Margreet Klokke | Rienk Lanooy Filosofen op de kansel Negen wijsgeren en de Bijbel – een ontmoeting
Inhoud W oord vooraf 7 1 . D e kunde van de vroedvrouw 10 S ocrates en Jezus. De kracht van vragen M argreet Klokke 2. V rij van het lichaam 20 P lato, Genesis en Matteüs. Over idealen en de aardse werkelijkheid R ienk Lanooy 3. W at is immers tijd? 32 A ugustinus en Prediker. Gedachten over de tijd R ienk Lanooy 4. I k denk dus ik ben 42 D escartes en Spreuken. Kennis van de wereld en goddelijke wijsheid R ienk Lanooy 5. D e wil als blinde oerkracht 54 S chopenhauer en Jezus. Niet mijn wil, uw wil geschiede M argreet Klokke 6. J e moet kiezen! 66 K ierkegaard en Jezus. De opgave van het moment en de hulp van de Eeuwige M argreet Klokke 7. G od is dood 78 N ietzsche en Mozes. Kan de mens zonder zingevend verhaal? M argreet Klokke 8. V eroordeeld om vrij te zijn 88 J ean-Paul Sartre en Paulus. Gedachten over wat wij mogen hopen R ienk Lanooy 9. F rambozenbessenjam 98 H annah Arendt en Johannes. Onze moeizame meerkleurigheid P ieter Lootsma O ver de auteurs 109 O ver de beelden van Eveline van Duyl 110
7 Woord vooraf Wat gebeurt er als je filosofische teksten van bijvoorbeeld Socrates of Hannah Arendt verbindt met bijbelverhalen? Wat ontstaat er als bekende filosofen en grote namen uit de Bijbel ‘met elkaar het gesprek aangaan’? Deze vragen maken nieuwsgierig en dagen uit. Ondanks hun verschillen raken de filosofie en de theologie elkaar immers, in het verleden waren deze twee disciplines zelfs geheel met elkaar verstrengeld. Veel westerse filosofen zijn ook niet te begrijpen zonder enig begrip van de christelijke traditie. Andersom nemen filosofen een steeds grotere plaats in in de levensbeschou- wing van mensen voor wie de christelijke traditie niet (meer) vanzelfsprekend is. Bovenstaande vragen lieten ons, predikanten van de Kloosterkerk in Den Haag, niet meer los. Aanleiding was de tentoonstelling van Eveline van Duyl, met de titel ‘Denkeiland’, in 2011 in het Haagse Museum Beelden aan Zee. De expositie bestaat uit een serie bustes van grote filosofen, geplaatst op strijkplanken. De koppen van de filosofen zijn meer dan levensgroot. Ze zijn gemaakt van diverse en originele materialen die verband houden met de persoonlijkheid van de afgebeelde denker. Zo is Kant voor de grap van kant gemaakt en Nietzsche van houtspaanders en paar- denhaar. H et idee van de kunstcommissie van de Haagse Kloosterkerk om een serie kerk- diensten bij de filosofenbeelden te houden, prikkelde ons als predikanten. Begin 2014 exposeerden we acht prachtige beelden van Eveline van Duyl in de kerk, en tegelij- kertijd startten we een eerste serie diensten over filosofen (een tweede vond plaats in 2015), onder de titel ‘(S)Preken over filosofen’. We kozen bewust voor preken en niet voor lezingen. Niet alleen omdat de laatste er al in overvloed zijn, maar omdat juist in de preek iets anders gebeurt dan in de lezing. Door het spiegelkarakter, komt de hoorder, als het goed is, zichzelf erin tegen. Hij is niet zozeer toeschouwer, maar deelgenoot van de dienst met alles wat hem bezighoudt, en ook de filosofische vragen horen daarbij. Juist die vragen werden door deze opzet expliciet gemaakt. Aan de structuur van de liturgie, waarvan de preek een onderdeel is, veranderden we nauwe- lijks iets. Het werd geen ‘event’, maar een dienst met een toegespitst thema, gekleurd door de inbreng van de filosoof. W e werden verrast door het effect dat tweeledig was: geregelde kerkgangers kwa- men vaker en anders, met meer interesse, spanning, en er kwamen andere kerkgan- gers. Iemand zei verbaasd: ‘Mijn collega’s willen ineens mee naar de kerk!’
