heeft een beschouwelijke kennis van Christus, maar zonder het minste verlangen naar Hem, althans 32 geen verlangen dat hem naar Christus drijft. Want hij voelt niet dat hij Hem nodig heeft. Maar iemand die werkelijk gelooft, kent de geloofswerkelijk - heden met bewogenheid en diepe gevoelens 33. Hij ziet zijn ellende met ontroering en schaamte 34 en beschouwt Christus als de enige Weg tot zaligheid, en hij heeft een naar Hem uitgaand verlangen om deel aan Hem te mogen hebben. Hier moet het aanvaarden 35 van de gekende geloofswaarheden nog bij komen. Maar een louter instemmen 36 is ook niet genoeg! Men kan het namelijk eens zijn met de objectieve betekenis van de geloofsbe - grippen, omdat ze redelijk klinken, met Gods eer 37 overeenkomen, tot zegen zijn, en er bovendien niets tegen in te brengen is. Maar op deze wijze zijn allen in onze gereformeerde kerk het met de waar - heden van het geloof eens. Maar degene die gelooft omdat hij de geloofswaarheden in zijn hart ervaart, stemt er dubbel mee in. Hij zegt: ‘Ik geloof niet alleen omdat God het getuigt in Zijn Woord, maar ook omdat ik het in mijn hart ondervind.’ Zo getuigt de Geest in het hart dat de Geest Die in het Woord spreekt, de waarheid is. Zien met twee ogen Als op déze wijze de kennis 38 voorafgaat, moet de wezenlijke daad van het geloof noodzakelijkerwijs volgen. Die bestaat erin dat men van harte bij zichzelf vandaan loopt en wegvlucht en de toevlucht neemt 31. dadelyk 32. immers 33. met aandoening/ met indruk 34. met gevoel/ met verlegenheid 35. een toestemming; het woord ‘toestemmen’ betekent in het bevindelijk taalgebruik: de geloofswaarheid met het hart aanvaarden. De aanvaarding met het hart benadrukt Immens in de hierop volgende zin. 36. blote toestemming 37. Gode betamelyk 38. Immens spreekt van ‘een kennis’.
54 tot Christus en Zijn verdiensten, die volkomen toereikend zijn 39. Daarom moet u de wezenlijke daad van het geloof eens zó opvatten: de Heilige Geest, Die hiervan alleen de Werkmeester is, geeft de zondaar twee ogen; met het ene ziet hij zichzelf en met het andere de Heere Jezus. Hij ziet zichzelf in de ellendige, verloren en rampzalige toestand waarin hij van nature verkeert. Hij ziet zijn zonden in alle verzwarende omstandigheden, want de Geest zal de wereld overtui - gen van zonde. Eigenlijk staat er in Johannes 16:8: ‘verstomd doen zijn’ 40, zodat men er niets tegen in kan brengen. Als hij dit ziet, wordt hij verbrijzeld en ontvangt hij een verbroken hart 41. Hij wordt nederig voor God en de hoogmoed 42 van zijn hart wordt weggenomen. Ja, dat inzicht brengt ware verootmoediging met zich mee, zodat de ziel met Efraïm uitroept: ‘Nadat ik aan mijzelf ben bekendgemaakt, heb ik op de heup geklopt; ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden’, Jeremia 31:19. Dat gaat zó ver dat hij wanhoopt aan zichzelf. Maar daardoor wordt hij erop voorbereid om met het andere oog op de Heere Jezus te zien als de grote Heiland en Zaligmaker. Dat is voor zo’n gewond en radeloos mens van uitnemende waarde 43 en vol verkwikking. De Geest doet hem namelijk zien dat Jezus, om een Heiland te zijn, daartoe door de Vader van eeuwigheid is voorbe - stemd en aangesteld. De Geest doet hem ook zien dat de Heere Jezus daartoe in staat is, omdat er in Hem een overvloedige volheid 4 4 is om alle gebrek te vervullen. In Hem woont immers het welbehagen van de Vader in alle volheid, vgl. Kolossenzen 1:19. Ten slotte laat de Geest de mens zien dat Jezus ook gewillig is om alles wat Hij is en heeft aan arme en behoeftige 45 zielen te schenken. Want alles wat Hij als Middelaar is, wat Zijn naturen, namen, ambten en staten 46 betreft, is Hij niet zozeer voor Zichzelf, als wel voor arme zondaren. 39. algenoegzaam; dit woord wordt in deze hertaling vaak ook gehandhaafd. Het is in theologisch en ook bevindelijk taalgebruik een woord dat met name in verband met God wordt gebruikt, en aangeeft dat in en door Hem alles in alle opzichten voldoende is, en volkomen toereikend om alle behoeften te bevredigen (zie W NT, s.v. algenoegzaam). 40. stom zetten 41. [word hy] week 42. hoogheid 43. aller dierbaarst 44. een volle algenoegzaamheid 45. verlegene 46. De ‘staten’ van Christus is een theologische formulering voor Zijn positie van verne - dering in Zijn lijden en die van verhoging na Zijn opstanding.
55 Ja, Hij nodigt hen zelfs uit, Hij bidt en roept om tot Hem te komen. A ls men dit ziet, gaat men de Heere Jezus hoogachten; en er komt een begeerte, een verlangen en een uitzien naar Hem, en daarmee wordt het geloof beoefend. Dat zien met twee ogen is er ook de oorzaak van dat de mens tot twee daden komt 47. Enerzijds ziet hij zich als geheel ellendig en verloren. Hij denkt: Als ik zo blijf, wacht mij niets anders dan een zekere dood en het eeuwig verderf. Maar als ik in Jezus gevonden mag worden, is dat mijn eeuwige zaligheid. Wat doet de ziel dan? Ze vlucht bij zichzelf vandaan 48, ze ziet af van alle eigengerechtigheid, ze wil niet langer het leven in zichzelf 49 zoeken, en neemt daadwerkelijk de toevlucht tot de Heere Jezus en Zijn algenoegzame verdiensten; en daarbij verklaart ze dat ze in Hem gevonden wil worden. De juiste gestalte Om deze daad van geloof weer te geven gebruikt Gods Woord ver - schillende uitdrukkingen 50, die ons de juiste gestalte 51 laten zien van zo’n mens die tot God de toevlucht neemt. De ene keer wordt er gesproken over het zoeken van de Heere, zoals in Psalm 69:33: ‘Gij die God zoekt, ulieder hart zal leven.’ Hier wordt de mens gezien als iemand die zichzelf als een verlorene kent, maar om - dat hij weet dat er nog een middel is om behouden te worden, zoekt hij daarnaar met alle ernst en ijver en gebruikt daarbij alle middelen. Een andere keer wordt het weergegeven als het vragen naar Christus, zoals in Jesaja 11:10, waar staat dat de heidenen naar de wortel van Isaï zullen vragen. Dan wordt er uitdrukking gegeven aan de arme en radeloze gestalte van de ziel, waarbij ze het voor zichzelf opgeeft, maar toch gelooft dat het niet hopeloos 52 is. Daarom vraagt ze ook naar de goede weg, om daarop te wandelen. Ook wordt wel van horen gesproken, zoals in Psalm 45:11: ‘Hoor, o 47. dat dubbelde gezicht, verwekt in de ziel een dubbelde daad 48. loopt en vlied uit zich zelfs 49. in haar eige hand 50. spreek w yzen 51. Dit bevindelijk gek leurde woord wordt in deze hertaling in principe gehandhaafd. Het geeft de gesteldheid van het hart of de gemoedsgesteldheid aan; een enkele keer zal ter af wisseling gebruikgemaakt worden van deze synoniemen. 52. buiten hope
