D E T E K S T M A G H E T Z E G G E N B I J B E L L E Z E N V O L G E N S K A R E L D E U R L O O J O E P D U B B I N K J O E P D U B B I N K D E T E K S T M A G H E T Z E G G E N ISBN 978-9043534734 9 789043534734 NUR 700 Op 1 juni 2019 overleed Karel Adriaan Deurloo (1936-2019), een van de meest spraakmakende bijbelwetenschappers in de afgelopen halve eeuw in Nederland. Zijn manier van bijbeluitleg was verrassend, actueel en voor generaties bijbellezers inspirerend. Daarbij ging het hem altijd om wat de tekst te zeggen heeft. De tekst heeft een eigen stem die de lezer ook nu aanspreekt. Wat was zijn geheim? Dit boek volgt het spoor van zijn vele publicaties en doet een poging het geheim van de leeswijze van Karel Deurloo te ontsluiten. Niet alleen om hem te eren en pareltjes van zijn manier van lezen nog eens voor het voetlicht te brengen, maar ook om nieuwe lezers te stimuleren nieuwe wegen te gaan, met behoud van wat te leren valt van een bevlogen en vakkundig bijbellezer. Joep Dubbink (1958) studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1997 bij Karel Deurloo op een proefschrift over Jeremia. Hij is predikant te Uithoorn (PKN) en bijzonder hoogleraar Bijbelse Theologie op de Dirk Monshouwer leerstoel aan de Vrije Universiteit. Deze uitgave verschijnt op initiatief van de Vereniging voor Theologie en Maatschappij, in een reeks over theologen die hebben bijgedragen aan een kritische en maatschappelijk betrokken theologie.
7 Ter inleiding ‘S oms komt het voor – zelfs in onze tijd – dat je een leer - meester ontdekt; iemand die voor jou iets te zeggen he eft en aan wie je gezag toekent. Als je zo iemand ont dekt hebt, blijf je luisteren. En dan kan het g ebeuren, dat vroegere uitspraken van deze geestelijke vader pas in een latere periode van je leven voor je oplichten. Wat je v roeger nog in je eigen denkkad ers probeerde te plaatsen, krijgt nu pas zijn authentieke plaats omdat inmiddels zo’ n leermeester je denkkaders v eranderd heeft .’ (De stem in het gebeuren , 30) O p 1 juni 2019 stierf Karel Deurloo, lange tijd de infor mele maar onbe twiste leider van een gro ep theologen die zich- zelf en anderen leerden de bijbel te lezen op een nieuwe manier . Hoe die leeswij ze ontstond en wat die betekende, daar over gaat dit boekje. Het is bedoeld om Deurloo te gedenken en te eren , maar óók best emd voor nieuwe bijbel - lezers, op zoek naar toegang in dat vreemde boek dat zich soms v oor je opent maar zich soms ook voor je af lijkt te sluiten. De leden van die Amsterdamse groep voelden zich soms partizanen, en misschien waren ze dat ook wel: op onb e- ken d terrein, geregeld tusse n de fronten verzeild geraakt, onverhoedse tegenstand, soms onverwachte medestanders. Alle nadelen van zo ’n partizanen beweging deden zich ook gelden: zelfgenoegzaamheid, tunnel visie, vastbijten in het eigen gelijk en onderlinge schermutselingen. Maar er was één ongeschreven regel: kom niet aan Karel Deurloo. Hij wist decennialang inspirator te zijn va n een intense manier van bijbel lezen, goed geïnformeerd en tegelijk betrokken op de ‘zaak’ die in de Schriften aan de orde komt. Veel te vroeg is zijn ste m tot zwijgen gebracht. Dat was buiten ge- woon verdrietig , allereerst voor zijn naaste omgeving maar da n ook v oor zijn leerlingen, die nog graag veel langer met hem in gesprek waren gebleven en stimulansen hadden
8 gekregen. Zij herk ennen in hem een type leer meester waar- over hij, zeker zonder aan zichzelf te denken, schrijft in het citaat hierboven. Dit boek je prob eert wat lijn in zijn werk aan te brengen. Want hoewel Deurloo veel publiceerde, schreef hij niet één standaard werk dat je iemand in handen kunt geven en kunt zeggen: ‘lees maar, daar staat het allemaal in’. L etterlijk zat ik met ruim 40 boekjes van en ove r Deurloo om mij heen en moest onmogelijke keuzes maken. Wat neem je op, wat laat je liggen, wat was vroeger vanzelfspr ekend en moet je tegen woordig uit leggen, wat is toch wel gedateerd en niet meer zo relevant ? De gemaakte keuzes zijn uiteraard sub jectief want als schrijver van dit boekje ben ik geen objec tieve waar nemer; ik ben leerling van Deurloo, bij hem gepr omov eerd en blijvend door hem geïnspireerd. Dat zal zeker doorklinken in de volgende hoofdstukken, ook al probeer ik enige distantie te bew aren en in h et slot - hoofdstuk een begin te maken met een kritische evaluatie van Deurloo ’s werk. Hopelijk wordt er n og eens een uitvoe - riger, wél naar volledigheid strevende studie gepubliceerd over Deurloo’s werk, maar dit piket paaltje moest er toch wel zij n, en ik heb het met plezier geschreven. Ongeveer halverwege Deurloo’s loopbaan, in 1 984, schreef hij samen met Rochu s Zuurmond (1930 -2020) De bijbel maakt school , een boekje over de achter gronden van hun manier van bijbellezen . Het werd geschreven uit n ood- zaak, om z ich te verantwoorden en te verweren in het debat dat aan de gang was , en ook enigszins onder protes t omdat Deurloo van een ‘Amste rdamse School’ niet wilde weten . Op de verkleurde omslag van mijn exemplaar is van de onder titel, Een Amsterdamse weg in de exe gese, het wit- gedrukte woord ‘Amsterdams’ bijna geheel in de lichtgele achtergrond verdwenen. Een omin eus teken?! D aarover kun je van mening verschillen. Deurloo zelf was vaak bang dat zijn werk zou verdampen, niet werkelijk wortel zou schieten in ke rk en theologie in Nederland. Optimistischer waag ik het te hopen dat veel van zijn gedachten breder in gang hebben gevonden en niet me er als specifiek ‘Amsterdams’ worden ervaren.
