LYNN AUSTIN
Het vertrouwen van drie vrouwen wordt op de proef gesteld
als de nazi’s Nederland binnenvallen
Schaduw
Een lied
LY N N in de
AUSTIN Een lied in de Schaduw
De oorlog plaatst drie vrouwen voor
een hartverscheurende keuze
Nederland, 1939. Lena woont met haar gezin op het platteland
en ziet met lede ogen aan hoe haar dochter Ans het nest verlaat
om in Leiden te gaan wonen. Ze heeft een baan gevonden als
begeleidster van Eloise, een welgestelde vrouw die kampt met
een bipolaire stoornis. Wanneer Ans verliefd wordt op de knappe
politieagent Erik, lijkt haar geluk compleet.
Alles verandert wanneer de Duitsers Nederland binnenvallen.
Lena besluit om onderduikers op te vangen, ook al brengt ze
hiermee haar eigen leven en alles wat ze liefheeft in gevaar. Ans
sluit zich aan bij het verzet. Haar nieuwe vriendin Miriam, een
Joodse violiste, was naar Nederland gevlucht op zoek naar veiligheid, maar dat blijkt een illusie.
Ans doet haar uiterste best om Miriam te helpen, maar het huis
van Eloise is geen veilig onderduikadres. Om te overleven, moet
Miriam een keuze maken die haar leven voor altijd met dat van
Ans en Lena zal verbinden.
nur 342
ISBN 978 90 297 3159 1
Lynn Austin wordt geroemd om
haar historische en bijbels-historische
romans. Ze is de bescheiden winnares
van maar liefst acht Christy Awards,
de meest prestigieuze prijs voor
christelijke romans in de
Verenigde Staten. Nederland is bekend terrein voor Lynn: ze komt er
regelmatig voor familiebezoek en als
auteur. Haar bezoeken inspireerden
haar om onderzoek te doen naar de
Nederlandse oorlogsgeschiedenis.
Een jongeman van ergens in de
twintig stond stilletjes in de
schaduw van de barak alsof hij niet
opgemerkt wilde worden.
‘Heb je last van mijn vioolspel? ’
vroeg ze. ‘Dan houd ik er meteen
mee op. ’
‘Nee, hoor. Juist niet! Speel
alsjeblieft door. Het is prachtig. ’
Zijn glimlach deed zijn ogen en zijn
gezicht oplichten. Had ze hier al
iemand zien glimlachen?
Eerder verschenen van Lynn Austin:
Als ik jou was
Anker in de storm
Dochters van de kust
Land van belofte
De plantage
In wonderland
Ver bij jou vandaan
Tegen de stroom in
Eindelijk thuis
Ware liefde
Het huis van mijn moeder
Eva’s dochters
De boomgaard
Laatste vlucht
Eigen wegen
Toevlucht
De wederopbouw van
Jeruzalem:
Zacharia, keer terug
Ezra, leid Mijn volk
Nehemia, bouw op Mij
Koning Hizkia:
God is mijn sterkte
God is mijn lied
God is mijn redding
Koning Manasse:
De God van mijn vader
De God van mijn volk
De Amerikaanse
Burgeroorlog:
Bevrijdend licht
Donker vuur
Vlam van hoop
Non-fi ctie:
Altijd in Gods hand
Lopen op het water
7
Proloog
Nederland
Mei 1945
Lena lag klaarwakker in haar bed te wachten. De inktzwarte nacht
leek elk geluid in en om de boerderij alleen nog maar te versterken. Ze hoorde het geschuifel van de onderduikers die op dat
moment als schimmen door de donkere benedenverdieping van
het woonhuis slopen. Het gekraak van de staldeur en het ruisen
van het hooi terwijl ze zich in deze maanloze nacht door de stal
bewogen. De onderduikers waren ook aan het wachten. Vonden
zij het net zo verschrikkelijk als zij?
De oorlog had Lena de Vries veel geleerd. Moeilijke, onmogelijke dingen. Ze had geleerd moedig te zijn, voortgedreven door
haar angst en haar geloof. Ze had geleerd de dood in de ogen te
kijken en de hand van haar Verlosser stevig vast te houden. Maar
wachten – dat was de moeilijkste les geweest. Elke minuut leek wel
een uur te duren. En elk uur leek zich eindeloos uit te strekken.
Overdag was het alsof de zon onbeweeglijk aan de hemel stond,
en na elke eindeloze nacht – zoals deze – nam die ook nog eens
uitgebreid de tijd om weer tevoorschijn te komen. Lena merkte
dat ze, tegen beter weten in, bleef hopen dat haar man Pieter nog
leefde en thuis zou komen, zodat zij hem weer in haar armen
kon sluiten. Ook hoopte ze dat haar dochter Ans en haar zoon
Wim nog leefden en zouden terugkomen. Wanneer een van hen
het huis binnenstapte – als dat al ooit zou gebeuren – zou haar
vreugde de lange maanden wachten in een keer doen vervagen,
daar was ze van overtuigd.
De afgelopen zeven dagen waren de langste week van Lena’s
8
vijfenveertig levensjaren geweest. De lente zou een tijd van wedergeboorte en hoop moeten zijn, maar vannacht verbond haar
fantasie zich met angst, waardoor haar hart bloedeloos voelde en
zelfs haar laatste sprankje hoop werd gedoofd. Met een zucht liet
ze haar adem ontsnappen en rolde zich op haar andere zij, waarbij
ze een stil gebed fl uisterde voor Pieter, Ans en Wim. En voor de
onderduikers die samen met haar in de duisternis wachtten.
Slapen was onmogelijk. Sinds de nazi’s vijf jaar geleden het
land waren binnengevallen, had ze geen enkele nacht meer vast
geslapen. Ze stapte voorzichtig uit haar bed om haar dochters
Maaike en Bep, die naast haar lagen te slapen op de plek waar
Pieter eigenlijk hoorde te liggen, niet wakker te maken. Lena
hield haar meisjes tegenwoordig het liefst dicht bij zich. Ze trok
een trui over haar nachtpon aan en zocht op de tast de weg naar
beneden. Gelukkig kende ze de steile wenteltrap als haar broekzak. Toen ze beneden was gekomen, hield ze stil. Er bewoog een
schim door haar keuken, alsof die naar iets op zoek was. Haar hart
maakte een sprongetje.
‘Pieter? ’ fl uisterde ze.
De schim draaide zich om. Het was Wolf, haar contactpersoon
bij het verzet. Ze kenden zijn echte naam niet, dat was veiliger.
‘Heb ik je wakker gemaakt? ’ fl uisterde hij. ‘Het spijt me. Ik zocht
een potlood. Ik wilde een briefje voor je achterlaten. ’
‘Weet je meer over mijn man? ’
‘Nee. Maar ik heb wel goed nieuws. De geallieerden hebben
Noord- en Zuid-Holland bereikt. Canadese tanks hebben al veel
van onze steden bevrijd. Hier is de nieuwste krant. ’ Hij trok het
dunne ondergrondse krantje uit zijn zak en gaf het aan Lena. Ze
keek ernaar en rolde het toen zonder erbij na te denken op zodat
het in het frame van haar fi ets zou passen. Daar zou ze het verstoppen voor de nazi’s als ze het naar haar nicht in het dorp bracht.
‘Maar de geallieerden zijn hier nog niet? ’ vroeg ze.
‘Ze komen binnenkort. Ik kwam jou en de anderen vertellen
dat het niet lang meer zal duren. Misschien zelfs morgen al. ’
Terwijl Lena en Wolf met elkaar praatten, glipten twee andere
9
schaduwen de keuken in. Ze verlieten hun schuilplaats alleen
’s nachts en verdwenen dan weer voordat de zon opkwam. Ze
keken ongetwijfeld reikhalzend uit naar het moment dat ze de
zon weer op hun gezicht zouden voelen.
‘Dit is toch niet weer vals alarm hè, net als afgelopen herfst? ’
fl uisterde een van de onderduikers. Lena dacht terug aan Dolle
Dinsdag, toen de geruchten over de bevrijding door het land hadden gegonsd. Er was paniek geweest onder de nazi’s en blijdschap
onder het Nederlandse volk. Een groot deel van de bezetters en
hun collaborateurs was naar het oosten gevlucht. Maar toen het
vals alarm bleek te zijn, waren ze teruggekomen. En met hun
terugkeer was de hoop al snel weer vervlogen.