56 dochter, en zie, en neig uw oor.’ Dat betekent hier: op de boodschap 53 van het Evangelie acht geven, met grote aandacht 54 luisteren naar wat God daarin laat bekendmaken 55. Ja, het is het oor te luisteren leggen zoals een zieke doet die op bed het hoofd buigt 56 in de richting van de artsen, als ze met elkaar overleggen of er nog een middel tot herstel is. Dan luistert hij met een gretig verlangen naar genezing, naar wat er over hem gezegd wordt. Er wordt ook gesproken van het aangrijpen van Christus, zoals in Jesaja 27:5: ‘Of hij moest Mijn sterkte aangrijpen’. Het is dan zoals bij iemand die gevaar loopt te verdrinken of in een brand om te komen, en dan het aangeboden middel tot behoud gretig aanpakt om uit dat gevaar gered te worden. Zo ziet een mens zichzelf in het allergroot - ste gevaar van een eeuwig verderf, maar tegelijk ziet hij de Heere Jezus als het enige middel tot behoud dat hem wordt aangeboden. En daarom strekt hij de hand van het geloof uit, grijpt Hem aan en vertrouwt zich aan Hem toe 57. Het woord willen wordt eveneens gebruikt: ‘En gij wilt tot Mij niet komen’, dat wil zeggen: in Mij geloven; zie Johannes 5:40. Dan geeft het uitdrukking aan de gestalte van het hart dat zich overgeeft, waar- bij men ten volle tot een en ander bereid is. Daardoor stemt de ziel van harte in met het besluit 58 van God om zalig te worden zoals Hij het wil, en verlaat ze de dienst van de zonden. Het woord komen is ook van toepassing, zoals in Jesaja 55:3: ‘Neigt uw oor en komt tot Mij’. Dan wordt aangegeven hoe de Heere Jezus Zichzelf in al Zijn volheid aanbiedt. A ls de ziel dat hoort, treedt ze uit zichzelf en laat al haar eigengerechtigheid varen, en komt ze tot Hem om bij Hem het leven te zoeken. De toevlucht nemen tot is weer een andere uitdrukking, zoals in Psalm 53. voorstel; hier in de betekenis van datgene wat meegedeeld of voorgehouden wordt. 54. ‘opmerk ing’ betekent: aandacht, opmerkzaamheid, enz. Het is dus een synoniem van ‘aandacht’, en daarom is ‘met aandacht en opmerk ing’ hier weergegeven als ‘met grote aandacht’.55. voorstellen; ‘voorstellen’ in de betekenis van ter beschik k ing stellen, aanbieden, geven; ook is hier de betekenis relevant van uitstallen, zodat iedereen het ziet en uitgenodigd wordt dat te kopen; ten slotte speelt ook de betekenis mee van ‘bekendmaken’. Voor deze laatste mogelijk heid is hier gekozen, omdat die het dichtst aansluit bij het eerder gebruikte woord ‘boodschap’; zie noot 53.56. het hoofd van het bedde neigt 57. waagt zich op hem 58. voorstel; zie ook noot 56.
57 2:12: ‘Welgelukzalig zijn allen die tot Hem de toevlucht nemen.’ 59 Het is zoals iemand die een doodslag heeft gepleegd en door de bloedwreker wordt opgejaagd. Daarom vlucht hij met de grootst mogelijke haast naar een vrijstad om behouden te worden. Of zoals iemand die door vijanden wordt achtervolgd, een veilig toevluchts- oord 60 ziet en zich daarnaartoe haast. Zo is de Naam van de Heere een sterke Toren, waar de rechtvaardige heen loopt en in een hoog vertrek gesteld wordt. 61 De geloofsdaad wordt ook aangeduid door op Christus te zien of Hem aan te zien, zoals in Johannes 6:40. Daar is de uitdrukking ontleend aan de koperen slang 62. Toen de Israëlieten door de giftige slangen gebeten waren, moesten ze naar deze koperen slang opkijken om behouden te worden. Dat moesten ze doen, al was het maar met een gebroken oog, dat is een oog dat het medelijden opwekt van iemand die hem aanziet. Deze uitdrukking geeft dus de daad aan van het meest zwakke geloof, waardoor een bijna stervend 63 mens toch het oog op Jezus vestigt met de bede 64 of Hij Zich over hem wil ontfermen. Ook is wel van kiezen sprake; zie Jozua 24:15: ‘K iest u heden wie gij dienen zult.’ Dat is die daad van de ziel waardoor ze na rustig over - leg en berekening van de kosten tot het besluit komt om zich voor de Heere en Zijn dienst uit te spreken 65, zonder nog langer op twee gedachten te willen hinken. Ook wordt de geloofsdaad weleens het kussen van de Zoon genoemd, zoals in Psalm 2:12: ‘Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne’. Dat is een kus zoals onderdanen die plegen te geven aan hun koning, waarmee ze hem als koning erkennen, zich aan zijn gezag onderwerpen en 59. Immens citeert hier kennelijk niet uit de Statenvertaling, en naar het zich laat aanzien ook niet uit een andere protestantse vertaling die hij tot zijn beschik k ing kon hebben; de tekst luidt in de SV: ‘Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen.’ Immens gaat hier waarschijnlijk direct terug op het Hebreeuwse werk woord, dat inhoudt: vertrouwen op iemands bescherming. Dit wordt elders uitgewerkt als schuilen onder vleugels, o.a. in Psalm 36:8 en 91:4; zie ook Ruth 2:12. God biedt een schuilplaats waarin men veilig is. 60. een sterkte 61. Vgl. onder andere Psalm 61:4 en Psalm 9:10. 62. Zie Numeri 21:9 e.v. 63. een zieltogende en doodbrakende ziel; dit zijn beide synoniemen voor ‘ster vend’. Zie het W NT, dat het woord één keer noemt, bij de besprek ing van ‘dood’: dreigend te ster ven, zieltogend, waarbij naar Psalm 88:16 wordt verwezen. 64. ‘met de bede’ is hier voor de duidelijk heid toegevoegd. 65. te verk laren
58 aan zijn bevelen gehoorzamen. Zo wil ook de ziel de Heere Jezus tot Koning over zich uitroepen. Zijn gezag is voor haar heel zalig en lief- lijk, en het doen van Zijn geboden is voor haar vreugde en blijdschap. Deze geloofsdaad wordt vooral weergegeven door de uitdrukkingen hongeren en dorsten. Zie Mattheüs 5:6: ‘Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid.’ Hiermee wordt namelijk de meest oprechte, sterke, voortdurende en werkzame gestalte van het hart weergegeven. Daardoor rust de ziel niet vóór ze Christus mag ge - nieten en daarvoor stelt ze alle middelen in het werk. Ten slotte wordt deze daad van het geloof weergegeven door de woorden aannemen , omhelzen en in de armen nemen 66. Zie Johannes 1:12: ‘Zovelen Hem aangenomen hebben’. Hiermee wordt het heilig genoegen, de innige liefde en de blijdschap van de mens uitgedrukt, als hij deel aan Jezus heeft. A l deze manieren van spreken die Gods Woord gebruikt, drukken wel dezelfde wezenlijke daad van het geloof uit, maar ze maken ons ook duidelijk wat de onderscheiden 67 gestalten van de ziel zijn. Voorwaarden Maar om deze geloofsdaad op de goede wijze te verrichten, zijn er bepaalde voorwaarden vereist waaruit deze oprechtheid blijkt. Als een ziel namelijk op gelovige wijze tot Christus de toevlucht neemt, doet ze dat van harte 68. Er is werkelijk niemand die een doodslag heeft gepleegd die met méér haast 69 naar de vrijstad kan lopen; er is geen enkele gebetene die met een groter verlangen naar de koperen slang kan opzien; er is niemand van hen die bijna omkomen van honger of dorst die hartstochtelijker 70 naar eten en drinken verlangt dan een ziel die naar Jezus vlucht 71, op Hem ziet en naar Hem hongert en dorst. De ziel neemt Jezus alleen aan als ze de dienst opzegt aan de zon - de, de wereld en de satan. Ze verklaart de vijanden van Jezus als de hare. Ze weet dat Jezus alléén al haar liefde, al haar tijd en al 66. als in de armen druk ken 67. byzondere 68. hertelyk 69. veerdigheid 70. hertelyker 71. loopt /vlucht; deze t wee door Immens gebruikte woorden zijn hier in één woord weer - gegeven.