8 Zelf genoten we van het experiment. We verwonderden ons over de overeenkomsten en verschillen tussen bijbelverhalen en ideeën van filosofen, we verbaasden ons over de interesse voor de thematiek en zagen dat de bijbelverhalen weer andere geheimen prijsgaven. A an de reactie van de bezoekers merkten we dat er een snaar werd geraakt, in een tijd waarin filosofie volop in de belangstelling staat. Aan hun roep om een boek wordt nu gehoor gegeven. Ieder hoofdstuk heeft dezelfde opbouw: een afbeelding van de betreffende filosoof, zoals Eveline van Duyl die vormgaf, een kerntekst van de filosoof en het bijbelverhaal (of de bijbelverhalen) die met elkaar het gesprek aangaan, en ten slotte een gebed. Voor de bijbelcitaten hebben we steeds de Nieuwe Bijbelvertaling gebruikt (tenzij anders aangegeven). Di t boek bevat negen hoofdstukken met ‘preken’, vier van elk van ons en één van gastvoorganger en voormalig predikant van de Kloosterkerk ds. Pieter Lootsma. Zo komen achtereenvolgens aan bod de filosofen Socrates, Plato, Augustinus, Descartes, Schopenhauer, Nietzsche, Kierkegaard, Sartre en Arendt. We hopen dat dit boek de lezer oog geeft voor wat filosofische en theologische inzich- ten met elkaar verbindt. Vernieuwende of diepgaande analyses van filosofieën geven is daarbij niet ons hoofddoel. Onze focus is vooral beide disciplines in gesprek te brengen, daar ligt onze expertise. De lezer dagen we graag uit om aan dit boeiende gesprek deel te nemen en onze inzichten te bevragen, zelf verder te denken, en zich te laten raken door tekst en kunstbeeld. En als collega-predikanten geïnspireerd worden om door dit boek ook filosofiediensten te houden, zou ons dat verheugen. Onze dank gaat uit naar Eveline van Duyl, die ons toestemming gaf om de hoofd- stukken vergezeld te laten gaan van een afbeelding van de desbetreffende filosoof. Meer werk van haar is te vinden op www.evelinevanduyl.com. We danken eveneens Wouter Pols en Niels Koers, die bereid waren om met hun filosofisch geschoolde en taalvaardige ogen mee te lezen. Margreet Klokke en Rienk Lanooy, predikanten van de Kloosterkerk Den Haag, zomer 2016
Plato (ca. 427 v. Chr. – 347 v. Chr.)
23 Vrij van het lichaam Plato, Genesis en Matteüs Over idealen en de aardse werkelijkheid Hij weet immers dat het lichaam, als dat ook meespeelt, de ziel verstoort en ze verhindert waarheid en kennis te verwerven. (Plato, Phaedo, 66a) Om al die redenen is het door het lichaam dat we geen tijd vinden voor de filosofie. En het ergste is nog dat, als het lichaam ons een tijd gunt, en we over iets gaan nadenken, het telkens weer in dat onderzoek tussenkomt, onrust en verwarring veroorzaakt en ons zo uit de koers slaat, dat we door zijn toedoen de waarheid niet kunnen waarnemen. Nee, het is werkelijk bewezen dat, als we ooit zuivere kennis willen bezitten, we ons van het lichaam moeten ontdoen en met de ziel zelf de dingen zelf moeten beschouwen. Datgene waarnaar we verlangen en waarop we beweren verliefd te zijn, het inzicht, zal ons blijk- baar pas dan te beurt vallen, wanneer we gestorven zijn en niet tijdens ons leven; onze uiteenzetting toont dat aan. Want als het niet mogelijk is samen met het lichaam zuivere kennis te verwerven, dan is het een van beide: ofwel is kennis nergens te verkrijgen, ofwel pas na de dood. Want dan, en niet eerder, zal de ziel alleen op zichzelf staan, los van het lichaam. (Plato, Phaedo, 66d/e)