‘Deze keer is het echt waar, ’ zei Wolf. ‘Ik heb de Canadese tanks
zelf gezien. ’
Lena sloot heel even haar ogen. Zou het wachten nu daadwerkelijk voorbij zijn?
‘Hoe zullen we weten dat het veilig is om onze schuilplaats te
verlaten? ’ vroeg de andere onderduiker.
‘Dat horen jullie dan van Lena, ’ zei Wolf, terwijl hij naar de deur
liep. ‘Maar ik moet er nu echt vandoor. Ik moet het de anderen
ook vertellen. ’
‘Wacht, ’ zei Lena. ‘Heb je honger? Heb je wel iets gegeten? ’
Wolf was broodmager. Door zijn holle gezicht leek hij in het
donker wel op een wandelend skelet. In steden zoals Leiden, waar
Lena’s dochter Ans woonde, zaten de mensen als ratten in de val
en stierven er dagelijks duizenden van de honger.
‘Je hebt al zo veel monden te voeden, ’ antwoordde Wolf.
‘Dan maakt eentje extra ook niets meer uit. ’ Ze trok de oven
open en haalde er een gepofte aardappel uit. De aardappel was
gewikkeld in een doek om hem warm te houden, en Lena drukte
hem in Wolfs handen. ‘Ik zou willen dat ik je meer kon geven. ’
De aardappel was klein en gerimpeld, een van de laatste uit haar
nu lege kelder. ‘Bedankt voor je komst, Wolf. Ik zal het nieuws
verspreiden. ’ Hij had Lena hoop gegeven. En die hoop zou het
wachten nog moeilijker maken.
10
Nadat Wolf was vertrokken, ging ze met de onderduikers aan de
keukentafel zitten. Ze praatten samen over de oorlog en Lena las
de ondergrondse krant aan hen voor terwijl zij elk één aardappel
en een beetje gekookte kool aten. Lena kende alleen hun onderduiknamen – Max en zijn vrouw Ina – en ze wist dat ze Joods
waren. Max werkte ’s nachts in Lena’s kelder en vervaardigde daar
valse persoonsbewijzen voor het verzet.
Zodra het buiten licht genoeg was om iets te kunnen zien, hielp
Lena hen om weer in hun schuilplaats te kruipen, die zich achter
de piano in haar voorkamer bevond. Pieter had de deur naar een
kast aan de andere kant van de muur weggewerkt met een plank
en nu leek het alsof die er nooit had gezeten. Daarna had hij een
geheim luik in de bodem van hun piano gemaakt. De toetsen voor
de bastonen brachten geen geluid meer voort, maar de rest van
de piano werkte nog prima. Er waren maar weinig mensen die
iets wisten van deze geheime schuilplaats, of van het feit dat Max
en Ina daar al meer dan een jaar leefden. Zelfs de twee jongste
dochters van Lena niet.
Nadat ze zich had aangekleed, legde Lena de rest van de gepofte
aardappels en een korst brood die ze had bewaard in een mand en
liep ze ermee door de deur die van de keuken naar de stal leidde.
Ze had geen idee hoeveel onderduikers zich op dat moment in
haar schuur schuilhielden en hoelang ze daar zouden blijven. Er
zaten er nog meer boven in de oude molen die het water voor
hun akkers oppompte. Het verzet draaide de wieken in een bepaalde hoek om de onderduikers te laten weten dat het veilig was
om zich op haar boerderij te verstoppen. Voor Lena was het beter
om zo min mogelijk te weten. Ze bereidde gewoon het eten dat
ze overhad en bracht het naar hen toe, terwijl ze God smeekte
dat Hij het zou vermeerderen zoals Hij dat met de broden en de
vissen had gedaan.
Een aantal mannen van verschillende leeftijden kroop uit hun
schuilplaats in de stal toen Lena het lied aanhief dat diende als
teken dat er eten werd gebracht. Terwijl de mannen zaten te eten,
las Lena Wolfs krant aan hen voor. Vier van de onderduikers waren
11
jongens in hun late tienerjaren – de leeftijd van haar zoon Wim.
De andere mannen leken ongeveer zo oud als de echtgenoten en
vaders die zich gedwongen hadden gezien om onder te duiken,
om te voorkomen dat ze naar de Duitse werkkampen werden
gestuurd. Of misschien waren het wel spoorwegarbeiders die van
de Nederlandse regering in ballingschap de opdracht hadden
gekregen te gaan staken om de nazi’s te vertragen. En de tengere
jongeman met een bril met metalen montuur en haar zo zwart
als ebbenhout was ongetwijfeld een Jood.
‘Wat is het eerste wat jullie willen doen zodra de geallieerden
Nederland hebben bevrijd? ’ vroeg ze.
‘Teruggaan naar huis, ’ was het unanieme antwoord. Zodra ze
hun brood en aardappels ophadden, spraken de mannen over de
dingen die ze misten en het eten waarnaar ze verlangden. ‘Ik heb
gehoord dat de geallieerden sigaretten uitdelen, ’ zei een van hen.
‘Ik zou er alles voor overhebben om er een te kunnen roken. ’
Toen de zon opkwam, bood een van de onderduikers aan om
Lena’s koeien voor haar te melken. ‘Ik ben opgegroeid op een
boerderij in Friesland, ’ zei hij. ‘Melken herinnert me aan thuis. ’
Hij klopte de koe op haar schouder alsof hij een oude vriendin
begroette, waarna hij schrijlings op het melkkrukje ging zitten.
‘Zal ik ze naar de wei brengen als ik klaar ben? ’ vroeg hij.
‘Nee, vandaag moeten ze op stal blijven. In een naburig dorp
zijn al drie koeien gedood door Duitse granaatscherven. ’
‘En ze kunnen ook zomaar worden gestolen, ’ zei een andere
onderduiker.
‘Ja, dat ook. ’
Lena’s dochters dronken wat van de nog warme melk bij het
ontbijt. Ook zij waren zo dun dat ze nog slechts een schim waren
van zichzelf. Op die leeftijd waren Wim en Ans mollig geweest
en hadden ze gezonde rode wangen gehad. Maar dat was voor de
oorlog. Toen het leven nog aangenaam en goed was. Toen er nog
genoeg te eten was. ‘Ik denk dat ik de rest van de melk vanochtend
meeneem naar het dorp, ’ zei Lena tegen de meisjes. ‘Dan probeer
ik die voor iets anders te ruilen. ’
12
Bij het vooruitzicht van een tochtje naar het dorp begon Bep
opgewonden op en neer te springen. Ondanks alles bruiste ze vaak
van leven en energie. ‘Mag ik dan een strik in mijn haar? ’ vroeg ze.
‘Maar het is helemaal geen zondag, ’ antwoordde Maaike.
‘Dat weet ik wel, maar mag het alstublieft, mama? ’
‘Ja, waarom niet? ’
Na het ontbijt borstelde Lena Beps lange, donkere haar en
zette het vast met een felgekleurde strik. Het meisje had van
nature dikke krullen. ‘Wil jij ook een strik in je haar? ’ vroeg ze
aan Maaike. Die schudde haar hoofd. Met haar elf jaar had ze niet
meer zo’n behoefte aan kinderachtige strikjes. Lena vlocht Maaikes
stroblonde haar – dat dezelfde kleur had als haar eigen lokken –
in een dikke vlecht die bijna tot op haar middel reikte. Toen het
tijd was om te gaan, haalde Lena haar kapotte fi ets uit de stal. In
vredestijd zou ze deze rammelkast als rijp voor de schroot hebben beschouwd – en dat was hij ook – maar nu vonden de nazi’s
haar stalen ros in elk geval niet de moeite waard om in beslag te
nemen. Ze tilde Bep in het zitje dat aan het stuur was bevestigd
en Maaike klom op het plankje dat Pieter op de bagagedrager had
vastgemaakt. Lena bond de twee fl essen melk onder haar trui en
schort vast en begon aan de tocht naar het dorp.