59 haar kracht waard is. Ze wil haar hart niet langer laten delen tus - sen God en de wereld, maar terwijl ze van de wereld afstand neemt, roept ze uit: ‘Wij zijn uwe, o David, en met u zijn wij, gij zoon van Isaï’ 72. De ziel neemt Jezus ook geheel en al aan en wil niets van Hem uit - sluiten 73. Alles wat aan Hem is, is even begeerlijk! 74 Zij wil Hem zoals Hij is in Zijn beide staten, om met Hem vernederd én verhoogd te worden. Zij wil Hem zoals Hij is in Zijn drie ambten, om van Hem onderwijs te ontvangen als Profeet, door Hem verzoend te worden als Hogepriester en geregeerd 75 te worden als Koning. De ziel neemt Hem aan met al Zijn weldaden, om door Zijn Geest geheiligd en ook voor eeuwig zalig gesproken te worden. De ziel neemt Hem voor altijd aan; ze wil niet terugkeren naar het oude Sodom, dat ze eens verlaten heeft. Ze wil echter in voor- en tegenspoed, zowel in het licht als in het donker, in blijdschap en droef heid, in leven en sterven, nu en voor eeuwig bij Jezus blijven 76. A ls nu iemand op deze wijze Christus door het geloof heeft aange - nomen, dan is het gevolg daarvan dat hij in alles op Hem steunt 77. Hij vertrouwt daarbij op Hem en geeft zich over aan Zijn macht en genade. Hij mag ook met vreugde weten en ervan verzekerd zijn dat hij deel aan Christus heeft. Maar hierover zullen we het later afzonderlijk hebben. Ik heb u nu de wezenlijke daden van het geloof slechts kort voorge - houden, omdat het geloofswaarheden betreft die we bij de zevende zondag [van de Heidelbergse Catechismus] uitgebreider behandelen. 2. Nu moet ik in de tweede plaats – als ik mijn opzet volg – voor on - bekeerde mensen de wegen en middelen aanwijzen die zij moeten gebruiken om onder de zegen van God deel te mogen krijgen aan het geloof. Maar hoewel zij allen onbekeerd zijn, zijn ze dat toch niet op dezelfde manier. Daarom moet ik eerst uitleggen welke mensen 72. 1 K ronieken 12:18 73. uitbedingen 74. Vgl. Hooglied 5:16 75. beheerscht en geregeerd; dit zijn synonieme werk woorden. 76. het (…) met Jezus houden 77. een leunen en steunen
60 ik bedoel 78 die de door mij aangereikte middelen het best tot hun profijt kunnen gebruiken. Wie worden bedoeld? Er zijn mensen die zo diep onwetend, zorgeloos en ongevoelig zijn dat zij nooit denken aan hemel of hel, aan zaligheid of rampzaligheid. Ze zijn als redeloos vee, hoe duidelijk 79 men het hun ook voorhoudt. Ze begrijpen zelfs de woorden niet, laat staan de zaken! Ja, ze zijn zó ongevoelig dat ze nog onverschillig 80 zouden blijven, als men de afgrond van het verderf voor hen kon openen om het nare gekerm van de rampzaligen te laten horen. Aan hen kunnen we geen middelen voorhouden; zij zijn alleen maar voorwerpen van innig medelijden. Maar omdat zij leven onder de mogelijkheid van zalig worden, is het hun plicht om alle middelen te gebruiken waardoor ze tot enige kennis van de geloofswaarheden kunnen komen. Zij moeten vooral naar die plaatsen gaan waar het licht van het Evangelie schijnt onder de verkondiging van het Woord. Wie weet wat God nog eens doen zal, wie weet of Hij hun hart niet eens raken zal. Er zijn anderen, die wel niet zo diep onwetend zijn, maar die verzot zijn op de wereld en zich overgegeven hebben aan wereldse vermaken en samenkomsten. Het is zó dat de boodschap bij hen geen ingang heeft, al zouden wij hun op de meest hartinnemende wijze Jezus verkondigen in Zijn dierbaarheid en beminnelijkheid, de weg naar de hemel in haar aangenaamheid, en de eeuwige zaligheid in al haar heerlijkheid 81. En hoewel ze weten dat ze nog niet bekeerd zijn, die bekering stellen ze altijd maar uit. Er is immers ‘nog tijd genoeg’; dat geldt zeker als ze nog jong zijn. Weer anderen hebben het zó druk 82 en zijn met zoveel dingen van deze wereld bezig, dat zij dag en nacht niets anders doen dan zwoe - gen en ploeteren 83. A l hun zorg is op tijdelijke dingen gericht, en ze hebben nooit tijd om eens rustig na te denken over de vraag: ‘Hoe staat het er met mijn ziel voor? Hoe zal het zijn, als ik eens moet sterven?’ Ik ben bang dat de middelen die we zullen aanreiken, deze 78. wie ze zyn 79. k laar en duidelyk 80. geen aandoening 81. bekoorlyk heid 82. beslommerd 83. slaven en woelen
61 mensen weinig voordeel geven, want ze gunnen zich geen tijd om ze te gebruiken. Nog weer anderen zijn er die, als men hen tot geloof tracht te bewe - gen en daartoe de middelen aanreikt, allerlei uitvluchten verzinnen en daarvoor de gereformeerde leer 84 misbruiken. Ze zeggen namelijk: ‘Gods Woord leert ons dat wij vanuit onszelf niet in staat zijn iets goeds te doen, dat het geloof een gave van God is, en dat het niet af hankelijk is van degene die wil of die loopt, maar van de ontfer - mende God. 85’ En als men hen eens aanspoort om hun eeuwig heil te zoeken, dan hebben ze het antwoord al klaar: ‘Ik kan het mezelf toch niet geven!’ En zo blijven zij zorgeloos! Maar zondaren, mag ik u eens vragen: ‘Zegt u dit uit de oprechte zorg voor uw hart, omdat u uw onmacht ervaart als een deel van uw ellende? Of is het opdat u een voorwendsel hebt om uw schande te verdoezelen 86, waarachter u zich kunt verbergen? En wilt u zo God de schuld geven?’ A ls u een eerlijk antwoord geeft 87, zult u dit laatste moeten bekennen. Dan is het niets anders dan het tegengaan van de waarschuwingen van uw geweten. Daaruit blijkt dan dat het niet alleen om ‘niet kunnen’ gaat, maar veel meer om ‘niet willen’. Want als u werkelijk wilde, zou uw onmacht niet iets zijn om u te veront - schuldigen 88. Integendeel, dan zou die onmacht u – gebruikmakend van de middelen – naar God uitdrijven met gebeden en smekingen of Hij Zijn almachtige hand tot u zou willen uitstrekken 89. Ten slotte zijn er mensen die nog een stap verder komen. Zij zeg - gen: ‘Ik denk dat het mij niet ontbreekt aan de wil. Ik voel dat mijn hart ertoe bereid is God te dienen. Ik zie daar ook zóveel voordeel in, maar ik kan het écht niet! Waar hapert het nu toch aan? Want al gebruik ik dan de middelen, ik maak geen vordering, ik blijf steeds dezelfde.’ Overweging Ach, vrienden, wacht eens! U zegt: ‘Ik gebruik de middelen.’ Maar hoe gebruikt u die? Het is niet om het even hoe u dat doet. U doet 84. De leer van de Her vormde godsdienst 85. Vgl. Romeinen 9:16. 86. een deksel der schande 87. de waarheid spreekt 88. tot verschoning 89. aan u legge
62 dat misschien in eigen kracht, of u verwacht het alleen van die mid- delen, zonder op God te zien. We zullen verderop laten zien hoe men hierin moet handelen. Of zegt u: ‘Ik wil wel, maar ik ben zo vreselijk onmachtig’? Ja, dat is waar, u bent onmachtig, maar is uw willen wel oprecht? U meent dat u wilt, en in zekere zin is dat de waarheid. U wilt wel zalig worden, maar de weg waarlangs u die zaligheid kunt krijgen, staat u niet aan. Dan doet u als iemand die wel zin heeft om de aangeboden koop- waar te kopen; maar de prijs die hij ervoor moet betalen, bevalt hem niet en daarom gaat de koop niet door. Er is bovendien nog iets wat u terughoudt: u kunt van wat u het allerliefste doet, geen afstand nemen. Er zijn zoveel hoogten waar u niet af wilt, en er zijn zoveel banden die u vasthouden, dat u daardoor niet tot een beslissing kunt komen waar u geheel en al achter staat 90. We hebben het menig keer ondervonden bij mensen die vanuit de overtuiging van hun gemoed onder tranen te kennen gaven dat zij God wel wilden dienen. Maar als wij onderzoek deden naar de diepste grond van hun hart, bleken er nog verlangens te zijn waaraan het hart verkleefd was. Zij wilden God en de wereld samenvoegen 91, en daarom bleven zij dezelfden. Ach, geloof het toch: als het zo bij u ligt 92, moet ik u zeggen dat uw willen nog niet oprecht is, al zegt u het nog zo vaak. God eist het hele hart op. Vier genademiddelen Wilt u die zich in een gemoedstoestand als deze bevindt, wel enige genademiddelen aangereikt krijgen? We zullen dat doen, met de bede of het de Heere mag behagen daardoor Zichzelf aan u te openbaren. Er zijn enkele zaken die u ter harte moet nemen, en enkele waar u zich voor moet wachten. De middelen die u moet aanwenden, zijn de volgende: a. Er is geen beter, heilzamer en meer gezegende zaak dan u te houden aan de middelen waarvan God gewoonlijk gebruikmaakt. Kom trouw op onder het gehoor van Gods Woord . Daar wordt u niet alleen in de geloofswaarheden onderwezen, maar ook voortdurend aangespoord om uw eeuwig heil te zoeken. Onder de verkondiging van het Woord 90. volkomen rezolutie 91. samen paren 92. indien dit uw toestand is
63 heeft God Zijn zegen beloofd; dáár wil Hij werken. O, het is niet te zeggen hoe schadelijk het is als God enige gemoedsbewegingen in het hart geeft, en men zich dan aan de genademiddelen onttrekt. Nee, wees daarin – voor zover uw omstandigheden in de wereld dat toelaten – heel stipt. Maar denk niet dat het voldoende is als u ijverig naar de kerk gaat. O nee, al was u daarin boven anderen een voorbeeld, dan is dat wel goed en prijzenswaardig, maar het is niet genoeg. Het zou zelfs een grond kunnen worden voor zorgeloosheid, waarop u gaat rusten. Of u verwacht het van het genademiddel als middel, alsof dat op zichzelf voldoende is. Maar het middel kan het ook niet; als God daarin niet medewerkt, zult u dezelfde blijven. Als u dit genademiddel echter wilt aanwenden om er geestelijk voor- deel mee te doen, moet u nooit uw huis verlaten zonder u eerst af te zonderen, en – al zijn het maar enkele ogenblikken – uw knieën te buigen voor God. En als u daartoe geen gelegenheid hebt, zucht dan maar en zeg: ‘Heere, nu ga ik weer naar Uw huis zoals U mij opdraagt, maar ik ben er al zo vaak zonder zegen geweest. Laat het nu Uw tijd mogen zijn om te werken. Laat er eens een woord in mijn hart mogen vallen; laat dat voor mij een zaad van wedergeboorte mogen zijn.’ En als u in de kerk bent, doe dan uw best om aandachtig te luisteren 93. A ls de predikant bidt om de bekering van zondaren, laat uw verlangen dan verdubbeld worden. A ls het Woord uitgelegd en toegepast wordt, leg uw hart er dan eens naast. U zult bemerken dat uw toestand er vele malen in wordt weergegeven. Denk dan niet: Dat slaat op die en die! Maar denk dan: Dat is voor míj, zo ellendig ben ík, daar ben ík schuldig aan! Dit zal u mogelijkerwijs tot boet - vaardigheid en vernedering brengen. En als u uit de kerk naar huis gaat, buig 94 dan opnieuw uw knieën voor God, en zeg: ‘Heere, ik heb nu al zo lang bij het badwater van Bethesda 95 gelegen, en ik ben er nog even ellendig aan toe. Och, dat Uw Geest mijn hart eens zou aanraken, opdat ik genezen mag worden. Laat dit woord eens klemmen op mijn hart!’ Wie weet, als u zo doet, wat God dan wil doen. b. Houd u zoveel u kunt bezig met het onderzoek van Gods Woord en 93. aandacht by te brengen onder het gehoor 94. legt (…) neer 95. Zie de geschiedenis in Johannes 6:1-18.