9 Een weg in de exeg ese, zo had dit boekje kunnen heten, maar veel m eer voor de hand lag uiteraard, De tekst mag het zeggen , de slogan waarin heel het werk van Deurloo is samengev at. Tenslotte iets over taal gebruik en verwijzingen naar litera tuur. In de geschriften uit de jaren zeventig en tachtig hanteert Deurloo soms d e in die tijd gebruike lijke voor- keursspelling. Dat is in de citaten gehandhaafd, ook waar dat nu niet meer ge ldt als correct Nederlands. Ev idente taal- of drukfouten zijn stilzwijgend verbeterd. De termen ‘Oude Testament’, ‘Tenach’ en ‘Hebreeuwse Bijbel’ worden af wisse lend en als synoniemen gebruikt. Voor de onuit - sprekelijke Godsnaam gebruik ik de transcriptie J HWH , uit te spreken als: Heer , Eeuwige, Ene, de Naam of hoe dan ook. Verwijzingen naar literatuur wordt tussen haakjes gedaan met een verkorte aanduiding. Volledige titels met plaats en jaar van verschijnen achterin. Waar geen mis - verstand mogelijk is wordt v erwezen met alleen bladzijde - nummers. Uithoorn, april 2020 Joep Dubbink
10 1. Karel Adri aan Deurloo Dit is geen biografie ; d aarvoor zou seri eus historisch onder - zoek met onder meer gesprekken met levende getuigen nodig zijn. Enkele biografische data mogen echter niet ont - breken. Kare l Adriaan Deurloo werd geboren op 25 januari 1936. Tijdens zi jn jaren op het Hervormd Lyceum in Amster dam was het zijn leraar Nederlands, Simon van Lienden , die hem enthousiast maakte voor de studie theolo- gie. Deurloo h eeft v erschillende malen blijk gegeven van het belang van deze inspirerende docent voor zijn studie- keuze. Aan de theologische faculteit van de Univers iteit van Amsterdam trof hij een docenten groep die in 1946 nieuw gevormd was , een groep enthousiaste doc enten die elkaar en hun studen ten wisten te inspireren. Naast namen als Sevenster, Mönnich en Van Niftrik moet daarbij vooral zijn latere promotor Mart inus A. Beek (1909 -1987) genoemd worden, van wie hij zich levenslang een leerling wist. Hebreeuws leerde hij va n Aleida G. (Liet) van D aalen (1922 -2000) . In haar benadering van de Hebreeuwse teks ten herkende hij veel, wat uitmondde in een levens - lange vriendschap e n samenwerking. Als verdere inspi rator moet zeker ook Frans H. Breukelman sr. ( 1916-1993) genoe md wor den, die lang voor hij i n 1968 aan de theolo gi- sche faculteit van de UvA benoemd werd, al via een eigen circuit van zich liet horen. In alle gevallen ging h et om nieuwe wegen die gewezen werden, voorbij aan de op dat moment in de oudtesta mentische weten schap nog alom heersend e ‘historische kritiek ’; wegen die Beek in zijn markante artikel ‘ Verzadigingspunten en onvoltooide lijnen in het onderzoek van de oud testamentische literatuur ’ aangaf, maar die ook al waren voorbereid in het werk van Beek’ s voor ganger, Juda Lion Palach e ( 1886 -1944). Na zijn promotie bij Beek in 1967 werd Deurloo jeugd- pr edikant in Eindhoven (1967 -1971) en studen ten- predikant in Amsterdam (1971 -1975). In 1975 werd hij be -
11 noemd tot hoogleraar Oude Testament, als op volger van z ijn leermeester. Vanaf het eind van de zestiger jaren had Deurloo naam gemaakt als belangrijkste voo rman van wat al snel de Amsterdamse school ging heten. De bewegin g kende wel- dra zowel enthousiaste aanhangers als even enthou siaste bestrijders. Als hoog leraar trok Deurloo stud en ten en promovendi uit binnen- en buitenland . Het aantal onder zijn begeleidin g gerealiseerde promoties is moei lijk na te gaan , maa r schat ik o p zeker veertig tot vijftig ; de aantallen hoofd- en bijvakstudenten zijn zeker n iet te tellen maar vormen een v eelvoud daarvan. De buitenlandse studenten kwamen in het begin vooral uit Duitsland. Zij ervoeren de stijl van bijbellezen in Amster dam vaak als een verademing vergeleken bij die aan de Duitse universiteiten, waar het paradi gma van de historische kritiek nog lang het enige geldige bleef. Ook trok hij studenten uit landen van het ‘Oostblok ’, vooral uit het toenmalig e Tsjechoslowakije. D e contacten met Praag vormen een eigen hoofdstuk. Deurloo stond aan de wieg van het Colloqui um Biblicum, een jaarlijks e conferentie over bijbel en bijbelse theo logie die nog steeds gehouden wordt maar zijn wortels heeft in de tijd voor de val van de Muur. In die begi ntijd werden de colleges in de illegaliteit gehouden; uit de eerste hand ken ik verhalen over colleges op stude ntenkamers met één stoel en twee stapelbedden vol studen ten, met kopieën van de Hebreeuwse bijbel. Het belang van dat onderwijs is doo r de evangel ische theologi - sche faculteit van de Karelsuniversiteit in Praag erkend door hem i n 1994 de Jan Amos Comen ius penning en in 2009 een eredoctoraat toe te kennen. Ook van de Protes tantse Theologische Faculteit te Brussel ontving hij in 1995 een eredo ctoraat. Ge durende heel zijn loopbaan schreef hij ruim 30 boeken, waaronder veel voor een breed publiek, en een veelv oud aan artikelen. Verschillende van zijn boeken werden vertaald in het Duits of Engels , sommi- ge ook in het Tsjechisch of het Hongaars. In 1996 werd De urloo kerkelijk hoogleraar bijbelse the- o lo gie voor de toenmalige Nederlan dse He rvormde Kerk,
