Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Hoofdstuk 1 Wat zegt de Bijbel over Voor Israël is Jom Kippoer de belangrijkste dag van het hele jaar. De Hebreeuwse woorden Jom Kippoer betekenen: Verzoendag. Wat gebeurt er op die dag? God neemt de zonde van het hele volk in één keer weg. Hoe? Door het Offer. Een speciaal punt is dat de hogepriester op deze dag in het achterste deel van de tabernakel komt, waar de ark staat. Daar, in het heilige der heiligen, sprenkelt hij op het verzoendeksel het offerbloed, om de zonden van het volk te verzoenen. Wanneer de hogepriester weer buiten komt, gebeurt er nog iets plechtigs. Met zijn beide handen steunt de priester op de kop van een geitenbok. Terwijl hij dat doet, belijdt hij de zonde van het volk. Je leest dit allemaal in Leviticus 16. Als ik jou vraag: Hoe vergeeft God de zonde op deze verzoendag?, dan is door het Offer een goed antwoord. Je kunt dan denken aan het Lam van God, Jezus Christus, Die het grote Offerlam is, naar Wie deze belangrijke dag naar verwijst. Goede Vrijdag is de vervulling van deze belangrijkste dag van de oudtestamentische eredienst: op die dag nam God door de Gekruisigde alle zonden weg. Als ik jou vraag: Hoe vergeeft God de zonde op Grote Verzoendag?, dan is door belijdenis ook een goed antwoord. Dan kun je denken aan Leviticus 16 vers 21: Aäron zal zijn beide handen op het hoofd van de levende bok leggen. En hij zal daarop al de ongerechtigheden van de Israëlieten en al hun overtredingen, naar al hun zonden, belijden. En hij zal die op het hoofd van de bok leggen. Belijdenis doen, daar gaan we het in dit boekje over hebben. Wat de Bijbel over belijdenis doen zegt, is het onderwerp van dit hoofdstuk. Het is goed dat je weet dat de Bijbel het woord belijden niet alleen gebruikt om geloofsbelijdenis aan te duiden, maar ook voor belijdenis van zonden of belijdenis van de waarheid, en zelfs voor het belijden door de Heere Jezus. Jezus doet belijdenis Om met het laatste te beginnen: je leest over de belijdenis door Jezus. Ik noem een aantal voorbeelden:1. Een ieder die Mij belijden zal voor de mensen, die zal 10 Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is ( Matth. 10:32).2. Christus Jezus heeft onder Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd (1 Tim. 6:13).3. Wie overwint, zal bekleed worden met witte klederen. En Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens. En Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen ( Openb. 3:5). Ik ga hier niet verder op in, maar stel je wel de vraag: zou het volgen van Jezus ook niet inhouden om nét als Hij belijdenis te doen? Hij voor Pilatus en jij voor mensen in het leven van alledag en vooral voor Gods gemeente. Je belijdt je zonde Zoals ik net schreef, gaat het in de Bijbel bij het doen van belijdenis soms over het belijden van je zonden. Een paar voorbeelden zijn:1. Toen zei Jozua tegen Achan: Mijn zoon, geef toch de H E E R E, de God van Israël, de eer, en doe voor Hem belijdenis en geef mij toch te kennen, wat u gedaan hebt. Verberg het voor mij niet ( Joz. 7:19).2. David zegt: Mijn zonde maakte ik U bekend, en mijn ongerechtigheid bedekte ik niet. Ik zei: Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor de H E E R E. En U 11 vergaf de ongerechtigheid van mijn zonde ( Ps. 32:5). Hier zie je hoe nauw schuldbelijdenis en schuldvergiffenis aan elkaar verbonden zijn.3. Daniël schrijft: Ik bad en beleed mijn zonde en de zonde van mijn volk Israël, en ik wierp mijn smeking neer voor het aangezicht van de H E E R E, mijn God ( Dan. 9:20).4. Mensen die door Johannes gedoopt werden in de Jordaan, beleden hun zonden ( Matt. 3:6).5. Als wij onze zonden belijden, is God getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden zal vergeven, en ons zal reinigen van alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:9). Wie zijn zonden niet belijdt voor God en voor zover nodig voor de mensen, doet niet oprecht geloofsbelijdenis wanneer hij voorin de kerk zijn ja-woord uitspreekt. 