64 die geloofswaarheden die uw eeuwige zaligheid aangaan. Lees vooral die boeken die u aan uzelf ontdekken, u aansporen en de weg wijzen 96. Dat zijn boeken die over de bekering spreken, over wedergeboorte en geloof, dus over geloofswaarheden die men moet ondervinden. God werkt ook weleens onder het lezen, zoals bij de kamerling 97 gebeurde; zie Handelingen 8. c. Sluit u zoveel u dat kunt doen aan bij het gezelschap van godzalige mensen, zonder uw beroep te verwaarlozen waarin God u gesteld heeft. Maar het is niet om het even 98 bij wie u aansluiting zoekt. Er zijn veel mensen die wel ‘een gedaante van godzaligheid vertonen’ 99, maar de kracht ervan niet kennen; mensen die gerust en zonder zor - gen leven; mensen die wel over het christelijk geloof kunnen spreken, maar het niet wezenlijk ervaren. A ls u met zulke mensen omgaat, kan dat zeer schadelijk voor u zijn en u in het vooroordeel stijven dat de wereld heeft, namelijk dat die vromen maar schijnheilige mensen zijn. Het is ook mogelijk dat die omgang u zorgeloos maakt, alsof de buitenkant wel genoeg is. Nee, sluit u aan bij de meest verstandige, teergevoelige 100 en geoefende christenen, die in staat zijn u op grond van Gods Woord raad en leiding te geven. Maar ik moet wel tot uw waarschuwing zeggen dat u er geen aanstoot aan moet nemen als u ook bij hen gebreken ontdekt. Bedenk dat de voornaamsten van Gods kinderen met verdorvenheden moeten worstelen. Blijf daar niet bij stilstaan, maar kijk liever naar de genade die zij bezitten, om daardoor tot jaloersheid opgewekt te worden. En laat ik dit ook in het voorbijgaan mogen zeggen, kinderen van God: wat is het toch nodig dat we ons in onze levenswandel op tere wijze, voorzichtig en oprecht gedragen, zodat wereldse mensen zich niet aan ons zullen ergeren. We zijn een stad op een berg, ieders oog is op ons gericht. En als wereldse mensen 101 ook maar iets kunnen ont - dekken wat in ons nadeel is, worden zij in hun zorgeloosheid gestijfd. Laten we daarom nauwlettend zijn ten aanzien van ons gedrag, opdat we niemand tot aanstoot zullen zijn. Laten we vrijmoedig voor God en Zijn dienst uitkomen, en proberen velen te lokken door te laten 96. besturing voor u zijn. 97. kamerling; zie Handelingen 8:27 e.v. Een kamerling is zoveel als een kamerheer. 98. evenveel 99. Zie 2 Timotheüs 3:5. 100. tederste 101. de wereld
65 zien dat de dienst van God een begerenswaardige zaak is. A ls God gelegenheid geeft deze of gene te ontmoeten, laten we dan proberen getrouw te zijn door hem aan te spreken. Doe dit echter niet hard of vanuit de hoogte, maar met alle bescheidenheid en vriendelijkheid zodat het hem of haar tot voordeel strekt. d. Maar omdat elk middel vruchteloos is zonder de zegen van God, geef ik u de raad om veel werkzaam te zijn in het gebed . Ik weet wel dat u zult zeggen: ‘Hoe kan ik dat middel nu gebruiken? Een onbekeerd mens kan immers niet bidden, en God hoort de zondaars toch niet?’ Dat is waar, God hoort de zondaars niet, als zij bidden en in de zonde willen blíjven, maar als u bidt om bekering, om een omkeer van uw hart, dan heeft God daar een behagen in. Daarom zei Petrus tegen Simon de tovenaar: ‘Bid God dat u deze zonde vergeven wordt’, zie Handelingen 8:22. Ga dan maar steeds opnieuw 102 als een ellendig en machteloos mens liggen aan de voeten van de Heere Jezus. Erkén dat u zo ellendig bent, maar bid Hem of Hij met een oog van medelijden naar u wil omzien en u ook in Zijn genade wil doen delen. Belemmeringen vermijden Dit moet u doen om met alles wat in u is het geloof te mogen ont - vangen. U moet dan echter ook alles uit de weg gaan wat dit zou kunnen belemmeren. A ls God uw hart enige overtuigingen 103 geeft onder het lezen van het Woord of andere geschriften of door wat tot u gesproken wordt, zodat u overtuigd wordt van uw zonden, en u zich gaat schamen en bedroefd wordt, doof dan dat licht niet uit en ga niet tegen die overtuiging in! U weet niet of het maar een algemene overtuiging van uw geweten is of dat God in u begint te werken. U kunt nooit gevaarlijker 104 doen dan dat licht uit te doven! Dit zou namelijk de oorzaak kunnen zijn dat God niet meer met u wil twisten, maar u aan een algehele onverschilligheid overgeeft. A ls uw hart enigszins opgewekt wordt 105 om het goede te doen, of inwendig gewaarschuwd wordt het kwade en zondige na te laten, volg dat dan op en ga er niet tegen in. Wie weet of het niet af komstig is van Gods Geest! Ach, ik ben bang dat er veel mensen zijn met een 102. menigmaal 103. aandoeningen 104. slimmer 105. eenige opwek k ingen voelt
66 overtuigd geweten die tegen de waarschuwingen daarvan ingaan en zich menigmaal inlaten met wereldse kringen en zinloze, zondige dingen. Daardoor doven ze de vonken die in hen zijn uit, in plaats van met hun onrustige hart naar God te gaan en te bidden of deze aansporing toch door een waarachtige bekering gevolgd mag worden. O, bedenk toch wat een zonde u doet door zo te handelen. Dat is de Geest der genade met smaad behandelen. Dan wijkt Hij ten slotte, en zult u op deze wijze zorgeloos neerstorten in het verderf. Hoe ellendig zal de herinnering hieraan dan voor u zijn, als u in de hel moet denken: Toen, op dat moment, tijdens die preek, onder dat middel klopte God op mijn hart, maar ik heb niet geluisterd, ik heb het aan de kant geschoven 106 met werelds plezier, en nu is het tot in eeuwigheid voorbij, nu is alle hoop afgesneden … Als u dat verwijt van uw geweten niet wilt krijgen, geef dan gevolg aan deze aansporing. Wacht u toch voor moedeloosheid en wanhoop, waardoor u zou denken: Het heeft al zo lang geduurd, en het blijft maar bij een over- tuiging. Mijn zonden zijn al te groot, God zal ze mij niet vergeven … Zo ver probeert de satan u te k rijgen om u zorgeloos te maken. Nee, zolang u leeft, is er hoop. De zieke had achtendertig jaar bij het badwater van Bethesda gelegen, en toen genas Jezus hem. A l waren uw zonden nog zo groot, ja, al had u de duivel in het zondigen geëvenaard 107, Gods barmhartigheid en Zijn ontferming zijn nog oneindig veel groter om ze te willen en te kunnen vergeven. Geef het daarom nooit in moedeloosheid op, maar blijf aanhouden met de bede of God Zich nog eens over u wilde ontfermen. 3. Maar laten we nu overgaan tot het derde punt waarover we zou- den spreken. Dat heeft in eigenlijke zin vooral betrekking op Gods kinderen, die het beginsel van het geloof al ontvangen hebben. We moeten tot hen eerst een woord ter bemoediging spreken en hen vervolgens aansporen om het geloof waarin zij delen, ook te bewaren en te trachten erin toe te nemen en daarin overvloedig te zijn. 106. gediverteerd 107. al had g y u de Duivel in zonden gelyk gemaakt
