- 7 - Zingen : Psalm 90 : 6 Lezen : Prediker 11 : 9 t/m 12 : 8 Zingen : Psalm 102 : 14 en 15 Zingen : Psalm 27 : 3 Zingen : Psalm 103 : 9 Geliefden, in het hoofdstuk uit Gods Woord dat u gelezen werd, zingt de Prediker zijn zwanenzang. De herfstgedachten kloppen daar aan de deur van ons hart. De herfst is weer begonnen in het rijk der natuur, met al zijn veranderingen. We zien hoe langzaam maar zeker de bladeren gaan kleuren. We zien hoe de dagen korter worden. Dat is op zichzelf een ernstige prediking. Het is een roepstem tot bezin - ning. Wat we zien in het rijk van de natuur is ook het proces zoals het ervaren wordt in het leven van de mens. De Heere schrijft in het rijk der natuur in Zijn Woord, zoals we samen gezongen hebben, Psalm 102 vers 15: Als een kleed zal 't al verouden; Niets kan hier zijn stand behouden; Wat uit stof is, neemt een end Door den tijd, die alles schendt. Daar worden we mee geconfronteerd in de gemeente. Het leven van de mens komt tot een einde. We zijn allen reizigers naar de eeuwig - heid om straks God te gaan ontmoeten. Nu wil de Heere dat wij daarmee bezig zijn en de tijd zullen nemen. Het kan een korte tijd zijn dat we er niet meer zijn. De Heere roept ons op om daarmee bezig te zijn. Het boek van de natuur heeft ons iets te zeggen. Die sprake die tot ons komt, mag niet verwaarloosd worden. Wanneer we dit mogen zien, is er een aangrijpende prediking in bos en veld. Daarin kunnen we zien: opgaan, blinken en verzinken. Zo is het niet 1. D e zekerhei D van De D oo D
- 8 - alleen met de koninkrijken van deze wereld, maar ook in het leven van de mens. Het vallend blad heeft ons iets te zeggen. De bladeren vallen en verteren. Maar de mens is geschapen voor een nimmer ein - digende eeuwigheid. Dat we toch mochten bedenken wat tot onze eeuwige vrede dienende is. Dat we de sprake Gods in het rijk der natuur, maar in het bijzonder ook in Zijn Woord, ter harte zouden mogen nemen. Dat wij onder de bediening van de Heilige Geest on - derwijs mogen ontvangen. Voor ons is het nog de welaangename tijd, de dag dat we tot God bekeerd kunnen worden. Dat vallend blad in het rijk van de natuur is een sprake Gods tot ons: Gedenkt dat gij zult sterven (Ps. 95:4): Zo gij Zijn stem dan heden hoort, Gelooft Zijn heil- en troostrijk woord, Verhardt u niet, maar laat u leiden. Met Gods hulp zouden we u een ogenblik willen bepalen bij Psalm 89, de verzen 48 en 49, waar wij lezen in Gods Woord en in onze tekst: Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben; waarom zoudt Gij aller mensen kinderen tevergeefs geschapen hebben? Wat man leeft er die den dood niet zien zal, die zijn ziel zal bevrij - den van het geweld des grafs? Sela. Wij willen hieronder schrijven: De zekerheid van de dood Om u met de hulp des Heeren te bepalen bij: 1. De nietigheid van het leven 2. Het einde van het leven 1. De nietigheid van het leven Gemeente, wanneer Ethan dit lied heeft gezongen, was het een don -
- 9 - kere tijd voor de Kerk des Heeren. Duisternis strekte zich uit over het erfdeel Gods. U kunt begrijpen dat dit bekommernis gaf in het hart van de kinderen Gods. Wat was de grote zorg? De Heere verborg Zichzelf. De Heere bleef als het ware Zijn gunst inhouden. Terwijl de Heere beloofd had dat Hij met Zijn Kerk zal blijven tot het einde toe. Wat was er gebeurd? De vijand, die de ondergang van Gods Kerk altijd zoekt, heeft zich verheven in zijn kracht. Ze hebben de muren van Sion doorbroken. En nu is er een vijand die heerst over het