De weiden tussen de boerderij en het dorp lagen er deze ochtend vermoeid en vaal bij, als een langdurig zieke die te lang in
bed had gelegen. Er misten opnieuw een paar hekken en er waren
ook weer een aantal bomen verdwenen, die in de afgelopen winter
waren omgekapt om als brandstof te dienen. Dat lange, schijnbaar
eindeloze seizoen had de naam Hongerwinter gekregen. Door
de spoorwegstakingen was het voedsel in de steden zo schaars
geworden, dat uitgehongerde mensen uit Leiden en Den Haag de
lange weg naar Lena’s boerderij hadden afgelegd en haar hadden
gesmeekt hun iets te eten te geven. Zodra de oorlog voorbij was,
zou dit kleine landje nog een fl inke klus krijgen aan de wederopbouw. Maar Lena verwachtte dat er nog een veel zwaardere
taak op het Nederlandse volk lag te wachten: het herstel van de
verdeeldheid en het wantrouwen onder buren en zelfs binnen
13
families. In de afgelopen vijf jaar had niemand geweten wie er
wel en niet te vertrouwen was. Altijd was er het gevaar geweest
dat iemand je geheimen aan de nazi’s zou verkopen voor een paar
happen extra eten, waarmee ‘de verrader’ zijn of haar kinderen zou
kunnen voeden. Toen Pieter en zij ermee hadden ingestemd om
onderduikers te verbergen, waren ze zich ervan bewust geweest
dat ze zouden worden gearresteerd en in de gevangenis zouden
belanden als ze werden ontdekt.
Toen Lena bijna het dorp had bereikt, hoorde ze in de verte
mensen zingen en juichen. Ze hield stil en haar hart maakte een
vreugdesprongetje. ‘Luister nou, meisjes! Horen jullie dat ook? ’
‘Ik hoor mensen lawaai maken. Maar het is vandaag toch helemaal geen feestdag, mama? ’
‘Jawel – ze juichen omdat Nederland vrij is! We zijn vrij. . . ’ De
woorden rolden uit haar mond, maar ze kon zelf maar amper
bevatten dat ze waar waren.
‘Betekent dat dat de Duitsers nu weggaan? ’ vroeg Maaike.
‘Ja, die gaan voorgoed weg. Nederland zal weer vrij zijn!’ Ze
kon er zich nog niets bij voorstellen. Lena vroeg zich af of Maaike
zich nog wel een tijd kon herinneren waarin het niet normaal
was om overal soldaten op hun ronkende motorfi etsen te zien. Ze
was nog maar zes jaar oud geweest toen de Duitsers Nederland
binnenvielen. En kleine Bep had haar hele leven nog geen vrijheid gekend.
Lena begon weer te fi etsen en trapte de laatste anderhalve kilometer naar het dorp. Het dorpsplein en de straat voor haar vaders
kerk stonden vol met mensen. Het leek wel Eerste Paasdag. Lena’s
vrienden, vriendinnen en buren lachten en omhelsden elkaar,
hun gezichten vol tranen. Haar nicht Truus baande zich een weg
door de menigte en gaf Lena een stevige omhelzing, waarbij de
melkfl essen tegen elkaar aan botsten. ‘Is het niet geweldig, Lena?
We zijn vrij! De Duitsers zijn uiteindelijk vertrokken!’
‘En moet je al die onbekende mensen eens zien op het plein,
die zich blijkbaar al die tijd hier in de buurt verborgen hebben
gehouden!’ riep Lena toen Truus haar weer losliet. In de menigte
14
liepen – naast de mensen die ze kende – ook vreemdelingen die
Lena nooit eerder had gezien. Hun melkwitte huid en gekwelde
gezichten zeiden haar dat dit ook onderduikers waren geweest. ‘Ik
had geen idee dat er zo veel mensen in ons dorp verscholen zaten!’
‘En heb je al gemerkt wie er niet zijn? ’ vroeg haar nicht. ‘Al die
vuile collaborateurs hebben het op een lopen gezet. ’
‘Wat een opluchting. ’ Lena vroeg zich af of ze zouden worden
gestraft voor wat ze hadden gedaan. Ze hadden veel op hun geweten. Lena kende de inwoners van dit dorp al haar hele leven, had
elke zondag samen met hen in de kerk gezeten, en ze wist dat de
oorlog wonden had geslagen in elk leven, elk gezin en elk huis.
Ze zag hoe de mensen juichten, elkaar omhelsden en hoorde hen
aan elkaar vragen: ‘Is het werkelijk voorbij? Zijn ze nu eindelijk
weg? ’ Een van de ouderlingen hief een lied aan, en iedereen zong
de woorden vol overgave met hem mee:
‘O God, die droeg ons voorgeslacht, in nacht en stormgebruis,
bewijs ook ons uw trouw en macht, wees eeuwig ons tehuis. ’
Lena greep Beps handje vast en terwijl ze meezong, veegde ze
haar tranen weg. Waren Pieter en vader maar hier om dit te zien.
Ze moest snel terug naar huis om haar eigen onderduikers het
goede nieuws te vertellen. Max en Ina konden achter de piano
vandaan komen. Alle onderduikers konden teruggaan naar hun
eigen familie. Misschien waren Pieter, Ans en Wim op dit moment
ook wel op weg naar huis.
Ze ruilde de melk voor wat kaas en een brood. ‘Deze kunnen
jullie onderweg naar huis mooi voor mij dragen, ’ zei ze tegen haar
dochters. ‘We hoeven ons eten niet meer te verstoppen. ’ Snel fi etste
ze terug naar huis terwijl de vreugde en hoop haar verwarmden
als de lentezon. De weilanden leken opeens zelfs groener dan op
de heenweg.
‘Kom maar tevoorschijn, allemaal! Het is veilig!’ riep ze terwijl
ze haar fi ets weer in de stal zette. ‘Nederland is bevrijd!’
‘Weet u het zeker? ’ vroeg een stem.
15
‘Heel zeker! Snel! Ren naar de molen om het de anderen te
vertellen. ’ Lena’s dochters kropen dicht tegen haar aan toen de
onderduikers vanuit alle hoeken van de stal tevoorschijn kwamen.
Maaike en Bep hadden geen idee wie deze mannen waren. Lena
glimlachte om de verbaasde uitdrukking op het gezicht van de
meisjes en gebaarde dat ze haar moesten volgen, door de keuken
naar de voorkamer. Ze boog zich voorover en klopte op een van
de panelen van de piano. ‘Jullie kunnen naar buiten komen! Het
is veilig! Nederland is bevrijd! We zijn vrij!’ Verbijsterd keken de
meisjes toe toen de bodem openging en Max en Ina tevoorschijn
kwamen. Lena zwaaide de voordeur wijd open voor hen en zei:
‘Kijk! Het is een heerlijke dag! Eindelijk kunnen jullie weer naar
buiten!’ Als in een droom bewoog het echtpaar zich in de richting
van het erf, waar ze zich bij de andere onderduikers voegden. Net
als de dorpelingen keken ze vol verwondering om zich heen, lachten en vierden feest. Ina liet zich op haar knieën zakken, begroef
haar gezicht in haar handen en huilde. Aan de andere kant van het
erf stond een aantal mannen op het bovendek van de molen. Ze
juichten en hieven hun gezichten op naar de zon. Lena zwaaide
naar hen vanuit de deuropening, met Maaike naast zich.
‘Wie zijn al die mensen, mama? Wat doen ze hier? ’
‘Ze hadden zich verstopt voor de Duitsers. Papa zei dat ze
hier bij ons mochten wonen, omdat het hier veilig was. Maar nu
hoeven ze zich niet langer te verschuilen. ’ Ze keek om zich heen,
op zoek naar Bep, en zag dat het meisje bij de piano hurkte om
naar beneden te kijken.
‘Kijk, Maaike!’ zei Bep. ‘Er zit een kamertje in de piano, met
dekens, een boekenplank en allerlei andere spulletjes. Kom gauw
kijken!’
Terwijl Maaike naar haar zusje toe liep om te kijken, pakte
Lena de gezinsfoto die op de piano stond. Hij was in 1939 in een
fotostudio genomen, tijdens een gezinsuitje naar Leiden. Dat was
een jaar voordat de Duitsers het land waren binnengevallen, en op
dat moment had niemand van hen ook maar het kleinste beetje
angst gevoeld dat Nederland betrokken zou raken bij een oorlog.
16
Lena’s oudste dochter Ans was toen achttien geweest – en wat
was ze prachtig, met haar lichtblonde haar en haar slanke postuur.