12 Misschien denk je: waarom is het nodig om belijdenis te doen? Wie belijdenis doet, laat zien dat hij spijt heeft van de zonde die hij deed. We spreken daarmee uit dat we vergeving nodig hebben. Stel dat iemand die ons beledigd heeft of ander onrecht deed, wil dat het weer goed wordt tussen hem en jou, maar hij spreekt niet uit dat het hem werkelijk spijt, dan komt dat heel onoprecht over. Zo is het ook bij God. Wie zijn zonden niet belijdt voor God en voor zover nodig voor de mensen, doet niet oprecht geloofsbelijdenis wanneer hij voorin de kerk zijn ja-woord uitspreekt. Je belijdt Gods waarheid of Zijn Naam of Zijn Zoon In de tweede plaats gaat het over het belijden van de waarheid of het belijden van de Naam van God, van Jezus Christus:1. Salomo bidt bij de inwijding van de tempel: Als de hemel zal gesloten zijn, dat er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen hebben, en zij in deze plaats bidden, en Uw Naam belijden, en van hun zonden zich bekeren ... (2 Kron. 6:26).2. Een ieder die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is. Maar wie Mij verloochend zal hebben voor de mensen, die zal Ik ook verloochenen voor Mijn Vader, Die in de hemelen is ( Matth. 10:32-33). 13 Christus belijden betekent: openlijk ervoor uitkomen dat je bij Hem hoort, dat je Hem vertrouwt en liefhebt, dient en gehoorzaamt. Dit kan ook plaatsvinden in het kader van vervolgingen of wanneer mensen vragen wat je gelooft en waarom. Denk aan 1 Petrus 3 vers 15: Wees altijd bereid tot verantwoording aan een ieder die u rekenschap afeist van de hoop die in u is. Christus verloochenen is: ontkennen dat je bij Hem hoort. Wie Hem verloochent voor de mensen, van die persoon zal Christus voor Zijn Vader zeggen: Ik hoor niet bij hem, hij hoort niet bij Mij. In de geboortegeschiedenis van de Heere Jezus lezen we over iemand van 84 jaar, die geloofsbelijdenis deed. Het gebeurde toen zij er toevallig getuige van was dat Simeon het Kindje in zijn armen nam en God loofde:3. En Anna, daarbij komende, heeft insgelijks de Heere beleden, en sprak over Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten ( Luk. 2:38).4. Als u met uw mond de Heere Jezus zult belijden(= als u met uw mond zult belijden dat Jezus de Heere is), en met uw hart zult geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft, dan zult u zalig worden, want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid en met de mond belijdt men ter zaligheid ( Rom. 10:9 en 10).5. Er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere. Voor Mij zal 14 alle knie zich buigen, en alle tong zal God belijden( Rom. 14:11).8. Tegen de achtergrond van het Griekse denken, waarin voor vrouw en godsdienst amper of geen plaats is, valt het op dat Paulus speciale aandacht vraagt voor een vrouwengeloofsbelijdenis. Mannelijke lezers mogen het ook ter harte nemen:6. Aan vrouwen die de godvruchtigheid belijden, betaamt (past) het zich te versieren met goede werken (1 Tim. 2:10).7. Wie beleden zal hebben, dat Jezus de Zoon van God is God blijft in hem, en hij in God (1 Joh. 4:15). Het is duidelijk dat mensen niet alleen belijdenis doen in een samenkomst van de gemeente, maar allereerst in het volle leven van maatschappij en werk. Daar belijd je dat Jezus de beloofde Verlosser is. Het Griekse