Laura Frantz Een ongewone vrouw Roman Vertaald door Kees van Weele KokBoekencentrum Uitgevers – Utrecht
7 1 Buckhannon-rivier, westelijk Virginia Lente 1770 Waarom bleef ze maar denken aan die petticoat met ruches? Op de rivier moest je waakzaam zijn, had pa altijd gezegd. Nu het voorjaar was, stroomde er ijskoud dooiwater door de Buckhannon, en de modderige diepten tussen de bloeiende judasbomen en kornoeljestruiken op de beide oevers vormden een maalstroom van gevaar. Maar zelfs het hoge water kon niet verhinderen dat Tessa’s gedachten naar het land over de bergen dwaalden. En naar de belofte van haar oudste broer om van daar terug te keren met een cadeau dat een stadsmeisje waardig was. Ondanks het zweet op haar voorhoofd en de felle trek van de misselijkmakende stroom, ondanks de zwermen insecten die als een witte sneeuwstorm boven het wateroppervlak hingen, of de reusachtige meerval die ze in het midden van de rivier zag, schonk ze meer aandacht aan haar dagdromen dan aan de overtocht. Ze hunkerde naar hebbedingetjes. Zou Jasper de door haar begeerde petticoat met ruches tot net boven de enkel voor haar meebrengen? ‘Tessa!’ Het was bijna evenzeer een sis als een uitroep. Zo sprak Ross zelden. Als hij haar een por had gegeven met de ijzeren punt van zijn vaarboom zou ze minder geschrokken zijn. Ze sloeg haar broer gade terwijl hij zijn ogen van links naar rechts over de tegenoverliggende oever liet gaan. Zijn waakzame houding duidde op gevaar, net als het gedrag van het nerveuze paard met oogkleppen dat ze op hun pont vervoerden. Ze hadden
8 het dier met touwen van het hoofdstel naar de beide relingen vastgezet. Het had de oren in de nek gelegd en de neusgaten opengesperd en zag eruit alsof het op het punt stond verschrikt weg te springen. Als er gevaar dreigde, merkten dieren dat altijd het eerst. De pont schommelde door de schichtige bewegingen van het paard, klapte op het modderige water en zond een wolk van schuimende waterdruppeltjes op. Tessa tuurde met half dichtgeknepen ogen naar de westelijke oever. Ze hoorde zacht vogelgezang, en toen zag ze verder weg op de met wilde bloemen begroeide oever drie… zes… elf met oorlogskleuren beschilderde Shawnee met verentooien op hun kale hoofd naast elkaar onder de uitlopende bomen staan. Ze bezorgden haar de koude rillingen, met hun zwartgemaakte ogen als die van een wasbeer, hun gespleten, met glinsterende hangers en ringen versierde oorlellen en hun bijna naakte, ge- spierde lijven. Ook zonder hun strijdknotsen, messen en mus- ketten – die ze waarschijnlijk tijdens de opstand van Pontiac hadden buitgemaakt – waren dit levensgevaarlijke woudkrijgers, en hun donkere ogen waren strak op de pont gericht. ‘Heer in de hemel,’ verzuchtte Ross. Dat zei hun moeder vaak aan het begin van een stil ge- bed. Hier en nu, in hun hachelijke situatie, leek het eerder een krachtterm. ‘Boom terug!’ zei Tessa met verstikte stem. ‘Daar schieten we niks mee op!’ antwoordde Ross. Met een ruk draaide Tessa haar hoofd om naar de rivieroever waar ze net vandaan waren gekomen, en zag nog meer indianen. Alleen waren dit geen Shawnee, maar Cherokee. Aartsvijanden. Ze bevonden zich nu midden op de rivier, en de eigenaar van het paard met de oogkleppen maakte aanstalten om zijn geweer te richten. Maar op wie? En welke oever? ‘Gooi het anker uit!’ Tessa spuwde de woorden als ranzige cider uit. Ross was er al mee in de weer en had zijn vaarboom ingeruild