Haar brede glimlach en zelfverzekerde houding verraadden een
sterke wil. Wim stond naast zijn zus en was al net zo lang als zij,
zijn blonde haar bijna wit gebleekt door de zon. Voor de invasie
was hij een nieuwsgierig elfjarig jongetje geweest, dat ervan hield
om in het kanaal te zwemmen en zijn zussen te plagen. De oorlog
had te vroeg een man van Wim gemaakt. De vijf jaar oude Maaike
zat bij Lena op schoot. Ze was haar verrassingsbaby geweest en
was geboren toen Lena 39 was. Lena had haar vader overgehaald
om samen met hen voor de foto te poseren. Lang en statig, met
een krans van grijs haar om zijn hoofd en een netjes getrimde
baard en sik stond hij achter Wim en Ans, op en top een strenge
dominee. Vaders grijze ogen leken zich achter zijn bril met metalen montuur samen te knijpen, alsof hij pijn had of te lang in
de zon had gekeken. Op dat moment rouwde hij nog steeds om
Lena’s moeder, die een paar maanden daarvoor was overleden.
Pieter, de liefde van Lena’s leven, stond achter haar. Zijn handen
rustten op haar schouders. O, wat hield ze van zijn sterke, eeltige,
zongebruinde handen. Zou ze die ooit weer in de hare kunnen
nemen? Van de zes mensen op die foto waren op dit moment alleen Lena en Maaike veilig thuis.
Jezus had tegen Zijn volgelingen gezegd: ‘Wie meer van zijn
vader of moeder houdt dan van Mij, is Mij niet waard, en wie meer
houdt van zijn zoon of dochter dan van Mij, is Mij niet waard.
Wie niet zijn kruis op zich neemt en Mij volgt, is Mij niet waard. ’
Dat was een ongeloofl ijk harde waarheid, en de verschrikkingen
van de oorlog hadden die aan een test onderworpen.
Lena voelde dat iemand aan haar rok trok. Bep keek naar haar
op, een bezorgde uitdrukking op haar gezichtje. ‘Komt papa nu
naar huis? ’ vroeg ze.
‘En Wim en Ans ook? ’ voegde Maaike eraan toe.
Lena antwoordde niet. Ze had geen idee. Een kiem van angst
sproot op in haar borst en krulde zich om haar hart. Ze wist dat
het haar geloof en vertrouwen zou smoren als ze die angst de kans
17
gaf om te groeien. Vroeger dacht ze dat twijfel de vijand was van
haar geloof, maar in de afgelopen jaren had ze geleerd dat vooral
angst in staat was haar vertrouwen te verstikken. ‘Laat de angst je
in Gods armen drijven, ’ had haar vader gezegd.
‘Ik hoop en bid in elk geval dat ze thuis zullen komen, ’ antwoordde ze.
‘Ik mis opa, ’ zei Maaike, die ook naar de foto keek.
Lena ging met haar hand over het blonde haar en de dikke
vlecht van haar dochter. ‘Ik ook, lieverd. ’
‘Huilt u, mama? ’ vroeg Bep.
Lena veegde haar tranen weg. ‘Soms huilen mensen omdat ze
blij zijn. ’
‘Ik ben ook blij. ’ Bep sloeg haar dunne armpjes om Lena’s benen
en omhelsde haar stevig. O, wat hield Lena veel van dit meisje. Ze
had niet meer van Bep kunnen houden als ze haar zelf had gebaard.
Maar dat had ze niet.
En nu de bevrijding een feit was, zou ook die waarheid aan het
licht komen, net zoals de onderduikers.
18
1
Zes jaar eerder, juni 1939
Lena had geen zin in een woede-uitbarsting, maar haar dochter
dreef de situatie alweer op de spits. ‘Je kunt niet zomaar een trein
pakken en in een vreemde stad gaan wonen, Ans. Dat is gewoonweg krankzinnig!’
‘Maar ik heb geen zin om opgesloten te zitten in dit dorpje van
niets, waar iedereen elkaar kent en alles van elkaar weet. Ik hou
het hier echt geen minuut langer uit!’ Ans was bezig met de afwas
en kwakte alles – om haar woorden kracht bij te zetten – met veel
lawaai in het afdruiprek.
‘Misschien zou je samen met een groep vriendinnen –’
‘Die willen allemaal hier blijven wonen! En Reina en Corrie
hebben een vriendje. ’ Ze sprak het uit alsof het een vies woord was.
‘Ik word nog liever een oude vrijster dan dat ik met een jongen
van hier trouw. Dan word ik zijn huissloof, moet voor hem koken
en schoonmaken, zijn koeien melken, en krijg ik uiteindelijk een
hele stoet kinderen. Nee, mij niet gezien!’
Lena, die net bezig was de tafel af te nemen, hield stil en keek
haar dochter aan. ‘Is dat het beeld dat je van mijn leven hebt? Denk
je dat ik een huissloof ben en dat ik geen eigen leven heb? En
dat het mijn enige taak is om te werken en kinderen te krijgen? ’
‘U hebt voor dit leven gekozen. Maar ik niet! Ik ben het zat
om de hele dag mest te ruiken. Ik heb er schoon genoeg van
om altijd te moeten eten in een keuken die maar net een meter
verwijderd is van de stal. ’
En je hebt schoon genoeg van de kerk. Dat maakte namelijk ook deel
uit van haar ongenoegen. Lena wist dat het volgende onderwerp
19
waar Ans over zou klagen, de kerk was. En dat gebeurde ook.
‘In de kerk draait het alleen maar om rituelen. Ik vraag me
zelfs af of de mensen nog wel een woord geloven van wat ze elke
week horen. De regels die de kerk ons oplegt, zijn zo ongeloofl ijk
ouderwets! Neem nou “Wees onderdanig aan je man”. Kom op,
zeg. We leven in een moderne wereld en –’
‘Ik hou van je vader. Het valt me helemaal niet zwaar om met
hem samen te werken en dingen te doen die hem blij maken. ’ Lena
kon zich geen beter leven voorstellen dan hier, met de akkers en
weiden die zich om hen heen uitstrekten terwijl ze het aroma van
vers gemaaid gras kon inademen en kon genieten van het ritme
van de seizoenen op het platteland en in haar huis. Ze veegde
nog een keer over de tafel en gooide de vaatdoek in de gootsteen.
‘Nou, ik voel me hier anders opgesloten, ’ zei Ans. ‘Ik wil in
Leiden gaan wonen. ’
Waren ze maar nooit met de trein naar de fotograaf gegaan om
hun gezinsfoto te laten nemen. Ans was helemaal in vervoering
geraakt over die stad. En Lena vond het er verschrikkelijk. Het
was er veel te lawaaierig en druk, met auto’s, fi etsen en treinen
die aan je voorbij raasden. Lena had zich verloren gevoeld tussen
de kronkelende straten en de rivieren en grachten. De huizen
stonden er als korenhalmen op een rij, opgepropt tegen elkaar
aan, zonder ook maar het kleinste beetje ruimte ertussen. Maar
Ans had de stad prachtig gevonden. En sinds dat uitstapje kon ze
niet wachten om weer terug te gaan.
‘U kunt me niet dwingen hier te blijven. Ik ben al bijna negentien!’
Lena keerde haar dochter de rug toe, om te voorkomen dat ze
iets zou zeggen waar ze later spijt van kreeg. En zodat Ans haar
tranen niet zou zien. Ze liep door de deur de stal in en vervolgens
naar buiten, waar Pieter bezig was een fi etsband te plakken. ‘Ik
kon horen dat je weer woorden had met Ans, ’ zei hij.