12 eveneens aa n de UvA-faculteit. Hij zag dat niet als een ‘ mindere ’ positie, i ntegendeel: hij wilde de resultaten van zijn exegetische werk nog nadrukkelijker vruch tbaar maken voor de theologie, in het bijzonder voor predikanten in ople iding. Hij bekleedde die leerstoel tot aan zijn emeritaat in 2000 maar o ok daarna bleef hij actief , onder meer via vele publicaties . Van 2003 tot 2006 was hij bijzonder hoog leraar, opnieuw in de bijbelse theologie , nu aan de Vrije Universiteit, op de leer stoel van de mede door hem opgerichte Dirk Monshouwer Stichting. Tot dusverre is alleen zijn professionele loopbaan genoemd, maar Karel Deurloo was veel meer: echt genoot va n zijn jeug dliefde Jettie Deurloo- Sluijter, vader van twee dochters, Janneke en He rmine, liefhebber van klassieke muziek, zowel luisteren als musiceren op het zelf gebouwde klave cimbel. Hij kon genieten van poëzie , dichtte zelf een aantal kerkliederen, en k on een goed glas wijn evenzeer waa rderen als een glas donker bier in de Praagse b innen- stad die hij als zijn br oekzak kende. Zijn studenten zullen hem als een bevlogen docent her inneren, zijn promovendi als een zeer betrokken en geïnteresseerd begeleider, d ie goed wis t bij te sturen én los te laten. Begin 2010 werd Deurloo getroffen door een hersen - infarct met vr ijwel volkomen afasie als gevolg, waar door verder theologisch werk o nmogelijk werd. Het was moeilijk aan te zien dat voor iemand met zo’n grote be gaafdheid, v oor al ook verbaal, het spreken vrijwel lijk was geworden. Hij blee f trou w bezoek krijgen van een aantal collega’ s en leer lingen, die hem verhalen en poëzie voor lazen en hem zo veel mogelijk op de hoogte hielden van hun werk. Op 1 juni 201 9 overleed h ij na een kort ziekbed , hij werd op 7 juni begraven na een gedachtenisdi enst in de Thomaskerk, bijgewoo nd door een groot aantal mensen waaronder vele leerlingen.
13 2. Bij het begin beginnen Het jaar 1967 In de bibliografie van Karel Deurloo ( Unless, 393-414) vinden we als eerste boek dat hij publiceerde Dichter bij Genesis , geschre ven samen met Nico Bouhuij s. Die ene zin zegt meteen al veel over wat hem bewoog en hoe hij werkte. Qua thema gaat dit eerste boek over Genesis. Dat kan geen toeval zijn: het e erste bijbelboek is gedurende heel Deurloo’s loopbaan een steeds terugkerend on derwerp, van uit ‘het verm oeden dat de grote bijbelse thema’s reeds ten volle in dit boek aan de orde komen ’, en dat ‘juist het boek Genesis representatief [is] voor het ge heel van de boodschap van het oude testament ’ (Dichter bij Genesis , achterzijde) . Wie het boek openslaat en begint te lezen, zal ont - dekken dat mutatis mutandis voor Dichter bij Genesis precies hetzelfde geldt als voor het bijbelboek Genesis zelf . In deze eersteling is bijna alles al vervat, als een bloem in de knop, wat Deurloo theologisch te melden heeft. Zeker i s de keuze aan onderwerpen later breder geworden, en wordt veel wat hij hier schrijft dieper uitgewerkt, maar het is opvallend hoeveel karak teristieke theologische inhoud dit eerste boek al heeft. Ook qua werkwijze is het rep resen - tatie f: het heeft twee au teurs. Deurloo schreef een opmer- kelijk groot aantal titels samen met anderen, vaak maar niet alleen met zijn levenslange vriend Nico Bouhuijs (1931 - 2007 , lange tijd studentenpredikant te Leiden en maker van een reeks tv -pro gramm a’s voor IKOR en IKON) . T enslotte is het een boek dat zich nadrukkelijk niet richt op vakgenoten maar op gewone bijbellezers. Het is zelfs niet allereerst als boek ges chreven, maar bestaat uit de bewerkte tekst van de gelijk namige televisieserie van d e toenmalige IKOR. Stel het j e voor in onze tijd: een bijbels leerhuis op tv en dan ook nog een vervolg, een tweede serie, Dichter bij bijbelse kern - woorden , resulterend in het boe k Taal wegen en dwaal -