9 voor het zware smeedijzeren gewicht dat op het dek was vast- gesjord. Ze zaten in de val tussen de oevers van de Buckhannon en waren overgeleverd aan de meedogenloze trekkracht van de stroming. Het anker kon elk moment losschieten en dan zouden ze dwars op de rivier komen te liggen en meegevoerd worden. De hoofdman van de krijgers ten westen van hen maakte zich los uit de groep en liep naar de rivieroever, elke spier en zijn boog gespannen. Zijn doel? Met kramp in haar maag van de zenuwen en zonder ook maar een tonnetje om achter weg te kruipen, bereidde Tessa zich voor op zijn suizende pijl. Heel haar leven leek op dat moment stil te staan, en haar hunkering naar een petticoat was opeens ijdel en lichtzinnig. Achter haar werd de lucht, zinderend van spanning, ver- scheurd door de schrille oorlogskreten van de Cherokee. Elke lettergreep even tartend. Het antwoord bestond uit twee snel afgeschoten Shawnee-pijlen. Tessa draaide zich snel om toen op de tegenoverliggende oever een geschreeuw opging en een van de Cherokee uitdagend een macabere dans uitvoerde. De Shawnee reikte onbewogen naar zijn met franje versierde pijl- koker en spande opnieuw zijn boog. De joelende Cherokee viel en werd door zijn lenige met- gezellen het struikgewas in getrokken, terwijl de triomferende Shawnee in het bos verdween. Met de gezwollen rivier tussen hen in viel er weinig te vechten. Tessa zonk met knieën slap als kaarsenwas op het met zand bestrooide dek. Traag liet hun voetpassagier zijn geweer zakken. Ross keek naar de ankerketting alsof hij er weinig voor voelde om die weer op te halen en op de Shawnee-oever aan te leggen. ‘We kunnen maar beter even afwachten,’ zei de pionier met gedempte stem. Ross knikte terwijl de pont zich probeerde te bevrijden van het anker. Tessa trok haar knieën op, sloeg haar armen erom- heen en haar van angst vervulde gedachten gingen uit naar haar
10 broers en moeder in de nederzetting. Ze zaten nu in de val op de rivier. Hoe moesten ze alarm slaan? Snel ging ze na waar degenen die het grootste gevaar liepen zich bevonden. Cyrus, haar oudste broer op drie na, hielp ver- derop in het dal met de bouw van het nieuwste fort in een keten van verdedigingswerken. Maar waar was de rest van haar clan? Helaas had ze het gebruikelijke geklets bij het ontbijt gemist, omdat ze een melkkoe was gaan zoeken in het bos. Ze keek op. ‘Waar zijn Zadock en Lemuel?’ ‘De nieuwe maisakker aan het ontginnen.’ Ross boende met zijn mouw over zijn bezwete voorhoofd. ‘Ma is waarschijnlijk nog bij de blokhut, maar ze had het er wel over om te gaan helpen bij het koken voor de werklui in Fort Tygart.’ ‘Tygart?’ De pionier wendde zijn ogen af van de Shawnee-oe- ver en richtte ze op de oever waar de Cherokee gevallen was. ‘Ay e, het nieuwste fort, een mijl of drie ten noorden van hier,’ antwoordde Ross. ‘Genoemd naar een offi cier in de Zevenjarige Oorlog.’ ‘Ik heb met een Tygart gediend in Fort William aan de Hudson, onder generaal Webb.’ Hij trok een grimas. ‘Wat een bloed is daar gevloeid.’ ‘Ik had zelf nog nooit van Tygart gehoord, maar hij is on- derweg naar het zuiden om het bevel over de militie op zich te nemen.’ Ross’ borst leek voor Tessa’s ogen te zwellen. ‘Ik ben nu oud genoeg om me aan te kunnen melden.’ ‘Dus je bent zestien? We kunnen wel een paar stevige knapen gebruiken als we dit land willen behouden.’ De man praatte zachtjes verder terwijl hij zijn ogen over de beide oevers liet gaan. ‘De laatste keer dat ik hier was, bediende een oudere man die op jou leek de pont.’ ‘Pa is een tijdje geleden door de indianen vermoord.’ Tessa kromp inwendig ineen. Die ellendige wond was nog even pijnlijk als op de dag waarop hij was toegebracht, en ze spraken er maar zelden over. De pionier zweeg. Het was niet te zeggen hoeveel verliezen hij zelf had geleden. Iedereen in het