‘Ze beledigt mij en de manier waarop wij leven, Pieter. Ik weet
niet hoe ik nog tot haar kan doordringen. ’
Pieter nam zijn pet van zijn hoofd en veegde met zijn mouw
20
langs zijn voorhoofd. ‘Dat kun je ook niet, Lena. Al sinds haar
geboorte heeft ze een sterk willetje en moet en zal ze haar zin
krijgen – dat weet je toch? ’
O ja, dat wist Lena maar al te goed. Ans was nooit een rustig,
tevreden kind geweest, zoals Wim en Maaike. ‘Ze is zo koppig!’
verzuchtte Lena. ‘Waarom is ze nou nooit eens voor rede vatbaar? ’
‘Misschien bewijst die koppigheid haar op een dag wel een
grote dienst. ’
‘Of ze wordt haar ondergang. ’
Pieter zette zijn pet weer op zijn bezwete haardos. ‘Ans heeft het
afgelopen jaar moeten toekijken hoe haar grootmoeder langzaam
stierf. Laat haar gaan, Lena. Elke poging om haar vast te houden,
is als een poging je vast te grijpen aan los zand. Hoe steviger je
het probeert vast te pakken, hoe sneller het door je vingers glipt. ’
Onmogelijk. Lena was de lijm die de boerderij en het gezin
bij elkaar hield. Alles zou in duigen vallen als ze losliet. Ze liep
naar Pieter toe, zocht houvast in zijn omhelzing. Wat hield ze van
zijn kracht en betrouwbaarheid, als een diepgewortelde boom
met sterke takken. Lena was met hem getrouwd toen ze achttien
was – de leeftijd die Ans nu had – en ze had er geen moment spijt
van gehad. ‘En haar ziel dan, Pieter? Ze schopt tegen de kerk en
alles wat we haar hebben geleerd. ’
‘Daar heb ik geen antwoord op, ’ zei hij met een zucht. ‘Praat
erover met je vader. Luister naar wat hij daarover te zeggen heeft. ’
Lena kuste hem en liep langzaam terug naar het huis, zodat hij
zich weer op zijn werk kon richten. Ze had zelf ook nog genoeg
te doen, maar ze maakte zich zo veel zorgen dat ze zich niet op
haar taken kon concentreren. Ze ging op zoek naar Maaike en
Wim en vond hen bij het kanaal, waar ze gehurkt in het lange
gras zaten, hun blonde hoofden naar elkaar toe gebogen terwijl
ze een kikker, torretje of andere schat onderzochten. ‘Ik ga naar
het dorp, ’ riep ze naar hen. ‘Hebben jullie zin om mee te gaan? ’
De kinderen lieten weten dat ze liever thuisbleven en wilden
spelen, en dus reed Lena alleen op de fi ets naar het dorp. Ze trof
haar vader aan de keukentafel van de pastorie, terwijl hij een brief
21
zat te schrijven. Hij legde zijn pen neer en leunde achterover in
zijn stoel toen ze hem begroette. ‘Dat is nog eens een leuke verrassing, Engelena Everdina. Wat brengt jou hier? ’
Hij glimlachte altijd als hij haar volledige naam gebruikte. Hij
leek milder te zijn geworden sinds moeder was gestorven, alsof
het verdriet en de pijn de scherpe randjes van zijn strenge en dominante karakter hadden geschaafd. Hij had meer geduld met de
mensen in zijn gemeente, meer begrip voor hun fouten.
Hij gebaarde naar een lege stoel en luisterde aandachtig toen
Lena hem vertelde over de escalerende woordenwisselingen met
Ans en het commentaar van haar dochter op de kerk. Ans had de
laatste maanden van haar middelbareschooltijd hier in de pastorie gewoond en had voor haar grootmoeder gezorgd tot die was
overleden. Het verdriet had een diepe kloof in Lena’s ziel geslagen,
waar ze nog steeds niet helemaal uit omhoog was geklommen.
Op onverwachte momenten – bijvoorbeeld wanneer ze de lege
plek aan tafel zag, of een mand met onafgemaakt breiwerk – werd
ze weer teruggezogen in de somberheid. Lena kon het idee niet
verdragen nu ook nog haar dochter te verliezen.
Haar vader zweeg een moment voor hij antwoordde, waarbij
hij zijn bril met metalen montuur van zijn neus nam en de glazen
oppoetste met de zoom van zijn trui. ‘Ans is nu verantwoordelijk
voor haar eigen geloof, Lena. Ze kan het jouwe of het mijne niet
erven, hoe graag we dat ook zouden willen. Zij moet God vinden
door wat ze zelf van Hem ziet en wat ze met Hem ervaart. ’
Zijn advies verraste haar. ‘Maar… wat als ze nooit meer bij
de kerk terugkomt? Wat als ze de kerk – en ons – de rug blijft
toekeren? ’
‘Ans is Gods eigendom, niet dat van ons. Hij is trouw en zal
aan haar blijven trekken. De Bijbel zegt dat niemand ons uit de
hand van de Vader kan roven. ’ Hij leek heel zeker van wat hij zei.
‘En haar reputatie dan – en die van u? De mensen beginnen al
te vragen waarom ze niet meer met ons meekomt naar de kerk. ’
‘Jij bent niemand een verklaring verschuldigd. ’
Zijn woorden hadden Lena gerust moeten stellen, maar dat
22
deden ze niet. Het idee dat de opstandigheid van haar dochter
haar fout was, kreeg ze maar niet uit haar hoofd. ‘Ans wil het huis
uit en helemaal alleen naar Leiden verhuizen. Dat ze dat wil, moet
wel betekenen dat ik als moeder iets verkeerd heb gedaan. ’
Haar vader grinnikte en schudde toen zijn hoofd. ‘Nee, Lena. Je
moet jezelf niets verwijten. Adam en Eva hadden een volmaakte
Vader en toch kwamen ze in opstand. ’
‘Wat moet ik dan doen? ’
‘Als je van haar houdt – en ik weet dat dat zo is – dan moet je
haar laten gaan. ’
Lena’s ogen vulden zich met tranen. ‘Ik moet haar gewoon laten
gaan? Helemaal alleen? Ze heeft totaal nog geen plannen voor de
toekomst, behalve dat ze zo snel mogelijk het huis uit wil en in
Leiden wil gaan wonen. ’
‘God heeft Ans met een reden geschapen zoals ze is. Hij kan
haar sterke wil en onafhankelijke geest gebruiken. Misschien is het
zelfs niet zozeer opstandigheid als wel een behoefte om zichzelf
te worden. ’
‘Ze is nog maar een kind, vader. ’ Lena’s keel kneep dicht terwijl
ze een brok zorgen – of was het angst? – probeerde weg te slikken.
‘Ze heeft zo’n naïeve kijk op de wereld buiten onze boerderij
en ons dorp. ’
Haar vader stond op, liep om de tafel heen en legde zijn hand
op haar schouder. ‘Ik zal eens met een van mijn collega’s bij de
Pieterskerk in Leiden praten. Mogelijk kan hij een baantje voor
Ans regelen bij een van de gezinnen in zijn gemeente. Misschien
is het wel goed voor haar om even weg te zijn van huis, helpt dat
haar om te ontdekken wat de volgende stap in haar leven moet
worden. ’
Dat was niet het antwoord dat Lena wilde horen. Op de weg
terug naar huis werd ze op een gegeven moment zo overmand
door emoties, dat ze even moest stoppen en ze zich tegen een
boomstam in het gras liet zakken, omdat haar zicht werd vertroebeld door tranen. Lena had een heel andere toekomst voor
haar prachtige eerstgeborene uitgedacht. Ja, ze wist dat kinderen
23
uiteindelijk groot worden en het huis verlaten, maar ze had altijd
in de veronderstelling geleefd dat haar kinderen dicht bij de boerderij zouden wonen, inclusief een grote schare kleinkinderen. Dat
ze elke week samen in de kerk zouden zitten en zondags samen
zouden eten aan de grote tafel van de boerderij. Ze had zich zelfs
voorgesteld dat Ans wellicht met een dominee als haar grootvader
zou trouwen, en in de pastorie naast de kerk zou gaan wonen.
Maar het was nooit bij Lena opgekomen dat haar dochter ‘de
wijde wereld in zou trekken’ en in een universiteitsstad als Leiden
terecht zou komen. Als Lena Ans liet gaan, betekende dat ook dat
ze al haar dromen voor haar zou moeten loslaten.
In de verte rolde een tractor puff end over een akker, waarbij
hij strakke rijen voren achterliet. Een kolonie mieren krioelde in
en om het heuveltje onder haar voeten. De ritmes in de natuur
boden Lena altijd rust, een veilig gevoel, zingeving. Maar ze kon
geen enkele zin ontdekken in het feit dat Ans het huis uit wilde.
‘Als je van haar houdt…’ O, wat hield ze van haar dochter. Ans,
haar eerste kind, was op zo veel manieren speciaal voor haar. Ze
beschikte over een uiterlijke schoonheid die Lena beangstigde,
omdat Ans de kracht daarvan nog niet had ontdekt. Lena balde
haar handen tot vuisten alsof ze ernaar verlangde zich heel stevig
aan haar dochter vast te klampen.