woord voor belijden betekent: hetzelfde zeggen, overeenstemmen. Je zegt iemand na die jou voorzegt. Je spreekt dus God na. Dit kun je op twee manieren doen:- onoprecht (als je zó belijdenis doet, lieg je);- oprecht (omdat het geloofsbeleving is in je hart) We kijken aan het eind van dit hoofdstuk naar twee voorbeelden van iemand die belijdenis aegt. Het eerste voorbeeld is Ruth. Dit lees je in het eerste hoofdstuk van het gelijknamige boek. Het tweede vind je in Handelingen 8, waarin we over de ontmoeting van Filippus en de Moorman lezen. Ruth doet in hoofdstuk 1 vers 16 belijdenis zonder dat het haar gevraagd wordt. Ze staat met haar schoonmoeder Naomi en haar schoonzus Orpa bij de grens tussen de landen Moab en Israël. Haar schoonzus heeft afscheid genomen en keert terug naar haar land en haar goden, maar Ruth kan en wil dit niet. Als Naomi aandringt om Orpa te volgen, zegt zij: Sta mij niet tegen, zodat ik u zou verlaten. Want waar u zult heengaan, zal ik ook heengaan, en waar u zult overnachten, zal ik overnachten. En dan opeens is daar een indrukwekkende geloofsbelijdenis: Uw volk is mijn volk, en uw God mijn God. Nee, niet voorin de kerk, niet na een tijd catechisatie te hebben gehad, maar zomaar, spontaan. Hoewel
? Ze heeft vast wel catechisatie gehad in haar huwelijk met Machlon en in het huisgezin van Naomi. En de kerk is eigenlijk ook aanwezig, al zijn er niet veel leden, want als Ruth de God van haar schoonmoeder belijdt als haar God, zegt ze eerst dat het volk van Naomi haar volk is. Daar wil ze bij horen. Ze maakt dus de band met God niet los van de band met de gemeente, Israël. Het tweede voorbeeld is de kamerling of hofdienaar van Candacé. Zij is koningin van Morenland. Deze voorname man is naar Jeruzalem gekomen om God te aanbidden. Wanneer hij terugreist naar huis, leest hij hardop in de boekrol van Jesaja. Hij leest hoofdstuk 53. De evangelist Filippus is door de Heilige Geest naar hem gestuurd en hoort die minister van nanciën, zoals we hem wel mogen noemen, lezen over het Lam dat ter slachting is geleid. Het gaat over het lijden van iemand. Maar wie is die iemand? De kamerling begrijpt het niet. Wanneer Filippus hem vraagt: Verstaat u ook, wat u leest? luidt het antwoord: Hoe zou ik toch kunnen, als niet iemand mij onderricht? Daarom vraagt hij Filippus om hem te onderwijzen (catechisatie te geven). En zo krijgt de evangelist gelegenheid om aan hem te verkondigen Wie die Iemand is, namelijk Jezus Christus. Na verloop van tijd roept de kamerling uit: Ziedaar water! Wat verhindert mij gedoopt te worden? Je leest dan (vers 37) dat Filippus niet zegt: Niets, want iedereen mag gedoopt worden, maar hij zegt: Als u van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. Aan de andere kant is het antwoord van de kamerling ook niet: Dat is een privézaak
Nee, hij zegt: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. Hier lees je dus dat Filippus om een geloofsbelijdenis vraagt en wel op weg naar de doop. Het lijkt me geen inlegkunde om te zeggen: als de kamerling dit onderwijs had ontvangen in de setting van een bestaande gemeente in plaats van op die stille weg van Jeruzalem naar Gaza, dan zou hij ook in aanwezigheid van die gemeente zijn gedoopt. En dus zou hij ook ten aanhore van (heel) die gemeente zijn geloof hebben beleden. Geloof trouwens maar dat al zijn reisgenoten en dienaren getuige zijn geweest van de doopplechtigheid en misschien ook wel van zijn geloofsbelijdenis
Een vraag om rustig over na te denken. Jezus vraagt aan Zijn discipelen: Wie zeggen jullie dat Ik ben? Zeg jij op deze vraag mét Petrus: U bent de Christus, de Zoon van de levende God!?