11 grensgebied had wel een lege stoel, een onbezette plaats aan tafel. Wie zou de volgende zijn? Ruim een kwartier lagen ze zwijgend voor anker. Toen trok de lucht dicht met askleurige wolken en werd het donkerder in het bos. ‘Laten we maar aanleggen,’ zei hun passagier ten slotte. ‘Ik geef jullie dekking op de westoever, als het moet.’ Tessa ging staan en Ross haalde het anker op. Koppig en vastberaden zetten ze paard en ruiter aan land. Toen duwden ze weer af, zo gehaast dat Ross bijna overboord viel. ‘Denk je dat we terug zijn voordat het gaat gieten?’ vroeg Tessa. De wind rook al naar regen en rimpelde de zoom van haar handgeweven rok. Ross glimlachte fl auwtjes. ‘Mijn scalp zit er nog aan, dus over een beetje nattigheid hoor je mij niet klagen.’ Nog nooit hadden ze de pont zo snel aangeland en afgemeerd. Ze lieten de vaarbomen erin liggen en waakten ervoor om hun rug naar het bos te keren. Tessa wist wat er nu ging komen, maar ze kon het nauwelijks verdragen. ‘Zorg jij voor ma,’ zei Ross gehaast, ‘dan ren ik naar de akkers. Daarna ga ik naar het fort om te waarschuwen.’ Als het fort er nog was. Als ma… Tessa zette die gedachte van zich af terwijl Ross wegrende, de zolen van zijn blote voeten smoezelig wit tegen het ontluikende groen op de grond. In elk geval zag ze geen rookwolken aan de hemel. De indianen staken altijd dingen in brand. Gewassen. Hutten. Gevangenen. Dat was de rode draad in het donkere tapijt van de Swans. Haar lieve vader, Lazarus Swan, was neergeslagen met een tomahawk en snel maar niet pijnloos overleden. Tessa rende de andere kant op over een hertenspoor, tot haar longen om lucht schreeuwden en ze nauwelijks nog een verstaanbare groet kon uitbrengen. Ma stond met de schoff el in de hand in de omheinde moestuin pompoen en bonen te planten. Wat had Tessa er het land aan om haar in haar vredige werkzaamheden te storen.
12 ‘Ma, ga zo snel mogelijk naar de hut.’ Zonder iets te zeggen, zette Rosemary haar schoff el tegen de omheining van gespleten boomstammetjes en liep met haar beste kip onder de arm naar de blokhut op maar een steenworp afstand. Binnen sloten ze de massieve deur van walnotenhout, schoven de dwarsbalk ervoor en barricadeerden het enige raam met luiken ervoor. In de zwartgeblakerde haard tegen de west- muur gloeiden kooltjes. De haard was binnen gebouwd, om te voorkomen dat de stenen uit de muur getrokken konden worden en de vijand kon binnendringen door de zo ontstane opening. Door een verbindingsdeur kwam je in het blokhuis met twee verdiepingen dat ze Swan Station hadden gedoopt en geen andere muuropeningen had dan de schietgaten waar een geweerloop doorheen gestoken kon worden. Het rook er vochtig. Muf. De kip stapte heen en weer en kakelde ontevreden nu ze geen beestjes kon pikken en mod- derbaden nemen. Toen Tessa die ochtend van huis was gegaan, was ze uitgehongerd, maar nu bekeek ze de nauwelijks zichtbare stapel maiskoeken op de tafel apathisch en lichthoofdig. ‘Vertel me alles, van het begin tot het eind,’ zei ma op haar ontspannen manier, alsof ze enkel door een zwerm wespen werden belaagd. Tessa vertelde het verhaal met veel meer details en uitwei- dingen dan haar zwijgzame broers zouden hebben gedaan. Met uitzondering van Ross waren het allemaal mannen van daden en niet van woorden. Indringend beschreef ze het suizen van de Shawnee-pijlen en het precieze moment waarop de Chero- kee-krijger de rivieroever op was gesprongen voordat hij door zijn metgezellen het bos in was getrokken. De eenzame pionier die over de oorlogsheld Tygart had gesproken. De onheilspel- lende tinkleur van de rivier die hen ervoor gewaarschuwd had dat er regen op komst was. Die op datzelfde moment zo hard op het dak roff elde dat ze haar stem moest verheff en om het hele verhaal te kunnen doen. Ma’s verweerde handen vol levervlekken openden de bijbel