67 Bemoediging Kom eens dichterbij 108 , gelovigen, die werkelijk tot Jezus bent geko - men, maar er nog zo over inzit of het wel echt wáár is. In uzelf bent u arm, terwijl u toch rijk bent. Ik zal nu niet veel zeggen om u te bemoedigen, omdat ik het plan heb afzonderlijk over de zekerheid van het geloof 109 te spreken. A lleen dit moet ik zeggen: ‘Ach, word eens stil en kom tot rust 110, om aandacht te geven aan wat er in uw ziel al heeft plaatsgevonden en nog plaatsvindt.’ Ik vraag u dan het volgende: Durft u te ontkennen dat het licht dat in uw ziel ontstoken is, zich onderscheidt van dat van de wereld, ja, zelfs van de tijdgelovigen? K ijkt u niet met een ander oog tegen de waarheid aan dan toen u nog in de zonde leefde? Zijn er geen andere neigingen 111 en geen andere geestelijke werkzaamheden dan vroeger? Zou u God niet danken als u in uw vrienden en andere bekenden opmerkt wat u in uzelf aantreft? Durft u te ontkennen dat de blik die u slaat op uw verloren staat, u beschaamd, verontrust en bedroefd maakt? Hebt u niet iets gezien 112 van de noodzaak, de beminnelijkheid en de dierbaarheid van de Heere Jezus? Is Hij u nog nooit dierbaar geworden? U durft toch niet te zeggen dat u nog nooit vrijwillig 113 naar Jezus bent gegaan? Ja, dat zou u toch wel opnieuw willen doen, al was het op ditzelfde ogenblik, als u maar kon en durfde? Bent u niet bereid om uw hart geheel en al aan Hem toe te vertrouwen? Durft u te ontkennen dat u een andere gezindheid, door liefde ge - stempeld, in uzelf hebt opgemerkt? Zijn de zonde, de wereld en uw eigenliefde geen vijanden van u geworden? God, Die wedergeboren 114 hééft; Christus, Die de meest dierbare Persoon is, en alle vromen, die uit God geboren zíjn, zijn zij niet het voorwerp van uw liefde, terwijl u zich vroeger af kerig en vijandig betoonde? Welnu, Wie heeft dat in u gewerkt? Zijn dat niet de eerste kiemen 115 van het geloof ? Geef hier God toch de eer van, en wees niet langer ongelovig, maar gelovig! 108. Koom dan hier 109. Immens spreekt alleen van de verzekering. 110. koom eens tot stilte en bedaardheid 111. bewegingen 112. geen gezicht 113. uit u zelfs 114. geboren 115. beginselen
68 Maar het is niet genoeg om deel te hebben aan de eerste beginselen! Zoveel u kunt, moet u er juist naar staan, dat geloof te bewaren en daarin méér overvloedig te zijn. 116 Dit moet ik nog wat nader toelich- ten. Eerst zal ik aan de kinderen van God laten zien hoe noodzakelijk het is dat zij zichzelf bewaren bij het geloof 117, dat zij eens ontvangen hebben; ook wil ik laten zien dat zij ernaar moeten staan om daarin toe te nemen en te groeien; om dit doel te bereiken wil ik ten slotte trachten geschikte middelen aan te reiken om er voorspoedig in te kunnen zijn. Bewaren Wat het eerste punt betreft, moet men het wel in een goede zin opvat - ten, als ik zeg dat men zichzelf bij het geloof moet bewaren. Hiermee wil ik namelijk niet zeggen dat men weer uit de genade kan vallen en het geloof verliezen, zoals de roomsen 118 en de luthersen willen. De eersten stellen dat een algehele af val van de heiligen mogelijk is, de anderen dat dit voor een tijd geldt. Maar dat strijdt tegen Gods Woord, dat overal leert dat de genadegiften en de roeping van God onberouwelijk zijn 119. Gods liefde waarmee Hij Zijn volk lief heeft, is een eeuwige liefde, Jeremia 31:3. Waar God het zaad van het geloof eenmaal in het hart gelegd heeft, daar blijft het altijd; geen vijand kan het eruit rukken. Dat blijkt uit het voorbeeld van heiligen die in zonden gevallen zijn. David bad of God Zijn Heilige Geest niet van hem wilde wegnemen; dus ook op het dieptepunt van zijn val bezat hij Die nog, Psalm 51:13. Toen Petrus Christus verloochende, heeft Hij voor hem gebeden opdat zijn geloof niet zou ophouden, Lukas 22:32. En dat is beslist ook verhoord, want de Vader hoort Hem altijd. Het zaad van het geloof is dus nooit aan verandering onderhevig. A ls Christus in Mattheüs 13:21 dan ook over het geloof spreekt dat slechts voor een tijd is, dan is dat níét het ware geloof, want Jezus zegt ervan dat het geen wortel had. Maar hoewel het zaad van het geloof in het hart blijft, kan het toch verslappen in zijn werkingen, zodat het helemaal winter in de ziel wordt en er geen bladeren, bloesem of vrucht te zien zijn. Ja, het geloof wordt dikwijls ook minder wat de verschillende mate er - 116. Vgl. 2 Thessalonicenzen 1:3. 117. in het geloof 118. het pausdom 119. Vgl. Romeinen 11:29; dit betekent dat God niet zal herroepen wat Hij belooft.
69 van betreft 120. Terwijl het in het begin vaak zo hartelijk en levendig is en men durft te vertrouwen op Gods beloften en grote zaken aankan, wordt het minder krachtig. De hartelijkheid en de ijver verflauwen, en het vertrouwen verdwijnt. Het geloof wordt voortdurend geslingerd door twijfel in het hart 121 en ongeloof. Daarom worden er ook weinig vruchten van het geloof in de levenswandel gezien. Welnu, om dit alles tegen te gaan, moeten christenen zorgvuldig waken; en in die zin moeten zij het geloof bewaren. Daar wekt Gods Woord hen ook voortdurend toe op, zoals in 1 Korinthe 16:13: ‘Staat in het geloof ’; en in Openbaring 3:11: ‘Houd wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.’ De Heere heeft ook een nauw verband gelegd tussen Zíjn bewaren en dat van óns. God bewaart het genadeleven op onmiddellijke wijze door Zijn almachtige kracht, maar wij moeten het bewaren door ijverig gebruik te maken van de middelen. Dat hoort zo onlosma- kelijk bij elkaar als eten en drinken nodig zijn tot onderhoud van het lichaam. Dit leert Petrus in 1 Petrus 1:5. U wordt in de kracht van God bewaard, van God uit gezien. Door welk middel? Door het geloof! Daarom zegt Johannes: ‘Die uit God geboren is, bewaart zichzelf, en de boze vat hem niet’, 1 Johannes 5:18. Er is niets wat méér aan bestrijding onderhevig is 122 dan het geloof. Daar valt de vijand op aan om het voortdurend te bet wisten, en daarom moet men op dit punt het meest waakzaam zijn 123. Het geloof is het schild dat men in de geestelijke strijd moet ge- bruiken om tegen alle aanvallen staande te blijven. Daarom vooral is het nodig om het schild van het geloof als het belangrijkste 124 onderdeel van de wapenuitrusting vast te houden, om daardoor te kunnen overwinnen. Groeien Het is in de tweede plaats echter niet genoeg het geloof te behou - den, men moet juist trachten daarin te groeien en overvloedig te zijn. Daar worden Gods kinderen ook voortdurend toe opgewekt. Petrus zegt: ‘Maar wast op in de genade en kennis van onze Heere en 120. het vermindert (…) in de trappen 121. t w yfelmoedigheit 122. onderworpen is 123. dus heeft men dan daar het meest tegen te waken 124. het voorname