‘Als je van haar houdt, moet je haar laten gaan. ’ Ze moest haar
dochter aan God toevertrouwen. Maar Lena wist dat haar geloof
niet sterk genoeg was om dat te doen. Ze liet haar hoofd hangen
en terwijl de tranen uit haar ogen drupten, bad ze of God haar
wilde leren hoe ze haar dochter moest loslaten.
24
2
Keulen, Duitsland
Miriam Jacobs drukte haar handen tegen haar oren om maar niet
naar het gekibbel te hoeven luisteren. Haar familie was weer ruzie
aan het maken. Abba had woorden met oom David. En oom David
ruziede met oom Nathan. En oom Nathan kibbelde weer met
Abba. Tante Shoshanna en tante Louisa bekvechtten met moeder
en met elkaar. En moeder was het niet eens met Abba.
Miriam wilde het niet meer horen. Ze duwde haar stoel bij de
tafel vandaan, stond op en verzamelde de breekbare porseleinen
borden. Ze bracht ze naar de keuken om aan het lawaai te ontsnappen en trok de deur tussen de keuken en de eetkamer dicht.
Nog steeds kon ze hen met elkaar horen bekvechten.
Miriam verlangde ernaar dat de familiemaaltijden rond de eettafel weer zo zouden worden zoals vroeger, toen er nog werd
gelachen in plaats van geruzied, en er verspreid over het witte
tafelkleed rijkelijk gevulde schalen met eten stonden. Ze verlangde
terug naar de tijd dat de kaarsen in de zilveren kandelaars nog werden aangestoken om de feeststemming te verhogen – en niet om
de kosten van elektriciteit te besparen. Na het eten ging moeder
dan altijd achter de piano zitten. Dan haalden Miriam en oom
David hun violen tevoorschijn en maakten ze samen de prachtigste muziek. En als haar neef Saul, die aan het conservatorium
studeerde, thuis was, speelde hij altijd mee op de cello. Soms zong
tante Louisa een aria van Mozart met haar prachtige sopraanstem,
waarvan Miriam altijd spontaan kippenvel op haar armen kreeg.
‘Ons leven zal nooit meer worden zoals het was, ’ riep Abba.
‘Het is dwaas om te denken dat dat wel zo is. ’
25
‘Deze krankzinnige periode gaat wel weer voorbij, ’ antwoordde oom Nathan. ‘We moeten gewoon geduld hebben en de tijd
uitzitten. De mensen komen wel weer bij zinnen, dat weet ik
zeker. ’
‘We moeten visums aanvragen waarmee we naar Palestina kunnen, ’ zei neef Saul stellig.
‘Praat niet zo’n onzin! Palestina is een achtergebleven, troosteloze plek!’
‘We kunnen beter naar Amerika gaan, ’ zei een andere neef. ‘Daar
hebben ze geen hekel aan Joden. ’
‘O nee? Als dat zo is, waarom geven ze dan niet meer visums af
zodat we gewoon kunnen emigreren? Ze hebben al die wanhopige mensen op dat schip toch ook gewoon weer teruggestuurd? ’
Iedereen wist nog goed wat er met de SS St. Louis was gebeurd,
die de vorige maand met meer dan negenhonderd Joden aan
boord van Duitsland naar Cuba was gevaren. De visums die het
Cubaanse consulaat aan de passagiers had uitgereikt, werden ongeldig verklaard toen het schip Havanna bereikte, en het werd de
passagiers verboden het schip te verlaten. Dringende verzoeken
aan het adres van de Amerikaanse en Canadese regering werden
afgewezen, ook zij wilden deze Joden geen onderdak bieden. De
wanhopige passagiers hadden geen andere keus gehad dan terug
te keren naar het van haat vervulde Europa.
‘We blijven gewoon hier, ’ zei oom Nathan. Hij was de oudste
van de twee broers van moeder en ooit ook de rijkste.
‘Maar ze sluiten ons steeds verder in, ’ zei Abba terwijl hij zijn
bril afzette. ‘Het leven wordt steeds zwaarder. We worden hier met
de nek aangekeken. We moeten weg. ’
‘Het wordt wel weer beter. ’
‘Nee, het wordt alleen maar slechter. ’
Borden en pannen stonden schots en scheef opgestapeld in
de gootsteen. Miriam zou morgen wel meehelpen met de afwas.
Afgezien van vioolspelen had ze de hele dag toch niets anders
te doen, en bovendien was het op dit moment te donker in de
keuken om te zien wat ze deed. Ze wachtte op het moment dat
26
het geruzie wat zakte, liep toen de eetkamer weer in en wenste
iedereen een goede nacht.
‘Ik zou willen dat Saul niet naar buiten was gegaan, ’ hoorde ze
tante Louisa zeggen. ‘De spertijd is al begonnen. ’
‘Ik heb hem nog zo gewaarschuwd, ’ zei oom David. ‘Het is
veel te gevaarlijk. ’
‘Hij redt zich wel, ’ was de reactie van oom Nathan. ‘Die kan
heel goed voor zichzelf zorgen. ’
‘Als we weg zouden gaan, waar moeten we dan naartoe? ’ vroeg
moeder. Ze was nog altijd mooi en elegant, net als de muziek die
ze altijd speelde. Het was de eerste keer dat ze liet doorschemeren
dat ze misschien toch wel naar Abba’s argumenten wilde luisteren.
‘Dat heb ik al gezegd: naar Nederland. Joodse vluchtelingen
hebben toestemming om hun grenzen over te steken. Een aantal
mensen die ik van de universiteit ken, zijn er al naartoe gegaan. ’
‘Maar hoe verhuizen we dan al onze spullen naar Nederland? ’
vroeg moeder. ‘Dat is onmogelijk. ’
‘Als we gaan, moeten we alles achterlaten, ’ antwoordde Abba.
‘Ons leven is veel meer waard dan onze bezittingen. ’
‘En hoe wil je daar dan komen? ’ vroeg oom Nathan.
‘Ik heb gehoord dat er gidsen zijn die ons over de grens kunnen zetten op plaatsen die niet wordt bewaakt, ’ zei Abba. ‘Als het
moet, loop ik ernaartoe. ’
‘En jij denkt dat de Nederlanders beter met de Joden zullen
omgaan dan onze landgenoten hier in Keulen? ’
‘Er is al sinds de zeventiende eeuw een synagoge in Amsterdam, ’
antwoordde Abba. ‘De Nederlanders haten ons niet. Bij hen zijn
alle muren niet volgeplakt met propagandaposters waarop wij
worden gedemoniseerd, en er hangen geen bordjes in hun winkels
waarop staat dat Joden niet welkom zijn. ’
‘Maar hoe wil je dan de kost verdienen? ’ vroeg moeder.
‘Ze hebben daar een aantal goede universiteiten. Joden mogen
daar gewoon lesgeven. Ik heb al navraag gedaan –’
‘Ik begin me zorgen te maken! Ik wou dat Saul thuiskwam. ’
Tante Louisa was van tafel opgestaan en ijsbeerde tussen de hal
27
en de eetkamer, waarbij ze van tijd tot tijd het gordijn iets optilde
om de verduisterde straat in te kijken.
‘Nu de spertijd is ingegaan, heeft Saul misschien wel besloten
om te blijven waar hij is in plaats van het risico te lopen dat hij
op straat wordt aangehouden. ’
Miriam werd met de minuut bezorgder om haar neef. Ze hadden allemaal de horrorverhalen gehoord over Joden die op straat
werden lastiggevallen en zonder reden in elkaar werden geslagen.
Joodse mannen van wie de baard in brand waren gestoken, vrouwen die werden mishandeld. Maar ze begreep de rusteloosheid
van haar neef ook wel, zijn verlangen naar vrijheid – ondanks het
gevaar. Ze zou het nooit hardop zeggen, maar het vooruitzicht
om de rest van haar leven in deze troosteloze woning te moeten
doorbrengen, was bijna niet te verdragen. Abba’s argumenten
begonnen haar te overtuigen.