13 op de schoorsteenmantel en ze begon er hardop uit voor te lezen. ‘De Heere is mijn rots en mijn burcht…’ Maar Tessa was zo gespitst op de geluiden buiten de muren dat ze de gewijde woorden niet echt hoorde. Vanaf de rand van het opengekapte terrein begon hun hond Snuff klaaglijk te janken. Hun vee had bellen om, behalve de varkens, en liep rond in het bos dichtbij. Ze kreeg kippenvel. Tessa liep naar de muur en keek door een schietgat naar de wei. Haar broers hadden twee van hun snelste paarden meege- nomen naar Fort Tygart. En er ontbrak er nog een. Waarschijnlijk had Ross een derde paard gepakt en maakte hij een gevaarlijke, snelle, ongezadelde rijtocht naar het fort en wilde hij onder- weg hun broers op de akkers ver van huis en hun naaste buren waarschuwen. Tessa probeerde net zo kalm als haar moeder te blijven en stookte het vuur op. Vervolgens pakte ze het versleten geweer van haar vader van het hertengewei en ging na of er kruit en een kogel in zaten. Heer, laat het wachten niet te lang duren. Na de lange, koude winter waarin de indianen in hun dorpen waren gebleven en waren gestopt met hun strooptochten, was hun waakzaamheid verslapt. Maar nu was het lente en was het zoveelste seizoen aangebroken waarin ze op hun hoede moesten zijn. Haar spieren verstrakten als ze eraan dacht. Tot Allerheiligen en de kastanjetijd zouden ze geen rust kennen. Haar hele leven was ze al alert. Die nooit afl atende, ingesleten waakzaamheid eiste een zware tol van het lichaam. Geen dag be- gon zonder een lange, speurende blik uit een van de schietgaten van de blokhut. Haar altijd slimme, op een na oudste broer Za- dock had een stropop gemaakt die ze in de deuropening zetten als ze die ’s ochtends voor de eerste keer openden. Wat hadden ze gelachen om die malle pop, gekleed in hun zelfgemaakte vodden en met een hoed vol gaten op! Maar toch bleef de pop hier bij de deur staan om zijn plicht te doen, en een brandgat in de versleten vilten hoedrand bewees dat het zin had. Een dag
14 zonder dat het gevaar je achtervolgde en je je eigen schaduw kon vertrouwen, kon ze zich niet voorstellen. De mensen aan de andere kant van de bergen verkeerden niet voortdurend in levensgevaar. Binnenkort zou Jasper daarvandaan terugkeren met veel meer dan zout of de voorraden die ze nodig hadden. Hij zou even zwaar beladen zijn met berichten over de gemakken van de beschaafde wereld, over brood en gebak dat je bij banketbakkerijen kon kopen, de glimmende stoff en in de etalages, boeken, inkt en riemen vlekkeloos papier dat werd aangevoerd op schepen met hoge masten uit Engeland. Was het verkeerd dat haar meisjeshart verlangde naar een ongerafeld lint of een paar goede beslagen schoenen? Een boek dat echt van haar was? Die dingen kende ze hier in de wildernis niet, en ze betwijfelde of het ooit anders zou zijn. Maar o, wat zou ze veel overhebben voor een mooie petticoat.
15 2 Philadelphia, Pennsylvania, 1770 De stampvolle salon herinnerde Clay eraan waarom hij de voor- keur gaf aan het verre grensgebied. Dit soort vertrekken, hoe verfi jnd ook, was steevast een heksenketel van nauwelijks be- schaafd te noemen geuren, die hem deden verlangen naar frisse lucht en weidse vergezichten. In de hete stad konden de zware parfums nauwelijks de zwetende, ongewassen, in lagen weelde- rige stoff en geklede lijven verhullen. Hij trok onopvallend zijn eigen pas gewassen das recht en wierp een mismoedige blik op de hoge, gesloten ramen van Brits kroonglas. Nog twee dagen, dan zou hij niet langer opgesloten zitten in de bakstenen gebouwen en met afval bezaaide straten. Hij kon hier weliswaar een hoek omslaan zonder tegen een strijdbijl op te lopen, en een pint bier was even gemakkelijk te krijgen als de pest, maar in de krochten van het krioelende Philadelphia voelde hij zich een gevangene. Verstikt. Versuft zelfs. In een beschaafde lethargie gesust die hij zich in de wildernis niet kon veroorloven. Bijna honderd inwoners van Philadelphia waren naar zijn toespraak komen luisteren, dicht opeengepakt in de schitterende salon van zijn familie aan Front Street, op de kade aan de westoe- ver van de rivier de Delaware. Hij was zeker geen goed spreker en toch hingen ze aan zijn lippen, hongerend naar nieuws over de laatste onlusten in streken die de meesten van hen nog nooit hadden gezien en ook niet wilden zien. Of misschien waren ze vooral door hem persoonlijk aangetrokken, de blanke indiaan, de bekeerde wilde zoals hij werd genoemd, die net op tijd van