land. Nu is Ethans hart treurend over de breuk van Sion. Deze Psalm legt er getuigenis van af. De verberging Gods is de grootste smart in het leven van deze man. Wanneer is dat geweest? Verschillende exegeten denken dat deze Psalm geschreven is in de tijd dat de koning Sisak van Egypte de strijd heeft aangebonden tegen Rehábeam, de koning van Juda. Nu is de schoonheid van Juda vergaan. Het land is ingeno - men. Ze moeten belasting betalen aan de vijand. En kunt u het dan begrijpen, wanneer deze overheersing gevonden wordt, er een treuren is in het leven van deze dichter? Israëls gevangenen moeten kwijnen. De schatten van de tempel zijn weggevoerd. Kunt u het begrijpen dat al Gods kinderen treurend zijn vanwege die breuk die er geslagen is in Sion? Daar was reden voor. Want het volk was afgeweken. We kunnen het ook in deze Psalm terugvinden hoe er geschreven staat: ‘Indien zijn kinderen Mijn wet verlaten, en in Mijn rechten niet wan - delen, indien zij Mijn inzettingen ontheiligen, en Mijn geboden niet houden, zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen. Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen. Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen dat uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen. Ik heb ééns gezworen bij Mijn heiligheid: Zo Ik aan David liege!’ (vers 31-36). We lezen in vers 39: ‘Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde. ’ De dichter betuigt dat de Heere de zonde zal bezoeken met de bittere roede en tegenheden. Te - gelijkertijd ligt er de belofte dat de Heere met Zijn Kerk en kinderen zal blijven tot het einde toe. Gemeente, wanneer we zo in het kort iets hebben gezegd waarom
- 10 - deze Psalm werd gedicht, voelt u dan ook dat er een overeenkomst is met onze tijd? Want hoe is het gesteld met de Kerk des Heeren in deze eeuw? Moeten wij niet bekennen dat er veel is, dat tegen de Heere en Zijn inzettingen getuigt? Moet ons aangezicht niet met schaamte bedekt zijn? We hebben voorspoed, wanneer het gaat over het tijdelijk leven. Maar wat is er weinig bloeiend geestelijk leven in onze dagen. Er is wel voorspoed wanneer het gaat om ons dagelijks brood. Maar waar is de vreze des Heeren? Waar is er een volk dat verbroken is on - der de weldaden die ze mogen ontvangen? Moeten wij het ook niet bekennen in onze dagen, dat de schoonheid van de Kerk des Heeren is vergaan en de heerlijkheid is weggevoerd? En dat Gods grimmig - heid is ontstoken tegen de Kerk? Dan moeten we de schuld niet op God werpen. De schuld ligt aan onze zijde, want wij hebben de Heere verlaten (Ps. 106:4): Wij hebben God op 't hoogst misdaan; Wij zijn van 't heilspoor afgegaan; Ja, wij en onze vaad'ren tevens, Verzuimend alle trouw en plicht, Vergramden God, den God des levens, Die zoveel wond'ren had verricht. Dat is de werkelijkheid. Nu is het zo nodig dat wij er iets van leren. Dat moet niet alleen een belijdenis zijn met de lippen. Maar dat zal moeten worden ingeleefd in onze dagen, zal het wel zijn, zodat we met verbrokenheid des harten tot de Heere zouden mogen vluchten en zouden smeken of Hij terug zou willen komen en werken, gelijk Hij in vroeger dagen gewerkt heeft door Zijn Heilige Geest. We horen hier de dichter: ‘Gij hebt zijn schoonheid doen ophouden, en Gij hebt zijn troon ter aarde nedergestoten. Gij hebt de dagen zij - ner jeugd verkort, Gij hebt hem met schaamte overdekt. Sela’ (vers 45-46). Daar hebben wij een eerlijke bekentenis van schuld en zonde. Wordt het nog wel eens gehoord in onze dagen? Ja, u hoort het nog wel van de preekstoel dat er gesproken wordt van het verval in onze dagen. Maar hebben we er nog wel eens smart over? Is het nog wel
