11 1. Een bijzondere ontdekking Met een klap slaat vader zijn boek dicht. Hij springt op uit zijn stoel. ‘Kom op jongens, we gaan de omgeving verkennen. Dat kan nog net voordat het donker wordt.’ ‘ Ye s! ’ Ben en Lize hollen naar de gang. Ze grissen hun jas van de kapstok en trekken hun laarzen aan. Casper komt blaffend bij hen staan. ‘Ga jij ook mee?’ vraagt Lize. Ze pakt zijn riem en doet hem om. Even later lopen ze met z’n vijven het terrein van het bun- galowpark af: vader, moeder, Ben, Lize en Casper, hun hond. Het is her fstvakantie. Vader en moeder hebben een huisje gehuurd op een vakantiepark, midden in de bossen. Het is fijn om een weekje op vakantie te zijn. Ben en Lize hebben er al weken naar uitgezien. Ze lopen een smal bospaadje in. Het is er stil. ‘’t Is hier echt leuk’, zegt Ben. ‘Heel anders dan bij ons.’ ‘Ja’, zegt Lize, ‘ik vind bos eigenlijk veel leuker dan strand.
12 Veel spannender.’ ‘Kom op, Lize’, zegt Ben opeens. ‘Ik ga me verstoppen. Jij moet me zoeken.’ Hij rent weg. De takken kraken onder zijn voeten. Hij duikt een paar bosjes in en wringt zich erdoorheen. De prikkels haken aan zijn jas. Hij rukt zich los en rent verder. Achter een paar opgestapelde boomstammen ploft hij n e e r. Meteen laat hij zich plat op zijn buik vallen. Zo, hier vindt ze hem voorlopig niet. Hij tilt zijn hoofd op en luistert. Komt Lize er al aan? Hij hoort niks. Voorzichtig schuift hij wat naar voren. Hij gluurt om de boomstammen heen. Ja, daar staat ze. Snel trekt hij zijn hoofd terug. Als hij even later nog steeds niks hoort, kijkt hij weer. Lize staat nog op dezelfde plek. Ze kijkt steeds één kant uit. Wat ziet ze toch? Ben rilt. Bah, de grond is nat. Zijn handen zijn vies. De dennennaalden prikken. Hij krijgt het koud.
13 Wat staat Lize toch te turen? Opeens hoort hij haar zachtjes roepen: ‘Ben, Ben ... kom e e n s .’ Aan haar stem hoort hij dat er wat is. Hij komt overeind en slaat het vuil van zijn kleren. Even schrikt ze, als ze hem ziet. Dan loopt ze snel naar hem toe. ‘Wat is er?’ vraagt hij. ‘Kijk eens, daar staat iets. Het lijkt wel een auto.’ Ben kijkt naar de plaats die zijn zusje aanwijst. ‘Waar dan? Ik zie niks.’ ‘Daar, rechts van het pad.’ Ze trekt Ben aan zijn arm mee. Samen lopen ze erheen. Op een meter afstand blijven ze staan. Nu ziet Ben het ook. Er staat inderdaad een auto. Hij is gecamoufleerd. Er liggen takken overheen en ertegenaan. Het is duidelijk dat iemand de auto wilde verstoppen. ‘Gek, hè?’ zegt Lize. ‘Dat is het zeker’, zegt Ben. Hij denkt na. ‘Waarom zouden ze dat gedaan hebben?’ Lize haalt haar schouders op. ‘’k Weet niet.’ Dan doet Ben opeens een stap naar voren. ‘Ik ga kijken’, zegt hij.
14 Maar Lize trekt hard aan zijn mouw. ‘Niet doen, joh. Je weet nooit of er iemand in de buurt is. Laten we papa er eerst maar bij roepen.’ ‘Goed’, zegt Ben. Samen hollen ze terug naar vader en moeder. Lize vertelt snel wat ze gezien hebben. ‘We lopen wel even mee’, zegt vader. ‘Ik vind het maar een raar verhaal.’ Hij zegt tegen Casper dat hij stil moet zijn en gaat dan met de hond voorop. Ben loopt vlak achter hen aan. Lize knijpt in moeders hand. Ze kijkt om zich heen of ze iemand ziet. Het wordt al schemerig. Even later staan ze bij de auto. Het is een donkerblauwe Volkswagen Polo. Hij staat tegen een paar struiken aan. Op het dak liggen takken en tegen de zijkant zijn takken en stukken van struiken neergezet. ‘Hoe is het mogelijk dat je de auto toch gezien hebt?’ zegt moeder tegen Lize. ‘Hij is zo goed weggestopt.’ ‘De zon scheen er net op’, zegt Lize. ‘Toen zag ik iets glin- steren.’ ‘Maar vindt u het niet gek, pa, dat die auto hier staat?’ vraagt Ben. ‘Vreemd ja, heel vreemd’, mompelt vader. Hij gluurt door de ruiten naar binnen.
15 ‘Ziet u wat?’ ‘Nee, niks bijzonders.’ Dan loopt hij om de auto heen. ‘Kijk eens’, zegt Ben opeens, ‘de nummerborden zijn ook bijna niet te lezen.’ ‘Inderdaad’, zegt vader, ‘dit is geen zuivere koffie.’ ‘Laten we maar gauw weggaan’, zegt Lize. Ze probeert moeder mee te trekken. Maar vader zegt: ‘Even wachten nog.’ Hij zoekt in zijn binnenzak en haalt een pen en een stuk papier tevoorschijn. ‘Duw die takken daar eens opzij, Ben.’ Ben doet wat vader zegt en maakt het nummerbord zichtbaar. Snel krabbelt vader het kenteken op het papier. Casper snuffelt ondertussen bij de auto rond. ‘Misschien ruikt hij wel sporen’, zegt Lize. ‘Zou het een boevenauto zijn?’ ‘Hij zal vast wel wat ruiken’, zegt vader. ‘Maar of het een boevenauto is? Dat weet ik niet. Ik heb in ieder geval het nummer opgeschreven. Kom, laten we maar gauw ver - dergaan. Je weet maar nooit.’ Zenuwachtig draaien ze zich om en lopen weg.