16 het heidendom was teruggekomen. Iedereen ging nog gebukt onder de naweeën van de laatste oorlog. Hij las de vragen op de gezichten, de angst dat er nog een zou volgen. Misschien was zijn komst een verademing na de woede-uitbarstingen over de Stempelwet, die de kolonisten door het parlement was opgedrongen. Of misschien waren ze dankbaar, omdat er elders in de wereld nog meer gevaar, beroe- ring en onzekerheid was. ‘Kolonel Tygart.’ Zijn gastheer – en oom – stond voor hem met aan elke arm een blozende schoonheid. ‘Nog meer bewon- deraars van u die met u kennis willen maken.’ Clay boog zijn hoofd. Maakte een buiginkje. Als zijn tante nog had geleefd, zou ze tevreden hebben geconstateerd dat haar opvoeding vruchten had afgeworpen. De jonge vrouwen keken hem bedeesd aan en wapperden allebei snel met hun waaier, alsof het kolibrievleugels waren. ‘Ik vond uw toespraak erg boeiend,’ zei de ene. ‘In de kranten en vlugschriften lees je maar heel weinig over de heldendaden in het westen. Ik heb nog nooit een verslag uit eerste hand zoals dat van u gehoord.’ ‘Na uw vurige betoog zal uw oproep om meer mannen en wapens naar de grens te sturen, vast gehoor vinden,’ zei de an- der, en ze tikte met de punt van haar waaier op de mouw van zijn jas. ‘Van een echte held van de Zevenjarige Oorlog – en voormalig krijgsgevangene. Wat een verschrikkelijk lot!’ ‘Zo’n somber beeld wilde ik niet schetsen,’ antwoordde hij. ‘Ik kan het immers nog navertellen.’ ‘U zult ons vast de schokkendste details bespaard hebben, zoals een heer betaamt. Het enige dat ik had gehoopt, is dat u er meer als een kolonist uitzag.’ Geamuseerd glimlachte hij. ‘In vettig bukskin en veren en zo?’ Ze giechelden als schoolmeisjes, hoewel zijn oom ernstig bleef kijken. Zijn quakerfamilie had er nog steeds geen vrede mee dat hij in twee werelden leefde. En dat hij hun geloof de rug toe had gekeerd, had de kloof nog dieper gemaakt. Al vertoefde
17 hij alweer even lang onder de blanken als hij onder de indianen was geweest, toch leek hij altijd nog een beetje indiaan. ‘Helaas heb ik vernomen dat de overvloed aan wild, en vooral de voortreff elijke bizon en eland, steeds meer afneemt naarmate de kolonisten verder naar het westen oprukken.’ De bedachtza- me opmerking van zijn oom verraste hem. ‘Hoewel ik blij ben dat er tegenwoordig minder dreiging van roofzuchtige wolven uitgaat dan vroeger.’ ‘Zo gaat het overal waar het geluid van een bijl te horen is.’ Pikten ze de droefheid in zijn stem op? ‘Maar herten en beren zijn er nog genoeg. En van poema’s gaat evenveel dreiging uit als van wolven.’ De deuren van de eetkamer gingen open, een lange tafel schitterde in het kaarslicht. Clay gaf de beide dames een arm en liep langzaam over de dikke vloerbedekking, zich welbewust van de vele keurende blikken. Zijn zintuigen, gescherpt in zijn vroegere leven, voorzagen hem van voortdurend vermaak. Hij zag de moedervlek, dik als een teek, op de kin van de burge- meestersvrouw. De ontbrekende vergulde knoop aan het vest van een van de heren. Het blauwe oog en de bevlekte gesp van een bediende. De ingezakte souffl é van het souper. Terwijl hij sommige aspecten van de beschaafde wereld bijna onverdraaglijk vond, omarmde hij andere. Een daarvan was deze overvloedig gedekte tafel, afgeladen met rundvlees uit Philadelphia, varkensvleespasteien en stevige gerechten uit de noordelijke staten. Menige winter had hij zich in leven ge- houden met wild en wortels. De grens van de honger was evengoed een kracht om rekening mee te houden als de grens van het gevaar. Binnenkort zou hij hier driehonderd mijl vandaan zijn, in de grensstreek tussen het westen van Virginia en Pennsylvania, bij een haveloze, door de winter verzwakte militie die gebrek had aan kruit, manschappen en nog veel meer, en de achterlandko- lonisten, zoals ze werden genoemd, die een leger nodig hadden om hen te verdedigen.