- 11 - eens een last in ons leven, te zwaar om te dragen? Is het ons ook tot droef heid dat we zo weinig horen van de werkingen van de Heilige Geest? Dat we zo weinig horen dat jongens en meisjes niet meer mee kunnen doen met alles wat de wereld biedt? Hier hebben we een man, Ethan. Hij ging eronder gebogen. Het was een last in zijn leven. We zien dat hij zijn hart mag uitstorten voor het aangezicht des Heeren. We lezen in onze tekst: ‘Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben. ’ Deze man had iets gevoeld van de nietigheid van zijn leven. Hoe wordt de broosheid van het leven iedere keer weer opnieuw, op een aangrijpende wijze getekend voor ons en voor onze kinderen. Iedere keer opnieuw worden we bepaald bij de vergankelijkheid van het le - ven. De herfst is begonnen. Dat betekent dat het voorjaar en de zomer voorbij zijn gegaan. Dat is de tijd dat het zo aangenaam kan zijn in het rijk van de natuur. Dat is de tijd dat de zon mag schijnen. Dat is de tijd dat we mogen zien in het rijk der natuur dat alles groeit en bloeit. Nu is de herfst gekomen. Dat is een prediking dat het leven voorbijvliegt. Wij vliegen naar het einde. Wanneer we oud geworden zijn, dan moeten wij sterven. Dat is volgens het Woord des Heeren. Maar wat worden wij er dikwijls bij bepaald dat ook in de kracht van het leven lege plaatsen komen in het midden der gemeente. Hier wordt een vrouw uit het volle leven tot de dood geroepen, hoewel zij niet gemist kan worden. Daar is een man en een vader die het tijdelijke met het eeuwige moet verwisselen, terwijl hij naar de mens gesproken onmisbaar is voor zijn gezin. Dan zien we dat er een kind ten grave wordt gedragen in de jeugdige leeftijd of in de bloei van het leven. Wat een roepstemmen komen er iedere dag opnieuw aangaan - de de vergankelijkheid van ons leven. We kunnen zo duidelijk zien dat de mens moet buigen voor de koning der verschrikking. Er is geen medicijn gevonden tegen de dood. Er wordt wel gesproken dat, binnen vijfentwintig tot vijftig jaar, de mensen wel vijftig jaar ouder kunnen worden. De Heere heeft gezegd: ‘Zeventig jaar; of zo wij zeer sterk zijn, tachtig jaar. ’ Nu komen de waarschuwingen tot eenieder onzer. Gods Woord spreekt van de nietigheid van het leven. En de gang van Gods voorzienigheid bevestigt hetgeen wij gehoord
- 12 - hebben uit de Prediker. Dan moeten we allen erkennen dat ons leven zo nietig is. Maar hebben wij dat nu al gevoeld? Hebben wij dat nu mogen beleven, dat wij het gezien hebben: De mens gaat naar zijn eeuwig huis? Hebben wij het al ervaren in ons leven: Ik moet sterven en ik kan niet voor God bestaan? Wanneer dat gebeurt, jonge men - sen, mannen en vrouwen, dan is er geen rust meer in ons leven. Dan is het niet meer: Hoe kom ik door dit leven? Maar: Hoe zal ik straks voor het aangezicht des Heeren bestaan? Hier is een dichter, Ethan, die de nietigheid van zijn leven beleeft voor het aangezicht des Heeren en hij roept het uit: ‘Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben. ’ Het is alleen maar door genade dat we die nietigheid van het leven leren kennen en dat we het gaan belijden. De kanttekening zegt van deze woorden: ‘Hoe kort mijn leven is. ’ Dat is de werkelijkheid. En dan weet ik wel: Zeventig, tachtig, negentig jaar is een hoge leeftijd. Dat lijkt zoveel! Vooral als we jong zijn, hebben