70 Zaligmaker Jezus Christus’, 2 Petrus 3:18; en verder: ‘En als nieuw geboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen’, 1 Petrus 2:2. Paulus wil dat de christenen tot de volmaaktheid zullen voort varen, vgl. Hebreeën 6:1. Zij moeten van kinderen jongelingen, en van jongelin- gen mannen en vaders in Christus worden, vgl. 1 Johannes 2:12,13. Ze moeten van gekrookte rieten opgroeien tot eikebomen van gerechtig - heid. Ze moeten toenemen als mestkalveren, Maleachi 4:2, naar de belofte in Psalm 92:14: ‘Die in het huis des Heeren geplant zijn, die zal [het] gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods.’ Ze moeten zijn als de arenden, waarvan de krachten vernieuwd worden, vgl. Jesaja 40:31; als de wagens en paarden van de farao, vgl. Hooglied 1:9; als het paard van Gods majesteit in de strijd, vgl. Zacharia 10:3. Zij moeten bij hun geloof deugd voegen, bij de deugd kennis, bij de kennis matigheid, godzaligheid, broederlijke liefde, ja liefde jegens allen, vgl. 2 Petrus 1:5,6. Wat geven deze woorden anders te kennen dan toenemen in het geloof ? Daarom moet een gelovige groeien in kennis. Hij moet niet als de k inderen bij de eerste melk van de waarheid van Gods Woord 125 blijven, maar naar het vaste voedsel staan, vgl. Hebreeën 5:12. Dat betekent: hij moet niet tevreden zijn met het kennen van de eerste beginselen van de fundamentele geloofswaarheden 126 die nodig zijn tot zaligheid, maar zich erop toeleggen om tot volmaaktheid te ko - men 127. Hij moet het Woord van God en de diepten die daarin zijn, méér leren kennen om er Gods wijsheid in te aanbidden. Hij moet er bovenal naar staan een helder begrip te krijgen van het hele werk waardoor God tot zaligheid brengt 128. Hij moet dus weten van de Middelaar van het verbond in al Zijn dierbaarheid, van de Geest en Zijn werkingen, en van de verplichtingen die hij heeft om godzalig te leven 129. Van al deze zaken moet hij een heldere, zuivere 130, onder - scheiden en bevindelijke kennis hebben. Een gelovige moet ook vorderingen maken in het toestemmen van 125. de eerst melk der waarheden; in de aangehaalde tekst is sprake van ‘de woorden Gods’, in bevindelijke taal vaak als ‘de waarheid’ aangeduid.126. grondwaarheden 127. trachten voort te varen 128. het ganse werk der zaligheid 129. tot godzaligheid 130. nette
71 de waarheid 131 , als hij die met een zuiver en gegrond oordeel 132 kan toetsen. Dan kan hij zien wat goed of kwaad, waarheid of bedrog is, om daarin mee te gaan 133 of juist niet. Tot dit laatste is hij vooral in staat, omdat hij in de praktijk van het geloofsleven 134 daarvan de lieflijkheid 135 en de kracht in het hart kent. Dan getuigt de Geest dat de Geest de waarheid is. Ja, de gelovige vordert ook in het instemmen met God 136, als hij bepaalde waarheden waarin hoogten en diepten zijn die hij niet kan begrijpen, toch hartelijk aanvaardt 137 en aanbidt, omdat God het zegt. De gelovige moet ook toenemen in het toevlucht nemen tot de Heere Jezus, om dat in alles en bij elke gelegenheid met meer hartelijk - heid, regelmaat, rust, vrijmoedigheid en volharding 138 te doen. A ls hij afwijkt, moet hij verzoening zoeken in Jezus’ bloed. A ls hij het niet meer weet 139, moet hij tot Hem gaan om raad. In het donker, tot Hem om licht! In zwakte, tot Hem om kracht! In één woord gezegd: hij moet trachten zó te leven dat hij voortdurend van zichzelf afziet en op Christus gericht is. Een oprecht christen moet trachten toe te nemen in geloofsvertrou- wen. Het geloof is vaak niet meer dan toevlucht nemen, en is aan veel slingeringen 140 onderworpen. Het durft niet op God te vertrouwen en de beloften aan te wenden. En het is zo gauw bevreesd 141 als er moeilijkheden zijn. Maar dat geloof moet toenemen en een verze - kerd geloof worden, dat krachtig standhoudt in de verzoekingen; een geloof dat vast vertrouwt op Gods beloften; een geloof dat de eeuwige zaligheid en alles wat van eeuwigheidsbelang is 142, in Gods hand durft overgeven. 131. [Hij moet] vorderen in de toestemming van de waarheden; ‘toestemmen’ tegenover God is verk laren dat men de geloofswaarheden van harte aanvaardt, ook al begrijpt men ze niet. 132. met een nauwkeurig oordeel des onderscheids 133. toestemming geven 134. bevindelyk 135. zoetigheid; een bevindelijk woord dat aangeeft dat de inwerk ing van Gods Geest dierbare en aangename gevoelens in het hart oproept.136. in de toestemming 137. omhelst 138. hertelyker, gezetter, bedaarder, vr ymoediger en aanhoudender 139. in verlegenheid 140. schuddingen 141. ligt versaagd 142. belangens
72 Bijbellezen Om overvloedig te zijn in het geloof 143 moet ik in de derde plaats geschikte middelen aanreiken, waarvan men gebruik moet maken. Ik noem er enkele. Er is geen middel aan te bevelen 14 4 om het geloof te ontvangen dat méér gezegend wordt dan het lezen, onderzoeken en horen van Gods Woord. Want hetzelfde Woord, dat een zaad van de wedergeboorte is145, is ook de melk waardoor men moet opgroeien. Daardoor moet het verstand meer verlicht worden om kennis te verkrijgen, en het trage, lauwe en luie hart worden opgebeurd om de liefde tot de waar - heid aan te wakkeren. 146 O, heb toch veel op met het Woord, lees en herlees het als u alleen bent. Het is het testament van uw Vader, waarin u uw naam zult vermeld vinden. A ls u uw hart naast het Woord legt, heb dan ver- maak in de geloofswaarheden die daarin te vinden zijn. Let op de verplichtingen die het Woord u voorhoudt. Ga vooral dáárheen waar het Woord uitgelegd wordt, dus naar de voor ieder toegankelijke kerkdiensten 147. Het is niet te zeggen wat voor nadeel u zichzelf be- rok kent door u daaraan zo vaak zonder noodzaak te onttrek ken. Daardoor wordt het dikwijls schraal 148 in uw ziel. Daartegenover, ondervindt u juist niet dat het geloof daar weleens versterkt en des te meer bevestigd wordt? Houd u daarom dicht bij het Woord! De sacramenten Om in het geloof overvloedig te zijn, wordt ook het goede en gepaste gebruik van de sacramenten zeer gezegend. En dan zeg ik: de beide sacramenten, zowel de Heilige Doop als het Heilig Avondmaal. Wat de Doop betreft, zou iemand wellicht kunnen zeggen: ‘Hoe kan dat sacrament het geloof bevorderen? Want dat heb ik maar eenmaal ontvangen en dat zonder het mezelf bewust te zijn. Hoe moet ik dat dan tot mijn nut gebruiken?’ Dat is waar, u bent maar éénmaal gedoopt, in uw vroegste jeugd. 143. Om nu hier toe te komen; ter wille van de duidelijk heid is het doel nogmaals aan - gegeven. 144. dat we aan de hand konnen geven 145. Vgl. 1 Petrus 1:23; Immens spreekt van ‘een zaad van wedergeboorte’. 146. tot de liefde der waarheid 147. in den openbaren Godsdienst 148. koomt (…) een magerheid