18 Terwijl hij plaatsnam aan de elegante tafel dacht hij na over alles wat hij niet had gezegd in zijn oprechte toespraak over het betwiste grensgebied van Brits Amerika. Dat kon hij beter bewaren voor een publiek dat wat meer gewend was. *** Pakpaarden en proviand. Handelswaar voor de indianen. Kruit. Lood om kogels van te gieten. Geweerhoes. Vuurslag. Zout. Clay keek naar de steeds groter wordende hoop en de stampende paarden voor hem. De reis van de stad vandaan was altijd ge- riefl ijker dan de reis erheen. Hij maakte zich vertrouwd met de voorraden, die hij besteld had van een lijst en betaald zouden worden door de koloniale schatkist. Hij had geen gids nodig, in tegenstelling tot de velen die onbekend waren met de binnenlanden en met de herten- en bizonsporen die de legerposten en nederzettingen met elkaar verbonden. Ervaren grensbewoners wisten ook hoe ze de verra- derlijke indianenpaden moesten vermijden die het grensgebied als een in alle richtingen uitdijend spinnenweb in de diepte en breedte doorkruisten. ‘Dus we rijden in stijl naar Pitt.’ De joviale stem van Clays partner sinds jaar en dag, die de stenen trap voor het warenhuis af kwam, stoorde hem in zijn overpeinzingen. Als het moest, wist hij, kon deze man hem en iedere andere grensbewoner die Clay kende te slim af zijn. Jude Early bekeek de rij paarden en de proviand die erop geladen moest worden en wierp een blik op de lentehemel alsof hij er niets goeds van verwachtte, terwijl de quakerkoopman met de lijst in zijn hand naast hem opdook. ‘Denk je dat we vanochtend uit Philadelphia weg kunnen zijn?’ ‘Als we er vaart achter zetten,’ antwoordde Clay en trok een pakzadel recht. Hij had zijn gastheer bedankt, had afscheid genomen van zijn verwanten in de stad en nu bereidde hij zich geestelijk voor op
19 wat hen te wachten stond. Als alles goed ging, hoopte hij tegen mei in Fort Tygart te zijn. Na de lange witte winter zouden de binnenlanden, de streken die de koning en de koloniale rege- ring de meeste zorgen baarden, in vuur en vlam staan door de strooptochten van de indianen. Als God het wilde, zouden hij, Jude en Maddie eerst in Fort Pitt aankomen en vervolgens honderd mijl in het door oorlog verscheurde land in het stroomgebied van de Monongahela doordringen. Daar stond het naar hem genoemde fort op een helling met uitzicht op de Buckhannon-rivier, midden in wat hij beschouwde als de ring van vuur die werd gevormd door West-Pennsylvania, Noordwest-Virginia en de Ohio. ‘Kolonel Tygart…’ Hij verstarde en zag dat Jude een geamuseerd gezicht trok. Toen draaide hij zich om naar de beleefde stem. Alle gedachten aan de reis verdwenen. ‘Juff rouw Penrose.’ Van alle vrouwen die de salon van zijn gastheer hadden opgeluisterd, was zij, net als de Monongahela, de gedenkwaardigste. Niet dat hij bij dat feit had stilgestaan. ‘Neemt u me niet kwalijk dat ik zo onverwacht aan kom zetten, maar u was gisteravond vertrokken voordat ik afscheid van u kon nemen.’ Ze keek hem glimlachend aan van onder haar hoed met brede rand en linten. In haar gehandschoende handen hield ze een opgevouwen vel papier. Hij keek ernaar, en ze stak het naar hem uit. Zijn goed getrainde neus rook moeiteloos een kunstmatige geur die hij niet kon thuisbrengen. Of was het lavendel? ‘Ik hoop dat we elkaar kunnen schrijven. U bent een geletterd man en ik…’ Ze zweeg een ogenblik, en de schittering in haar groene ogen ontging hem niet. ‘Krijg graag post.’ ‘Dank u wel.’ Hij stond met de geparfumeerde brief in zijn eeltige vingers met bruine nagelranden en onderdrukte een spijtig lachje. ‘Maar voor het geval dat u te lang op antwoord moet wachten, er is nog geen betrouwbare postdienst waar ik heen ga.’