14 wegen. Ook dat boek werd nog in 1967 gepubliceerd, met daa rtussen in Deurloo ’s pr oef schrift Kaïn en Abel . Als u nu niet naar adem hapt, dan ik wel: waar komt deze enorme uitbarsting van publicatiedrift vandaan? Waar om willen deze jo nge dertigers zo graag gehoord worden? Er zit een grote urgentie achter , een drang om te spreken, of l iever, om de Schriften, allereerst de geschriften van Tenach, tot spreken te brengen en hun eigen verhaal te laten doen. Dat wil je alleen wanneer je het gevo el hebt, dat dat op andere plekken niet of onvoldoende gebeurt. We vo lgen zo goed en zo kwaad a ls dat gaat het spoor dat Deurloo trok door kerk en theologie, academie en samen leving. Daarbij zullen we hem geregeld zelf aan het woord laten in c itaat en sam envat ting. Dat alles om hem postuum te eren, dat ook; maar voo ral o m nog eens, en hopelijk n iet voor het laatst, aan dacht te vragen voor wat hij te zeggen had. Schepping – Het toneel voor de geschiedenis Wat wilden Deurloo en zijn kompaan Bou huijs bereiken met Dichter bij Genesis? Het boek vertelt het oude verhaal v an G enesis opnieuw, dat verhaa l dat de meeste van hun lezers stellig allang zullen kennen. Maar kennen ze het ook écht? Volgens de beide auteurs mag je daar ernstig aan twijfelen. Het eerste hoofdstuk, dat uiteraard handelt over de schep - pings geschiedeni s in Genesis 1, zet in met de m etafoor van een toneelstuk: hier wordt het decor klaargezet voor de geschie denis die zich gaat ontrollen. Daarmee is spelen der- wijs het verhaal neergezet als een v erhaal: het gaat er niet om wat er precies gebeurd is, maar om w at verteld moet worden. Klaarblijkelijk leverde de eerste uitzending zoveel schrifte lijke vragen op dat Bouhuijs en Deurloo zich ge - noodzaakt zagen daar in de volgende uitzending op terug te komen – dat kon, het was live TV. Eén van die vragen gaat over geloof en evolutie, en d wingt het tweetal om hun visie daarop duidelijk te maken. Dat doen ze zonder omhaal: Genesis gaat niet over natuur wetenschap, ons wereldbeeld
15 is heel anders dan het antieke. Je kunt het verhaal ook niet redden door de dagen a ls pe rioden te beschouwen, en dat moet je ook niet willen: het zijn binnen het verhaal concrete dagen. Er wordt dus radicaal gekozen voor narrativiteit (al zal die term pas later in zwang raken). Tegelij k is juist wat hier verteld gaat worden ‘geschiedenis ’, ma ar dan niet historie, met jaartallen en kale feiten, maar echte geschie- de nis die van God uit in gang wordt gezet. We horen begrip - pen die altijd kernwoorden in Deurloo’s theologie gebleven zijn. Isr aël Eveneens kenmerkend is, dat op de eerste bladzi jden al duidelijk wordt gemaakt dat de geschiedenis die hier gaat beginnen twee hoofdpersonen heeft. Anders dan verwacht zijn dat niet god en mens – god in z’n algemeen heid, daarom nadrukkelij k met kleine letter geschreven – maar ‘de God van Israël en zij n vol k’. En dan valt op de eer ste blad zijden al het begrip pars pro toto . Want wie bang is dat het nu alleen maar een onderonsje gaat worden tussen dat en e volk en hun particuliere godheid, die krijgt te horen dat het in Israël om heel de mensheid gaat. ‘… I sraël vertegenwoordigt allen . Toegepast op Kanaän: dit land - geografisch gezien een vlekje op de wereldkaart - staat pars pro toto voor de gehele aarde. Zo representeert de geschiede nis van de God van Israël met zijn volk de geschiede nis van de hele me nsheid, de wereld geschiedenis. En nu worden wij, als niet -joden, uitgenodigd om aan deze geschiedenis deel te nemen. Als dat niet zo was, dan had het horen en leven naar de Schrift geen enkele zin, want de mees ten van ons zijn geen joden, zijn geen k inderen van Abraham, Isaäk en Ja kob ’ ( D ichter bij Genesis , 10). Het is duidelijk dat dat ‘representeren’ nog wel nadere uit - leg vraagt. Maar eerst worden de begrip pen jood, heiden en christen hie r meteen, on tregelend, opnieuw gedefinieerd:
16 ‘ Men denkt v aak: er zijn drie soorten mens en. Je hebt joden, en die weten er wel wat van; je hebt christenen en die weten er alles van; dan heb je ook nog de heidenen, die weten er niets van en moeten dan ook n odig bekeerd worden’ (idem). Maar die gedachte is een mis vatting, daar moeten we van be vri jd worde n. Vlot wordt uitgelegd dat jood en heiden functio nele begrippen zijn, dat elke niet -jood als zodanig een heiden is maar als heiden wordt opge roepen mee te doen met dez e geschiedenis. Verbazend is, dat de christen in d e nadere uitleg ontbreekt . Intussen g ebeurt hier wel iets! Je moet hier uiteraard de losse stijl opmerken en de humor waarderen die zeker bedoeld zal zijn, maar zo wordt de lezer voor zij het w eet los gemaakt van een al te steile binnen kerkelijke leeswijze. Begrippen worden