73 Maar als u het wezen van deze doop goed in het oog houdt, kan het tot groot voordeel zijn, als u er veel bij stilstaat en bij uzelf denkt: Ik ben, toen ik nog maar een klein kind was, besprenkeld met het doopwater en daardoor aan een drie-enige God opgedragen. Daar heeft God de Vader betuigd dat Hij ook met míj een eeuwig ver - bond der genade wil oprichten. De Zoon heeft betuigd dat Hij mij wil wassen in Zijn bloed. De Heilige Geest heeft betuigd dat Hij in mij wonen wil en mij tot een lidmaat van Christus wil heiligen. En mijn ouders hebben voor mij dat verbond ingewilligd. Nu ben ik gekomen tot de jaren van onderscheid en heb ik de belofte van mijn ouders overgenomen. Wat zijn er daarom al veel banden die mij wij - zen op de plicht 149 in een godzalige levenswandel oprecht voor God te leven. Ja, u zou uzelf voor Gods aangezicht 150 eens moeten af vragen, en dat vele keren: ‘Heb ik ook ontvangen wat de Doop werkelijk betekent 151? Ben ik gewassen in het bloed van Jezus en kan ik daardoor de vraag van een goed geweten tegenover God in praktijk brengen 152, namelijk om uit kracht van dit verbond op alles staat te maken wat ik nodig heb ter bevordering van mijn geestelijk leven?’ Dan zou de geloofsvrij- moedigheid worden opgewekt, en u zou op deze wijze meer bevestigd worden in het geloof. Zo is ook het goede gebruik van het Avondmaal nuttig voor een toenemen 153 in het geloof; dat houdt in dat het tot voeding en versterking is van het leven der genade. Daar wordt het verstand meer en meer verhelderd in kennis van de goddelijke geloofswaarheden. Dat geldt vooral voor die zaken die tot het werk van de zaligheid behoren, omdat die zoals op een schilderij levendig voor ogen worden gesteld. Daar worden de verlangens naar de Heere Jezus opnieuw uitgelokt, als Hij gezien wordt in Zijn alles overstijgende liefde, om zich dan opnieuw aan Hem te verbinden en door het geloof tot Hem te vluchten. Daar wordt het geloofsvertrouwen bevestigd, omdat God de zegels van Zijn liefde en trouw in handen geeft, waardoor men verzekerd mag zijn dat Hij al Zijn beloften zal maken tot ‘ja en amen’. 149. wat leggen’er dan geen banden van verplichtingen op my 150. voor den Here 151. de betekende zaak 152. oeffenen 153. tot aanwas
74 Gebed en zelfonderzoek Een heel belangrijk middel om in het geloof toe te nemen, is ook het gebed. Er is namelijk geen enkele plicht waarin het geloof meer en beter kan beoefend worden dan hierin. A lles wat men de Heere voorhoudt, alles wat men wenst, het is alleen in en door het gebed. Het gebed is de ademtocht van het geestelijke leven. Door het harte- lijk bidden verenigt de ziel zich heel nauw met God. Terwijl ze bidt, gaat ze vluchtend 154 uit zichzelf naar God en Christus; ze werpt zich in Zijn armen en geeft zich aan Hem over 155. O, kinderen van God, als het ernstig en aanhoudend bidden dan zo nuttig is, beoefen het dan ook vaak. U bent te beklagen 156 dat u hierin zo zuinig en matig 157 bent, zodat het hart niet vaker naar God uitgaat. A l is uw geloof nog zo klein en zwak, dan moet dat u er juist toe aanzetten om met de discipelen biddend uit te roepen: ‘Heere, vermeerder ons het geloof ’, Lukas 17:5. A l wordt het door ongeloof bestreden, u moet juist des te meer net als die vader van het kind onder tranen uitroepen: ‘Ik geloof, Heere, kom mijn ongelovigheid te hulp’, Markus 9:24. Langs die weg zou uw geloof méér bevorderd worden dan dat u door onvrijmoedig te zijn bij God zou wegblijven. U moet uw geloof ook menigmaal onderzoeken, niet alleen om méér verzekerd te worden van de oprechtheid ervan, maar ook om te zien of en hoever u in het geloof al bent gevorderd. Enerzijds kan dit dienen om u tot schaamte en verootmoediging te brengen, als u ervaart dat u nog zo weinig gevorderd bent, en ook om méér naar het geloof te staan. Het kan ook zijn dat u door uw onderzoek merkt dat er enige afstand is gekomen tussen u en de Heere, en dan kan het u aansporen om direct op uw weg terug te keren. Dan zal het onderzoek uw vrijmoedigheid ook niet verhinderen of u verder van de Heere doen afwijken. A nderzijds kan het u ook dankbaar stemmen, als u ervaart dat u in bepaalde opzichten 158 bent gevorderd. En dat kan uw ijver nog meer opwekken! O, geloof het toch! Een van de belangrijkste oorzaken dat u zo weinig 154. vliedt en loopt 155. verlaat zich op Hem 156. het is te bek lagen 157. bek rompen en bepaald 158. ergens
75 vordert in het geloof, is omdat u zo weinig vanuit uw hart 159 leeft; u bent zo’n vreemdeling van uzelf en keert zo weinig tot uzelf in 160! Daardoor raakt u 161 ook vervreemd van de Heere, en de genade ligt als het ware stil. Op uw hoede Ga veel om met fijnbesnaarde en godvrezende mensen 162. Zij kun - nen u tot voordeel zijn als u elkaar mag dienen en aanmoedigen in liefde en goede werken. Laat ook uw onderlinge bijeenkomsten niet na. Het is niet te zeggen hoe bijzonder nuttig die kunnen zijn. Dat geldt zowel voor een verdieping 163 van kennis, als voor het aanwak - keren 164 van geloof en liefde. A ls de een wat verder is dan de ander, worden er weleens trage handen en slappe k nieën opgericht. Het hart leeft opnieuw op en wordt aangespoord om meer nauwgezet 165 voor God te leven. Wees op uw hoede – en dat heel nauwgezet 166 – voor alles wat de groei in het geloof kan belemmeren. Wapen u tegen de listen van de satan en de verderfelijke pijlen die hij afschiet om het geloof te doen wankelen. Soms wil hij de wezenlijke en meest gegronde geloofswaarheden ondermijnen, waarheden die het fundament zijn van het geloof. Maar dan moet u het zwaard van de Geest ter hand nemen – ik bedoel Gods Woord – om hem af te weren, vgl. Efeze 6:17. Net als Christus moet u zeggen: ‘Er is geschreven’, want nooit hebben zijn pijlen méér effect dan als men ongewapend is. Soms probeert hij het geloof zelf te doen wankelen, door de ziel te laten twijfelen aan haar oprechtheid. Dat gebeurt het meest als zij heel zwak is of geestelijk in het donker leeft 167. Geef daar niet aan toe door ongegronde twijfel, zodat de satan niet in een voordelige positie komt en de groei in het geloof verminderd of belemmerd 159. by uw hert 160. niet meer naar binnen keert 161. Immens springt plotseling van ‘u’ op ‘men’ over; om stijlbreuk te voorkomen, heb