‘Ik ga naar bed, ’ zei Miriam. Ze kuste haar moeder op haar
wang en gaf Abba een knuff el. Daarna ontstak ze een kaars en
nam die mee naar boven. Ze kon hen nog steeds horen ruziën,
zelfs met de slaapkamerdeur dicht. Een donkere deken van vrees
daalde op Miriam neer, wikkelde zich steeds strakker om haar
heen, benam haar de adem en bezorgde haar een gevoel van misselijkheid. Haar gevecht met deze plotselinge, naamloze angst was
begonnen tijdens de Kristallnacht, toen ze met haar ouders in hun
verduisterde appartement dicht bij de universiteit had gezeten en
ze het woedende geschreeuw en het geluid van brekend glas in
de straten beneden had gehoord, waarbij de lucht oplichtte door
de gloed van de vlammen. Nu deed ze verwoede pogingen om
deze paniekaanval te onderdrukken, omdat ze wist dat die anders
tot oncontroleerbare proporties zou uitgroeien, tot ze uiteindelijk
naar adem zou happen alsof ze langs een steile helling naar boven
was gerend. De beste manier om de paniek onder controle te
houden, was zichzelf verliezen in haar muziek.
Miriams handen beefden toen ze de viool uit zijn kist haalde. Haar longen verkrampten, maar toch begon ze een stuk van
Tsjaikovski te spelen – uit haar hoofd, aangezien ze de noten bij
28
kaarslicht niet kon lezen. Ze speelde de muziek als een smeekbede
voor Sauls veiligheid en als een gebed dat God het geruzie een
halt zou toeroepen en aan haar familie zou tonen wat ze moesten doen. Langzaam, heel langzaam trok de misselijkheid weg en
kreeg ze weer lucht.
***
‘De maat is vol, ’ zei Abba. ‘We vertrekken. ’ Hij sprak kalm en vol
overtuiging. Twee Joodse buren die op weg waren geweest naar het
morgengebed, hadden Miriams neef gevonden, een paar straten
bij hun huis vandaan. Saul was in elkaar geslagen en voor dood
achtergelaten door een groep jongeren van de Hitler Jugend. De
buren hadden hem naar huis gedragen. Hij zou het overleven, had
de dokter gezegd, maar het zou lang duren voordat zijn wonden
weer volledig geheeld zouden zijn. Miriam vroeg zich af of zijn
ziel ooit helemaal zou genezen. En of zijn verbrijzelde vingers
ooit weer in staat zouden zijn om de cello te bespelen.
De hele familie had zich in Sauls slaapkamer verzameld en
probeerde te bevatten wat er was gebeurd, en waarom. Het werd
stil in de kamer toen Abba aankondigde dat ze zouden vertrekken. ‘Als iemand van jullie met mij mee wil gaan, ben je van harte
welkom. Maar wij, mijn vrouw, mijn dochter en ik, vertrekken in
elk geval voorgoed uit Duitsland. ’
Bij die woorden leek Miriams hart even te stokken, als een blad
dat, voortgedreven door de wind, door de straat tuimelt. De sluier
van angst zweefde weer om haar heen en dreigde haar te omsluiten.
Ze kon zich niet voorstellen dat ze Keulen zou verlaten. Maar ze
kon zich ook niet voorstellen dat ze zou blijven. Wie kon er nu
leven op een plek waar zulke afschuwelijke dingen gebeurden?
‘Wanneer gaan we, Abba? ’ vroeg ze.
‘Aan het eind van de week, en misschien nog wel eerder. Ik heb
nog een paar dagen nodig om de laatste regelingen te treff en. Dan
gaan we. We moeten hier zo snel mogelijk zien weg te komen. ’
Hij vertelde Miriam en haar moeder dat ze allebei een koff er
29
moesten inpakken. Hij waarschuwde wel dat ze die zelf moesten
dragen en dat ze wellicht ook een deel van de reis te voet moesten
afl eggen. Miriam zou haar viool natuurlijk ook meenemen. In de
daarop volgende gehaaste dagen pakte ze haar koff er talloze keren
opnieuw in, niet in staat te beslissen wat ze moest meenemen en
wat ze zou achterlaten. Op het laatste moment gooide ze er nog
wat kleren uit om ruimte te maken voor haar fotoalbum en de
zilveren kandelaars van haar grootmoeder. Haar vroegere leven
zou dan misschien eindigen, maar ze wilde niet doen alsof het
nooit had bestaan. Miriam wilde zich de plezierige momenten
en de vakanties aan het Bodenmeer blijven herinneren, zodat de
hoop dat er in de toekomst gelukkiger dagen zouden aanbreken,
niet zou vervagen.
De avond voordat ze zouden vertrekken, laadde Abba hun tassen, Miriams viool en een extra koff er met een aantal van zijn
boeken en onderzoekdossiers in zijn auto, die al maanden stof
stond te verzamelen in de wagenloods. Een van zijn vroegere
natuurkundestudenten, Rolf, haalde de auto op en bracht hem
naar zijn appartement in een ander deel van de stad.
De volgende dag nam Miriam afscheid van hun familie en hun
huis – een van de moeilijkste dingen die ze ooit had gedaan. De
wetenschap dat haar ouders bij haar zouden blijven, was het enige
wat het dragelijk maakte. Maar toen ze uiteindelijk met hun jassen
aan in de hal stonden, liet moeder zich op een van grootmoeders
antieke stoelen zakken en zei: ‘Ik kan hier niet weggaan. Het spijt
me, maar ik kan het niet. ’ Het was alsof haar huis en haar levensstandaard net zo krachtig aan haar trokken als de zwaartekracht,
en het lukte haar niet om zich uit die greep te bevrijden. ‘Ga jij
maar vast vooruit. Miriam en ik komen wel zodra je de boel daar
een beetje op orde hebt. Dan kun je ons ook laten weten welke
meubels en ander huisraad we mee moeten nemen. ’
‘Lieve schat, begrijp je het dan nog steeds niet? De nazi’s laten
het niet toe dat we iets meenemen. ’ Hij sprak vriendelijk, alsof hij
het aan een kind uitlegde. ‘Zodra ze zien dat wij spullen uit ons
huis halen, zullen ze ons arresteren. Weet je nog hoe ze alles in
30
Nathans winkel in beslag hebben genomen? De nazi’s verschaff en
zich ook al toegang tot Joodse huizen en nemen dan alles mee
wat ze willen. Het zal niet lang meer duren voor ze dit huis ook
in beslag nemen. ’
Moeder keek weg, alsof ze de onbegrijpelijke waarheid niet
onder ogen wilde zien. Op dezelfde manier had Miriam ook
weggekeken toen ze voor het eerst werd geconfronteerd met het
mishandelde lichaam van haar neef. ‘Ik kan mijn huis niet achterlaten, ’ zei ze zachtjes. ‘Ik kan het gewoon niet. ’
‘En jij, lieverd? ’ Abba pakte Miriams hand vast. ‘Kom jij wel
met me mee? ’
‘Ik… ik…’ Ze keek van haar ene ouder naar de andere, haar
maag gespannen als een vuist.
Ze hoorde een zacht geluid, een kreun. Haar neef Saul probeerde iets te zeggen. Ondanks zijn gezwollen oogleden deed hij
zijn best om Miriam recht aan te kijken. ‘Ga…’ zei hij met hese
stem. ‘Miriam, ga!’
Ze keek naar haar moeder.
‘Ja, ’ zei moeder, terwijl ze haar ogen sloot. ‘Ja, je moet gaan. ’
Miriam knielde naast de stoel van haar moeder en drukte zich
stevig tegen haar aan. Moeder beantwoordde de omhelzing, maar
duwde haar toen weer zachtjes van zich af. Miriam stond op en
liep naar haar vader.
‘Droog je tranen, Miriam, ’ zei Abba. ‘De buren hoeven niet te
weten dat we vertrekken. ’ Met de mouw van haar jas veegde Miriam de tranen van haar gezicht, waarna ze met hem de voordeur
uitliep. Achter haar klonk gehuil, maar ze kon niet achteromkijken
toen de deur werd gesloten. ‘Weet je nog wat we moeten doen? ’
vroeg hij toen ze op de stoep liepen.
‘Ja, Abba. ’ Ze liepen samen de straten door in de richting van de
drukke markt, met lege boodschappentassen in hun handen. Zodra
ze aan alle kanten werden omringd door het zich verdringende
winkelende publiek, trokken ze de gele sterren, die hen als Joden
identifi ceerden en die ze van tevoren al grotendeels hadden losgemaakt, van hun jas en propten die in hun zak. Op het niet dragen
31
van die ster stond voor Joden een gevangenisstraf. Maar niemand
leek het op te merken. Ze liepen door en hielden even later stil
bij een marktkraampje om wat fruit te kopen, dat ze vervolgens
in hun tassen stopten alsof ze doodgewone mensen waren op
een doodgewone winkeldag. Ongetwijfeld had de fruitverkoper
gezien hoe Miriams handen beefden toen ze voor haar aankopen
betaalde, of had hij haar gejaagde ademhaling opgemerkt. En de
soldaten die op de hoek van de straat rondhingen – konden die
zien dat Abba en zij Joods waren? Wat als ze hen staande zouden
houden en naar hun persoonsbewijzen zouden vragen? Miriams
ingewanden leken door elkaar te kronkelen, terwijl ze worstelde
om lucht te krijgen en vocht tegen de groeiende angst. En het
verdriet. Ze mocht niet huilen.