ont daan van hun tra ditionele associaties en geherdefinieerd, of liever, er wordt doorgevraagd naar hun grondbetekenis. In die lijn gaat het door: via het Hebreeuwse woord èrèts , dat zowel ‘het land Kanaän’ als ‘de hele aarde’ kan bete kenen, wordt dat pars pro toto nog eens u itgediept. Meer over de aanpak Ook intertekstualiteit functioneert vanaf het allereerste begin, zij het nog niet onder die naam: t ohoe wabohoe, het ‘woe st en ledig’ van Genesis 1:2, wordt via Jeremia 4:23 ve rbon den met het verbreken van het v erbond: dát is pas chaos, woestheid en ledigheid, wanneer het volk zich niet meer aan Gods verbond houdt. Het kosmische wordt dus niet als een fenomeen op zich, een interessant w eetje, be - schouwd, maar meteen in het maat schap pelijke gebeuren getrokken. Tegelijkertijd is er ook ruimte voor het verhaal als verhaal . Het licht van Genesis 1:5 mag ook letterlijk schitte - ren, het wordt vergeleken met een zonsopgang op vakantie – eigen lijk niet zo’n passend beeld, omdat de zo n pas op de vierde scheppingsda g verschijnt. De auteurs doen moeite om de verrukking van het verhaal over de schoonheid van
17 de schepping over te brengen: Genesis 1 als gedicht, als lofzang op die scheppi ng – dus nie t als ‘historie’. Tegelijk wordt gewaakt voor esthe tiek: het is niet mooi maar goed wat God schiep, geschikt voor zijn doel. Het schepping sverhaal van de mens is in feite een kleine ver halende antropologie . Deurloo heeft daar later in De mens als raadsel en geheim (1988) nog eens bijzondere aan - dac ht aan gewijd. Hier moet al één aspect daar van gemeld worden, dat methodisch van belang is: de mens in het schep pingsverhaal komt voor als aangesprokene. Er wordt hem, haar, verantwoor delijk heid ge geven voor d e aarde. De hemel is immers de plek van G od, de aarde is door Hem a an de mensenkinderen gegeven (Ps . 115:16) om daar ver - ant woordelijkheid voor te dragen. ‘… Van de mens wordt verwacht, dat hij op een zelfde wijze verantwoordelijk zal zijn voor de aard e, zoals God dat is voor de hemel. W at be tekent dus naar Gods beeld ge schapen zijn: mens zijn, heersen over alles wat op aarde is in een verant - woordelijkheid, die de wijze waarop God heerst, weer - spiegelt… ’ ( Dichter bij Genesis , 28). Ook het als man en vro uw geschapen zijn wordt niet uitge legd richting (hetero)seksualiteit, maar in diezelfde lijn: ‘Man en vrouw zijn impliceert: samen -zijn, voor elkaar instaan, op de ander gericht zijn. Ook dit is een aspect van het beeld Gods. Zoals God instaat voor alles wat hij geschapen heeft, en dus aller eer st voor zijn mens, zo za l de mens nu van zijn k ant instaan voor zijn mede -mens. Het beeld Gods is dus niet iets in de mens, een vast gegeven, maar wordt werkelijkheid wanneer de mens het engagement waagt om, gelijk God voor de hemel, z ’n verant woord elijkheid voor de aarde te realisere n’ ( Dichter bij Genesis , 28-29). De herhaling laat ik met opzet horen, die geeft het belang
18 aan: in minder dan een bladzijde drie keer ‘instaan voor’, drie keer het woord ‘verantwoordel ijkheid’, en nog eens engagement: d e k ijker of lezer kan niet op zijn lauweren rusten en zich koesteren in de status die beeld -van -God- zijn met zich meebrengt. Hij en zij moeten aan de slag. Het ligt voor de hand hier de echo te zien van de zes tiger jaren van de vorige eeuw, waarin een ni euwe generatie nadrukkelijk die vera ntwoor delijkheid op pakt. Samengevat: we zijn nu nog maar enkele bladzijden op streek, maar de lezer, of de kijker naar het tv -programma, is al meteen in een actieve modus geplaatst, wo rdt zelf een aangesprokene. De aut eurs spreken hem of haar aan, m aar i n feite zeggen ze dat Genes is zelf bedoelt, die lezer aan te spreken. Ook dat zal een kenmerk blijven van Deurloo’s theologiseren: het gaat hem om die aanspraak van de tekst. Natuurlijk wordt er ook kennis overgedragen; de lat ligt voor een tv -serie v oor een breed publiek zelfs verr assend hoog. Geregeld bieden ze historische of taalkundige infor - ma tie, en af en is er ook ruimte voor intellectueel plezier in een verworven inzicht of een ont dekking. De schrijvers, en dat z al voornamelijk uit de koker van Deu rloo komen, zijn goed op de h oogte van de exegetische discussies van die dagen en nemen posities in die weliswaar verdedig baar maar niet onomstreden zijn. Vooral de relatief la te datering van de scheppingsverhalen (6 e e eu w v .Chr. , de tijd van de Baby lonische ballingschap of kort daarn a) zal destijds onder exegeten op flinke weerstand zijn gestuit, evenals de consequent ‘Israëlitische’, Joodse manier van lezen waarbij de tekst in zijn huidig e gestalte de maatstaf is en rabb ijnse pre -kritische bronnen e venzeer mee mogen doen als kritisch e commentaren. Daarbij blijven ze echter kritisch. Ze geven de rabbijnse uitleg van Genesis 2:20, de vrouw als ‘hulp tegenover’ de man (Statenver taling). De rabbijnen zien in deze uit - druk king twee mogelijkheden geschet st: een goede vrouw is de man tot hu lp, een slechte is zijn tegenover! Bouhuijs en Deurloo bieden deze uitleg eerder uit curiositeit of voor het contrast: ze tonen zich niet overtuigd en geven een eigen uitleg, waarbij het ‘h ulp v an’ op het niveau van