20 ‘Hoeveel maanden blijft u weg?’ Traag haalde hij zijn schouders op. Hij sprak zelden over details en datums. Daar kon hij zich in de wildernis niet op verlaten. ‘Zoals in de Bijbel te lezen staat: “Als de Heere wil en wij leven, dan zullen wij dit of dat doen.”’ ‘Bent u een man die zich aan de Schrift houdt, kolonel Ty- gart?’ ‘Dat probeer ik.’ De halve waarheid stond hem tegen, maar toch keek zij hem met een glimlach aan. ‘Dan zal ik voor u bidden, en hopen dat we elkaar weerzien.’ Hij knikte nietszeggend en sneed het onzichtbare koord door waarmee ze hem had geprobeerd te binden. ‘Ga met God, kolonel Tygart.’ Zij en haar dienstmeisje draai- den zich om en liepen met slepende rokken de keienstraat op. De koopman stond op de bovenste tree van de stenen trap en had het gesprek geamuseerd aangehoord. Nu produceerde hij een bulderlach. ‘Zijn de bloesems van het grensgebied dan zo veel mooier dan de sirenen van onze stad, heren?’ ‘Dat kunt u beter aan kolonel Tygart vragen, sir.’ Judes grijns werd nog breder en zijn witte tanden fl itsten in zijn donkere gezicht. ‘Hij trekt overal de aandacht, waar hij ook gaat of staat, al is hij in bukskin gekleed.’ ‘O ja?’ Clay knielde en ging verder met controleren, vast- sjorren en gespen aanhalen. ‘Dat had ik zelf nog niet gemerkt. Maar ik had het dan ook te druk met overleven.’ ‘Dat is waar.’ Jude streek met zijn hand over de schoft van een van de pakpaarden. ‘Trouwens, er zijn maar heel weinig schoonheden in het grensgebied over de bergen, en veel te veel manvolk.’ ‘Geef mij de stad dan maar.’ De koopman ginnegapte nog wat en deed een stap opzij toen Judes vrouw met haar armen vol spullen de deur van het warenhuis uit kwam. Jude kreunde plagerig toen hij Maddie zag, met een vrien- delijke maar vastberaden uitdrukking op haar gezicht. Maar Clay mocht haar en waardeerde haar vrouwelijke inbreng . Op
21 haar eigen manier had hij Maddie even hard nodig als Jude. Ze waren het eigendom van een Engelse offi cier geweest die was gesneuveld toen Braddock verslagen was. Kort daarna hadden ze zich bij Clay aangesloten. Maddie was wasvrouw geweest, Jude stalknecht. Toen Clay bijna was bezweken aan een koortsaanval, had Maddie hem verpleegd en weer op de been gekregen. Hij had haar en Jude op zijn beurt gered toen ze in een dodelijke hinderlaag waren gelopen. Daarna waren ze met het haveloze leger naar Oost-Pennsylvania teruggekeerd en hadden een blij- vende maar ongewone vriendschap gesloten. ’Het ziet eruit alsof je de zaak geplunderd hebt. Is er nog wat over?’ Jude maakte de inventaris op terwijl zij spullen in zadel- tassen begon te stoppen. ‘Garen. Schaar. Haarborstel en spiegel. Theebladeren. Broodsuiker.’ Hij liet zijn stem discreet zakken. ‘Kousenbanden. Petticoat. Hooper’s pillen voor vrouwen.’ Hij maakte een zakje open. ‘Gekonfi jte… gember?’ Maddie glimlachte geduldig. ‘Mijn lieve man, wil jij dan niets anders om op te kauwen dan die afgrijslijke tabak van je?’ Jude ging grinnikend verder met pakken. ‘Ik heb dit paard voor jou apart gehouden.’ Clay gebaarde naar een jonge, goed doorvoede merrie, die zacht begon te hinniken toen Maddie dichterbij kwam. Maddie bedankte hem zichtbaar blij. Ondanks haar pioniers- kleding en mannelijke vilthoed was ze onmiskenbaar vrouw. Ze hadden geen kinderen en zij en Jude verbleven liever in de wildernis, net als Clay, zij het om andere redenen. Clay hoefde zich daar geen zorgen te maken over rondsluipende slavenjagers op zoek naar vrijgelaten zwarte slaven om op te pakken en als gevangenen te verkopen. Het grensgebied was dan misschien gevaarlijk, maar Maddie en Jude waren er in elk geval vrij. Vroeg in de middag hadden ze Philadelphia ver achter zich gelaten. Links en rechts van hen zagen ze boerderijen en omhei- ningen, maar het gebeurde zelden dat ze om een erfafscheiding heen moesten rijden. Hun tocht was als een lange mars, een