we nog een heel leven voor ons. Maar wat is honderd jaar in het licht van een nimmer eindigende eeuwigheid? Dan is het als niets! Nu hoorden wij de klacht, de bede van Ethan. Wat is het doel van deze bede? Wel, de dichter ziet zichzelf en het volk van Israël onder het oordeel Gods. Hij sluit er zichzelf niet buiten. Er wordt veel in onze dagen gesproken over de goddeloze we - reld en over de oordelen Gods die komen zullen over de wereld. Maar ik sta er boven, want ik heb toch een goed leven. Ik leef zoals de Heere dat van mij komt te eisen. Hoe is dat nu in ons leven, vrienden? Denken wij er zo over, dat wij er echt boven staan? Denken we dat we beter zijn dan deze wereld? Het is een voorrecht dat we in Gods huis mogen komen en mogen luisteren naar de boodschap die gelegd wordt in het midden van de gemeente. Maar als we denken dat we beter zijn dan de wereld, dan betekent dat ook dat we nooit echt werkzaamheden daarmee hebben gehad. Dan hebben we nooit gezien wat ons leven is voor een heilig en rechtvaardig God. Hier hebben we een kind des Heeren dat zich met de profeten van de oude dag heeft ingesloten in het oordeel Gods dat komende is over Israël. Dat geldt ook de Kerk des Heeren van vandaag. Want ze leren zichzelf medeschuldig kennen aan het diepe en algemeen verval
- 13 - dat gekomen is in het land. Ik ben niet los van de zonde van land en volk, van overheid en van onderdaan. Als ik het in oprechtheid mag zeggen, dan ben ik zo weinig bezig met die nood. Het is zo weinig dat ik 's nachts niet slapen kan, wanneer ik zie dat de zonden verme - nigvuldigen in de wereld en in ons vaderland. Ligt u er wel eens van wakker? Bent u er wel eens mee bezig? Ethan zegt: ‘Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben. ’ Het is door Gods gramschap dat hij kwijnt. Wij vergaan door Uw toorn’, en door Uw grimmigheid worden wij verschrikt. ’ Geen nietig, broos, zwak, zondig en schuldig mens kan bestaan voor het vuur van Gods gramschap. Ook Ethan niet. Met alles wat er in zijn leven is gebeurd, kan Ethan ook niet bestaan voor het aangezicht des Heeren. Daar - om smeekt hij de Heere om Zijn goedgunstigheid. Hij smeekt of de Heere in barmhartigheid zal neerzien. Hij bidt de God des verbonds, Die eenmaal de eed gezworen heeft aan het huis van David, dat Hij een overblijfsel zal behouden op deze wereld dat geschapen is om de lof des Heeren te vertellen op deze aarde. Hij moet zeggen: Heere, wij vergaan door Uw ongenoegen. Maar gedenk aan Uw belofte. Gedenk aan het woord dat gekomen is van Uw lippen. Daarom die vraag hier: ‘Gedenk van hoedanige eeuw dat ik ben. ‘Waarom zoudt Gij aller mensen kinderen tevergeefs geschapen heb - ben? ’ Dat is een wonderlijke vraag, schijnt mij. Zou God ooit iets te - vergeefs geschapen hebben? Nee, want God heeft alles geschapen om Zijns Zelfs wil; zelfs de goddelozen tot de dag van het kwaad, dat over hen komen zal. Gods geopenbaarde wil leert dat de mens geschapen is opdat hij God zou verheerlijken en hij daarmee bezig zou zijn in de tijd. Dat was mogelijk in het paradijs. Adam en Eva zijn bezig geweest om de lof des Heeren te verkondigen als profeet. Zij zijn bezig geweest met de dienst des Heeren, want dat was hun hoogste lust. Ze hebben geregeerd op deze wereld onder God. En dat alles als een koorleider, opdat Gods Naam verheerlijkt zou worden op deze wereld. Maar dat is zo niet gebleven. Door de zonde schijnt het dat de schep - ping Gods tevergeefs is geweest, want God wordt niet meer verheerlijkt.