19 godd elijke hulp wordt gebracht en het ‘t egenover’ wordt gezien als heilzame tegenspraak. Op grond van deze eerste publicatie is er al heel wat te zeggen over richting en methode. Die zal, zeker voor 1967, het karakter van een fr isse wind hebben gehad. Gebruik van gegevens uit de bijbelwetenschap, open voor de Joodse traditie, niet blind voor de ontwikkeling van de bijbeltekst maar dat is nooit het doel op zich: het gaat om de tekst die de lezer aansp reekt. Wie naar bronnen vraagt v oor d eze nieuw e aanpak hoort veel t erug van het werk van Frans Bre ukelman over Genesis 1 (diens grote artikel ‘ Im Anfang’ ver scheen weliswaar pas in 1968 maar zijn gedachten waren mondeling en in stencilvorm allan g bekend). Dat beiden aan hem schatplicht ig zi jn is duidelijk, maar ze o ntwikk elen ook iets eigens: een combi natie van sterke betrokkenheid op de tekst vanuit een eigentijds e vraag - stelling. Taal - én dwaalwegen Hun volgende gezamenlijke publicatie Taalwe gen en dwaal- wegen maakt dat nog duidelijk er. D it boekje is anders op - geze t dan Dichter bij Genesis : het bespreekt bijbelse kern - woorden dwars door de hele bijbel heen, en is daarbij nog nadrukkelijker bezig met het recht zetten van misverstan- den, ‘dwaalwegen ’. Wat die kernwoorden betreft lijkt het b oe kje op Bijbels ABC van M iskotte, dat ook een keer met naam en toenaam wordt geciteerd, één van de weinig keren dat naar andere bronnen dan de bijbel verwezen wordt ( Taalwegen , 74). Ook Miskotte werkt met kernbeg rippen, maar hij kiest die anders. Hij begint met de kern, de ‘leer’, de ‘N aam’, de ‘godsnamen’ en zelfs ‘de ord e der deugden Gods’. Z ulke zware woorden maken zijn boekje voor een nieuwe generatie moeilijk toegankelijk. Bouhuijs en Deurloo delen die bijbelse woordensc hat ongetwijfeld met hun l eermees ter Miskotte , maar voor hún bo ekje kiezen ze andere woorden, een keuze die volgens het voorwoord is ingegeven door pedagogische intenties:
20 ‘ We hebben ons afgevraagd welke woorden men in het zoge naamd christelijke spraakge bruik pleegt te hante- ren en in hoeverre deze in de bijbel zèlf een al dan niet centrale plaats innem en. … Vaak blijkt dan hoe non - chalant en onzakelijk we met die àl te bekende woorden plegen om te springen ’ ( Taalwegen , 7). Het gaat hen dus om serieuze mis verstanden over kern- be gripp en, zoals tijd en eeuwigheid, hie rnamaals en hel, naastenliefde, de duiv el, engelen. Die rechtzetten, dat doen ze met verve en op een bijna schoolse manier, met vaak nog even een samenvatting aan het eind: hemel staat niet tegen over hel (maar tegenov er aa rde); het leven op aarde is geen toelatingsexamen voor het hier namaals, en de hemel is niet ons toekomstige Walhalla ( Taalwegen, 15). Wat dat laatste betreft, een flinke steen in de theologische vijver van die tijd, h aasten de au teurs zich, toe te voe gen dat er ook nog wel iets bijb els te zeggen is over de toekomst van een mens na diens dood. Hun belofte om daar later op terug te komen maken ze echter voor zover ik kan zien niet waar. Daarvoor is hun focus te zeer gericht op de aarde onder de hemel, en wat hier aan geschiedenis te beleven valt. Keuzes en methode De thema’s beginnen zich na het Genesis -boek te ver - breden, en beperken zich niet tot Thora of zelfs Tenach. Ze worden aangereikt vanuit het actuele ‘christel ijke spraak- gebruik’. Hoewel hun p ubliek, d e televisiekijkers, toch in pri ncipe de hele samenleving omvat, verwachten ze daarbij wel een zekere bekend heid met het christelijke of kerke - lijke taalgebruik, want juist daarover willen ze opheldering geven. Het spreken vanuit de eisen van de actu aliteit valt in eerste instant ie wel mee, of tegen, hoe je het maar wilt zien. Een hoofdstuk als ‘De geschrokken natuur’ begint met een vrij abstracte discussie over de oor sprong van onze cultuur die ligt in Jeruzalem, At hene en Rome, naar aanleiding van de vraag of het Israëlitische ons toch niet minder vreemd is dan de auteurs waar willen hebben. Zij leggen in het antwoord toch de nadruk op het ‘vreemde en ontoe -