22 exercitie die hij door en door kende. De Forbes Road, door generaal Braddock door het welige landschap van Pennsylvania aangelegd, leidde westwaarts naar Fort Pitt. Maar eerst moesten ze talloze waterlopen en bergketens oversteken die hun uithou- dingsvermogen en geestelijke veerkracht op de proef zouden stellen, en naarmate de wildernis, bekroond door het prachtige Allegheniegebergte, zich voor hen opende, zouden ze de be- schaafde wereld ver achter zich laten. Zodra ze de stad uit waren, ging Clays hengst Bolt over op een kalme, ritmische draf. Clay kon niet ontkennen dat ook zijn bloed sneller begon te stromen naarmate ze dichter bij het grensgebied en de uithoeken kwamen. Ondanks de bosmuggen, de verlammende hitte en het vooruitzicht eindeloze dagen en avonden lang pemmikan te moeten eten, zat de wildernis hem eenvoudigweg in het bloed. En in zijn botten. Een uur na het invallen van de avondschemering geeuwde Maddie, en ze trok Clays aandacht. ‘Zoek maar een plek om ons kamp op te slaan,’ zei hij. Mannen deerde het niet waar ze sliepen, zolang het tenminste warm weer was en er geen gevaar dreigde. Maddie had een neus voor plekken waar het goed toeven was. Ze brachten ruim een kwartier door met het uitpakken van wat ze nodig hadden voor de nacht. Het gepruttel van de ketel en het gesis in de braadpan werd begeleid door het lentekoor van boomkikkers. Met zijn voeten naar het vuur gericht omdat de lentekou kwam opzetten, maakte Clay zijn geweer schoon, in gedachten verzonken, totdat Jude zei: ‘Het is al een tijd geleden dat we in Fort Pitt zijn geweest. Ik vraag me af of het er nog altijd even wild en ruig aan toe gaat, met al die kooplui die zaken doen met de indianen en dat soort mensen.’ ‘Ongetwijfeld’ zei Clay. ‘We kunnen overnachten bij Semple’s.’ Maddie roerde het vlees en de aardappelen om met een lange houten lepel. ‘Schoon en fatsoenlijk.’ Jude knikte, stak een vinger in de pan om te proeven en kreeg
23 een tik op zijn vingers. Hij knipoogde naar zijn vrouw en keek Clay toen aan. ‘Wie is de laatste tijd bevelhebber van Pitt?’ ‘Kapitein Edmonstone van het Achttiende Koninklijke Re- giment.’ ‘Is het fort aan de Buckhannon dat naar je genoemd is even groot als Pitt?’ ‘Nou, nee.’ Clay glimlachte en legde zijn geweer weg. ‘Het is ongeveer zo groot als een privaat.’ Ze lachten en hij voegde eraan toe: ‘Er is geen reden om een fort Tygart te noemen. Ze hadden het beter de naam van een gesneuvelde held kunnen geven.’ ‘Ik houd liever de levenden dan de doden in ere,’ zei Maddie nuchter. Jude knikte instemmend. ‘Dus, kolonel Tygart, wat vindt u ervan dat de koloniale regering een landkantoor in Pitt heeft geopend? Is dat geen schending van de rechten die in het verdrag met de indianen zijn vastgelegd, en in strijd met de proclamatie van de koning, die alle nederzettingen ten westen van de Ap- palachen verbiedt?’ ‘Verbiedt? Maar er staat: “Voorlopig en tot onze verdere heer- lijkheid bekend is.”’ Clay herhaalde de vaak geciteerde zinsnede van ’s konings dienaren. ‘Bij elk nieuw verdrag worden de gren- zen steeds verder naar het westen verlegd. Het is een kromme gang van zaken.’ Jude rolde met zijn ogen. ‘Je rode bloed zal wel diep gekrenkt zijn. Ik zag dat je nekharen overeind gingen staan toen je die pas omgeploegde velden zag, waar het grootste woud stond dat we ooit hadden gezien. De landdieven blijven naar het westen trekken. Ik begrijp wel waarom er aarde in de monden van die kolonisten was gestopt die kort geleden aan de New River zijn doodgeslagen.’ Clay ging er niet op in. Het was een pijnlijk onderwerp, waar hij liever niet te lang bij stilstond. Maddies stem ging omhoog. ‘Geen oude koeien uit de sloot halen, toch, heren?’ Het aanhoudende getjirp van de krekels nam de plaats van het
24 gesprek in. Clay rolde zich in een zadeldeken om het vocht van zich af te houden en luisterde naar het zagende gesnurk van Jude en Maddies zachtere gesnuif. Toen viel hij in een onrustige slaap.