Abba vulde hun tassen. Vervolgens liepen Miriam en hij verder
over de markt, waarna ze de Joodse wijk voor het eerst in maanden
tijd verlieten. De buitensporig grote posters in winkelruiten en op
aanplakborden toonden Joden met overdreven gezichtskenmerken
en hekelden hen als een minderwaardig ras. Wat als Rolf Abba had
bedrogen en de nazi’s in zijn appartement klaarstonden om hen te
arresteren? ‘Alles komt goed, Miriam, ’ zei Abba. ‘We zijn er bijna. ’
Hij drukte op de bel van Rolfs appartement. Een paar seconden later opende de student de deur en nodigde hen uit binnen
te komen. Miriam moest even gaan zitten, omdat de angst haar
dreigde te overspoelen. Rolf bracht haar een glas water. ‘Waar is
uw vrouw, professor Jacobs? ’
‘Ze komt niet mee. ’ Miriam zag de pijn in Abba’s ogen toen
hij zijn bril afzette en de glazen poetste. Hij was gedwongen tot
een onmogelijke keuze: bij de vrouw blijven met wie hij al 25 jaar
was getrouwd, of vertrekken met zijn dochter. Miriam vroeg zich
af of Abba zou zijn gebleven als zij ook had besloten niet te gaan.
‘Zullen we dan maar, professor? ’ vroeg Rolf nadat ze even hadden uitgerust en weer wat waren gekalmeerd. Abba knikte. Ze
verlieten het appartement door de achterdeur en liepen via de
trappen aan de achterkant van het gebouw naar beneden, waar de
auto stond geparkeerd. Op weg naar beneden moest Miriam even
32
de leuning vastpakken omdat haar knieën zo knikten. Ze waren
gewoon drie doodnormale mensen die vanuit Keulen naar het
westen reden voor een vakantie op het platteland, net zoals ze dat
hadden gedaan toen ze klein was, hield ze zich voor.
Rolf ging achter het stuur zitten. De rit leek uren en uren te
duren. Het schemerde al toen ze stilhielden bij een huis in een
klein Duits dorpje dicht bij de Nederlandse grens. Het was de
woning van de gids die hen zou helpen de grens over te steken.
De vrouw van de gids zei dat ze aan de keukentafel mochten
plaatsnemen en bood hun koffi e en broodjes aan. Er werd amper
een woord gewisseld terwijl ze het middernachtelijk uur afwachtten. Miriam had het gevoel dat ze droomde en verlangde ernaar
wakker te worden in haar eigen bed, in hun appartement dicht
bij de universiteit. Maar het was geen droom. Ze dacht aan Saul
en wenste dat ze weken geleden met z’n allen waren vertrokken,
zoals Abba ook toen al had gesmeekt.
‘Het is tijd om te gaan, ’ zei de gids uiteindelijk. Ze verlieten het
huis. Buiten stond een koude wind. Met de koff ers en de viool
aan de hand doorkruisten ze een weiland, waarna ze in het bos
achter het dorp verdwenen. De grond was zompig en Miriams
schoenen waren al snel doorweekt. De nacht was donker en kil.
Na alle maanden waarin ze hun appartement niet of nauwelijks
had verlaten, was het vreemd om te voelen hoe de wind haar
haren over haar gezicht blies.
Een paar minuten later kwamen ze weer uit het bos tevoorschijn, en nadat ze nog een weiland waren overgestoken, bereikten
ze een rivier, waar een man in een roeiboot op hen wachtte. Het
vaartuig schommelde toen de man Miriam en Abba aan boord
hielp en vervolgens ook hun koff ers in de boot gooide. Ze staken
de rivier over en de wind deed Miriam huiveren alsof ze het nooit
meer warm zou krijgen. Eenmaal aan de overkant hielp de man
Abba hun koff ers uit de boot te tillen en ze op de oever te trekken.
‘Vanaf hier loopt u recht over die akker daar naar het westen,
tot u een weg bereikt, ’ zei de man tegen hen. ‘Ga daar naar rechts
en volg de weg naar het noorden tot u bij een klein dorpje komt.
33
De Nederlanders zullen u vanaf daar verder helpen. Het zijn
goede mensen. ’
De tocht over de vochtige akker en vervolgens over de onverharde weg naar het dorp kostte hun meer dan drie uur. Abba
moest een aantal keer stoppen om zijn zware koff er neer te zetten
en even uit te rusten. En elke keer was Miriam er dankbaar voor.
Haar voeten leken wel ijsklompjes, haar handen zaten vol blaren
van het dragen van haar tas en haar viool. Haar longen deden
pijn. En om hen heen klonken de vreemde, ritselende geluiden
van het platteland.
Tegen de tijd dat ze een boerderij aan de rand van het dorp
bereikten, kondigde de dageraad zich aan als een verduisterend
rolgordijn dat langzaam omhoog wordt getrokken. De boer en
zijn hond stapten net uit de stal naar buiten toen Miriam en
Abba langs het erf liepen, en het dier holde naar hen toe terwijl
het waarschuwend blafte. De boer schreeuwde naar de hond om
hem tot stilte te manen en liep naar de weg om Miriam en Abba
te begroeten. ‘Uit Duitsland? ’ vroeg hij. Abba knikte. ‘Velen hier
komen, net als u, ’ zei hij in wat onhandig Duits. ‘Ik breng u bij
trein. Die brengen u naar Westerbork, het vluchtelingenkamp. ’
LYNN AUSTIN
Het vertrouwen van drie vrouwen wordt op de proef gesteld
als de nazi’s Nederland binnenvallen
Schaduw
Een lied
LY N N in de
AUSTIN Een lied in de Schaduw
De oorlog plaatst drie vrouwen voor
een hartverscheurende keuze
Nederland, 1939. Lena woont met haar gezin op het platteland
en ziet met lede ogen aan hoe haar dochter Ans het nest verlaat
om in Leiden te gaan wonen. Ze heeft een baan gevonden als
begeleidster van Eloise, een welgestelde vrouw die kampt met
een bipolaire stoornis. Wanneer Ans verliefd wordt op de knappe
politieagent Erik, lijkt haar geluk compleet.
Alles verandert wanneer de Duitsers Nederland binnenvallen.
Lena besluit om onderduikers op te vangen, ook al brengt ze
hiermee haar eigen leven en alles wat ze liefheeft in gevaar. Ans
sluit zich aan bij het verzet. Haar nieuwe vriendin Miriam, een
Joodse violiste, was naar Nederland gevlucht op zoek naar veiligheid, maar dat blijkt een illusie.
Ans doet haar uiterste best om Miriam te helpen, maar het huis
van Eloise is geen veilig onderduikadres. Om te overleven, moet
Miriam een keuze maken die haar leven voor altijd met dat van
Ans en Lena zal verbinden.
nur 342
ISBN 978 90 297 3159 1
Lynn Austin wordt geroemd om
haar historische en bijbels-historische
romans. Ze is de bescheiden winnares
van maar liefst acht Christy Awards,
de meest prestigieuze prijs voor
christelijke romans in de
Verenigde Staten. Nederland is bekend terrein voor Lynn: ze komt er
regelmatig voor familiebezoek en als
auteur. Haar bezoeken inspireerden
haar om onderzoek te doen naar de
Nederlandse oorlogsgeschiedenis.
Een jongeman van ergens in de
twintig stond stilletjes in de
schaduw van de barak alsof hij niet
opgemerkt wilde worden.
‘Heb je last van mijn vioolspel? ’
vroeg ze. ‘Dan houd ik er meteen
mee op. ’
‘Nee, hoor. Juist niet! Speel
alsjeblieft door. Het is prachtig. ’
Zijn glimlach deed zijn ogen en zijn
gezicht oplichten. Had ze hier al
iemand zien glimlachen?