21 gan kelijke’ van de bijbeltekst. Als een voor beeld geven ze P salm 114 , en benadrukken dat de daar in gebruikte beelden wel ‘e en aan slag op onze Hollandse nuchterheid ’ doen. De verbindingen met de verhalen van de uittocht uit Egypte, de woestijntijd en de intocht in het beloofde land worden aangewezen, en dan wordt ui tgelegd hoe de natuur hier e en halt toe wordt geroe pen door de psalmd ichter, maar natuurlijk op gezag van J HWH : ‘krimp ineen, aarde, voor het aangezicht van de Heer, voor het aangezicht van de God van Jakob… ’ (Taalwegen , 76). Pas dan komt geleidelijk de wending naar de actualiteit . Het zo aanspreken van de natuur w ordt vergeleken met de Europeanen, die er in de afgelopen eeuwen in slaagden de natuur naar hun hand te zetten, en hoewel de ‘ sinistere padde nstoelen’ van de atoombommen niet ongenoemd blijven wordt dat heersen over de natuu r nog niet echt als proble matisch gez ien – het eerste rapport van de Club van Rome zou ook pas enkele jaren later, in 1972, verschijnen. Uiteindelijk, op de laatste blad zijden, valt het woord ‘revolutie’, wordt Psalm 114 e en protestsong genoemd en zijn w e voluit in de sfeer van Bob Dy lan’s The times they are a -changin’ (1964). Tegelijk blijft de focus strikt theologisch: waarom durft de Psalmdichter zo te spreken? ‘Hij spreekt in de overtuiging dat de God van Jakob de Heer is der gans e aarde. … Deze G od is n iet de garant van de bestaande or de, maar Hij heeft zich zo opgesteld, dat er iets kan gaan gebeu ren, namelijk dat wij, die van nature denken dat we het niet zullen halen, als “ jij en ik” mogen leven. Daarom is het zinvol – zin voller dan veel christ ene n de nke n – om op te roepen teza men me t Israël tegen de klippen op te protesteren, tegen “het moet zo z ijn”, tegen de bestaande orde, de status quo, de ont menselijkende machten, waaraan je, zegt men, “toch niets kunt veranderen ”, te gen a rm is arm en rij k is ri jk, tegen hebben is hebben, tegen wit is wit en zwart is
22 zwart... Of het moest zijn dat we het niet de moeite waard vinden te bedenken dat Israël en wij in een verbond staan mèt God tégen het lot ’ (Taalwegen , 77- 78). In deze alinea, die het slot va n de ac htste uitzending vormt, lat en de auteurs zich kennen als lezers met hun eigen context. Dat komt niet in mindering op hun uitleg, integen - deel, zo werkt het met deze teksten die telkens weer ter sprake komen in nieuwe ve rbanden ! We zullen deze Psalm nog een s tegenkomen, en merken hoe in een ander e context waar andere vragen gesteld worden, d iezelfde tekst ook een andere toespitsing krijgt. Engelen Wie de bijbel op deze manier thematisch leest maakt keuzes , kiest bepaald e begrippen, focust op sommige te kste n en laat andere liggen. Dat kan niet anders, maar het maakt de krachtige stellingnames van de beide auteurs soms wat zwak gefundeerd. Als voorbeeld de engelen leer. Het is goed bijbels om de engel aller eerst als bood- schapper neer te zetten, want zo func tioneert die vrijwel steeds in Tenach. Bij de overgang naar het Nieuwe Testament wordt een interessante observatie gedaan: waar Jezus verschijnt, zijn engelen overbodig, ze zijn er alleen vóór hij zelf kan spreken, in d e velden van Efrata, en wannee r hij dat niet meer kan, in het gr af (Taalwegen , 95- 96). Helemaal houdbaar is dat echter niet. De engelen die Jezus dienen na zijn verzoeking door de duivel, en de engel in Getsemane (Mat. 4:11, Luc. 22:43), zijn misschien nog te zien als louter aankleding . Opval lender is dat in het hoofd- stuk over engelen en ook in dat over de duivel een verwijzing ontbreekt naar de traditie van de duivel als een gevallen engel (Luc . 10:18, vgl. 2 Petr. 2:4) die juist onder trad itionele chris tenen populai r is. Het hele compl ex van gedachten rondom ‘de dui vel is (!) een gevallen engel’ wordt niet behandeld, terwijl hier toch allerlei vragen liggen : wat zegt dit over de duivel als een reële ‘persoon’, die ook nog eens uit de hemel afkomstig zou zijn? Hebben
23 ze niet aan deze t eksten ged acht, of paste n die nie t goed in hun verhaal? Vermoedelijk was hun focus op iets anders gericht. De opkomst van satan Methodisch interessant is het gebruik van historische ontwikkeling. We zagen al Deurloo’s verze t tegen eenzijdige aandacht voor d e te kstontwikkeling in plaats d e tekst in zijn uiteindelijke vorm. Daarbij wordt soms vergeten dat hij allerminst een tegenstander is van het begrip ontwikkeling. In het hoofdstuk over de satan / de duivel wor dt duidelijk gemaakt, hoe deze figuur zich ju ist in de late periode van het Ou de Testament en daarna breed maakt, en functies aan zich trekt die in het Oude Testament doorgaans nog waren voorbehouden aan ‘de goden’ of de chaosmachten, en soms zelfs aan God zelf. Die on twikkeling begint al in de boeken van Tena ch. In 2 Samuël 24 is het God die David tot een ramp zalige volkstelling aanzet, met alle vragen van dien. In de herver - tel ling in 1 Kronieken 21 corrigeert de Kronist dat, en is het in precies dezelfde formulering ineens de sat an die dat deed! Waarom ? Ineens zitten we midden i n een existentiële vraag. De tekstwijziging heeft te maken met het moeizame vinden van antwoorden op de vraag naar de oorsprong van het kwaad: ‘Israël heeft ermee geworsteld, maar is er nooit uit- gekomen. W aar komt het kw aad, d.w .z. datgene wat het leven o nmogelijk maakt, vandaan? … Een ding houden de bijbelschrijvers vast: de God van Israël wil voor zijn mens alleen het goede. Hij is niet de auteur van het kwaad. Het boze kan niet van Hem uitgaan en het kan evenmin beslo ten liggen i n “de natuur ” van mensen (e n dingen), want dan zou God toch indirect de schepper van het kwaad zijn. Israël houdt de gods -naam heilig! Maar de vraag naar de oor sprong van het kwaad blijft open. Op dat moment introdu ceert de bijbelschrijver, in gro te theol ogische
24 verlegen heid, de f iguur van SATAN , de personificatie van het kwaad ’ ( Taalwegen , 83). Vervolgens wordt verteld dat deze satan -figuur carrière maakt in de periode na het Oude Testament, en in het N ieuwe Testam ent een veel m eer geprononceerde rol gaat spelen. Door die manier van spreken is duidelijk, dat satan als een literair en traditie- historisch gegeven wordt beschouwd, niet als een reële historische persoon. Maar dat komt niet in mindering op de spanning di e er staat op dit thema: ‘Akko ord, ee n legendarische figuur, maar geen scherts - figuur, daarvoor is de zaak waarmede de schrijvers bezig zijn te ernstig! ’ (idem) . Dit zal veel lezers destijds en wellicht nog, zwaar op de maag hebben gelegen, maar het is het gevolg van een radicale keuze voor de tekst en zijn boodsch ap in plaats van voor een te reconstrueren gebeurtenis achter de tekst. Ook dat ligt in het adagium ‘ De tekst mag het zeggen’ besloten . Taalwegen Het spannende van dit boek, nog meer dan bij het boekje over Genesis, is het h een-en -weer tussen serieuze exeges e en vragen van de eigen tijd. Als altijd is daarbij de vraag, in hoeverre je daarbij de keuze van de teksten en de methode van uitleg laat func tioneren ten behoeve van de uitkomst. Dat bli jft een kritisc h afwegen waarover altijd discussie mogelijk is. Fei t blijft, dat beide auteurs hun huiswerk zo goed mogelijk doen en je nergens het gevoel krijgt dat de teksten gewrongen worden en moeten buikspr eken. Uit de keuze van teksten is natuurlijk wel een voorkeu r af te leiden, ma ar dat is inherent aan elke omg ang met de bijbel op deze thematische manier . In de volgende hoofdstukken kijken we hoe Deurloo bij andere thema’s en verderop in zijn loopbaan met die vragen omgaat .
D E T E K S T M A G H E T Z E G G E N B I J B E L L E Z E N V O L G E N S K A R E L D E U R L O O J O E P D U B B I N K J O E P D U B B I N K D E T E K S T M A G H E T Z E G G E N ISBN 978-9043534734 9 789043534734 NUR 700 Op 1 juni 2019 overleed Karel Adriaan Deurloo (1936-2019), een van de meest spraakmakende bijbelwetenschappers in de afgelopen halve eeuw in Nederland. Zijn manier van bijbeluitleg was verrassend, actueel en voor generaties bijbellezers inspirerend. Daarbij ging het hem altijd om wat de tekst te zeggen heeft. De tekst heeft een eigen stem die de lezer ook nu aanspreekt. Wat was zijn geheim? Dit boek volgt het spoor van zijn vele publicaties en doet een poging het geheim van de leeswijze van Karel Deurloo te ontsluiten. Niet alleen om hem te eren en pareltjes van zijn manier van lezen nog eens voor het voetlicht te brengen, maar ook om nieuwe lezers te stimuleren nieuwe wegen te gaan, met behoud van wat te leren valt van een bevlogen en vakkundig bijbellezer. Joep Dubbink (1958) studeerde theologie aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde in 1997 bij Karel Deurloo op een proefschrift over Jeremia. Hij is predikant te Uithoorn (PKN) en bijzonder hoogleraar Bijbelse Theologie op de Dirk Monshouwer leerstoel aan de Vrije Universiteit. Deze uitgave verschijnt op initiatief van de Vereniging voor Theologie en Maatschappij, in een reeks over theologen die hebben bijgedragen aan een kritische en maatschappelijk betrokken theologie.