24 Ooit werd er op de hele aarde één enkele taal gesproken. Toen de mensen in oostelijke richting trokken, kwamen ze in Sinear bij een vlakte, en daar vestigden ze zich. Ze zei- den tegen elkaar: ‘Laten we van klei blokken vormen en die goed bakken in het vuur.’ De kleiblokken gebruikten ze als stenen, en aardpek als specie. Ze zeiden: ‘Laten we een stad bouwen met een toren die tot in de hemel reikt. Dat zal ons beroemd maken, en dan zullen we niet over de hele aarde verspreid raken.’ Maar toen daalde de Heer af om te kijken naar de stad en de toren die de mensen aan het bouwen waren. Dit is één volk en ze spreken allemaal een en dezelfde taal, dacht de Heer, en wat ze nu doen is nog maar het begin. Alles wat ze verder nog van plan zijn, ligt nu binnen hun bereik. Laten wij naar hen toe gaan en spraakverwarring onder hen teweegbrengen, zodat ze elkaar niet meer verstaan. De Heer verspreidde hen van daar over de hele aarde, en de bouw van de stad werd gestaakt. Zo komt het dat die stad Babel heet, want daar bracht de Heer verwarring in de taal die op de hele aarde gesproken werd, en van daar verspreidde hij de mensen over de hele aarde. (Genesis 11:1-9) Wees dus volmaakt, zoals jullie hemelse Vader volmaakt is. (Matteüs 5:48) In het Vaticaan is een bekend werk van de schilder Rafaël te zien. Het heet ‘De school van Athene’. Het is typisch voor de geest van de Renaissance. Op het fresco staat de geïdealiseerde voorstelling van een filosofenschool. Overal staan mannen – weinig vrouwen – die met elkaar discussiëren. Wie het werk op zich laat inwerken, wordt als vanzelf naar het midden getrokken. Onder de arcaden zijn twee personen met elkaar in gesprek: Aristoteles en Plato. D e afbeelding laat zien dat Plato, met Aristoteles, wordt gezien als een van de reuzen van het Griekse denken uit de Oudheid. Zijn dialogen, waarin Socrates een belangrijke rol speelt, behoren tot de hoogtepunten van de westerse filosofie. Het deed Alfred Whitehead eens opmerken dat de filosofie van de laatste tweeënhalf dui- zend jaar niets dan een voetnoot bij Plato is. P lato werd ongeveer in 427 voor Christus geboren in een aristocratische familie, op het moment dat zijn geboortestad Athene haar Gouden Eeuw beleefde. Hij sterft daar ook, tachtig jaar later. Ook al is hij voorbestemd tot een politieke carrière, de invloed
25 van Socrates doet hem besluiten om zijn leven te wijden aan filosofie. Buiten Athene richt hij een filosofische school op, de Akademeia, waartoe ook Aristoteles behoort. O ok al hebben beide filosofen veel gemeen, toch bewandelden zij elk hun eigen filosofische weg. Het werk van Rafaël laat dat ook zien. Wie goed kijkt, ziet dat Aris- toteles met zijn hand naar beneden wijst, naar de aarde. Ware kennis, aldus Aristote- les, begint met het waarnemen van wat er op de aarde te zien is. Plato, zijn leraar en gesprekspartner, wijst daarentegen omhoog, alsof hij zeggen wil: wie de waarheid wil kennen, moet niet naar de aarde kijken, niet naar het gewone, dagelijkse leven, met alle chaos en vergankelijkheid. Wie de waarheid wil kennen, moet naar boven, moet achter de dingen kijken. Ver buiten ons toeven de oervormen, daar bevinden zich de ideale voorstellingen van wat de mens hier op aarde alleen maar ziet in afgeleide vor - men. Daarboven zijn eenheid en harmonie, hierbeneden heersen verschil en conflict. P lato gaat uit van het ideaalbeeld. In zijn beroemde parabel van de grot vertelt hij dat de aardse mens dat ideaalbeeld niet rechtstreeks kan waarnemen. Die mens is geketend, gekerkerd in zijn lichaam. Immers, ‘het lichaam belemmert de ziel om tot waarheid en inzicht te komen.’ Van het ideale, de oervormen ziet hij alleen maar schaduwen, hij aanschouwt slechts een schimmenspel. En toch... diep in zijn ziel heeft de mens nog een vage herinnering aan de ware werkelijkheid van harmonie en eenheid. En daarom is een mens altijd weer op zoek naar wat universeel is, wat in alle culturen aanwezig is, naar wat hij in zichzelf, ondanks de chaos die hij daar ook aantreft, tegenkomt aan goedheid. L even vanuit een ideaalbeeld. Het doet denken aan het verhaal van Marie van Goethem. Zij was een danseresje en ze stond model voor het bekende beeld van La petite danseuse de quatorze ans, de ballerina van Edgar Degas. Het is te zien in Musée d’Orsay in Parijs. Degas boetseerde het beeld uit was en hij trok het een tutu en bal- letschoenen aan. Ook het haar dat hij gebruikte was echt. Degas streefde een hyper - realistische afbeelding na van een gewoon, dansend meisje van veertien jaar. Eén als zovelen. D egas exposeerde het voor het eerst in 1881. Het Parijse publiek was geschokt. Van Marie moest het niets hebben. Het vergeleek haar met een aap en een Azteek. Haar boosaardige gezicht zou een weinig deugdzaam karakter tonen. Het publiek was immers gewend aan geïdealiseerd academisch naakt, perfect van profiel, ideaal van vorm. Maar Marie had geen Platoonse vormen en Degas beeldde haar niet uit zoals men wilde dat zij was, maar zoals zij was: onvolmaakt. V ermoedelijk zit in ieder mens iets van het Parijse publiek, iets van de droom van Plato. Het is ook een fantastische droom, maar tegelijk een gevaarlijke. Het is
26 een droom van alle tijden, de menselijke zoektocht naar het ideaal: de droom van één wereld, één Europa, één kerk, één religie, of de droom van geen religie, van één leider, één taal, de droom van één werkelijkheid, waarin harmonie, rust en eenheid niet meer bevochten hoeven te worden, maar gerealiseerd zijn. Sommigen dachten dat het zover was, na de val van de muur. De filosoof Fukuyama wijdde er een essay aan onder de titel ‘The End of History?’, waarin hij zich afvroeg of de geschiedenis tot haar einde was gekomen. Later, toen het essay een boek werd, was het vraagteken verdwenen. Alles was bereikt. I nmiddels zijn het andere tijden. De geschiedenis stond hoogstens even stil. De wereld kent nu allerlei vormen van religieus geïnspireerd geweld. Het zijn, ook hier weer, vooral mannen die op hun eigen wijze de droom van Plato nastreven. Ze maken korte metten met het schimmenspel van een halfbakken wereld, van een gecompro- mitteerde religie. Ze stomen op naar één wereld, één godsdienst, waarin alle verschil, alle verscheidenheid, alles wat zogenaamd niet normaal is, wordt uitgebannen. Waar dat ideaalbeeld op uitloopt, is zichtbaar geworden in Parijs, Aleppo, Bagdad en Brus- sel. Idealen zijn mooi én gevaarlijk. De filosoof Popper zei het zo: ‘De poging om de hemel op aarde te maken, brengt altijd de hel voort.’ D at is het grote gevaar van elke religie: ze heeft een neiging in zich om te streven naar het ideaal, het schimmenspel van de gewone werkelijkheid voorbij. De Kerk heeft er ook eeuwenlang last van gehad, en soms heeft zij daar nog last van. Zo ver - gaat het alle ideologieën. Zij kunnen bitter slecht leven met een wereld die niet af is, niet perfect, niet volmaakt. Zij kunnen niet omgaan met wat zich onderscheidt, wat anders is. Het is te zien in al die wensdromen van mensen die met de beste bedoe- lingen zeggen: ‘Als iedereen nu eens zus, of iedereen nu eens zo... Als iedereen nu eens aardig zou zijn, verstandig ook, op de goede partij zou stemmen, de natuur zou sparen, geen plofkip zou kopen, zijn geld goed zou besteden... dan...’ On werkelijk is het, zo’n wereld. En toch... in ieder mens zit iets van de droom van Plato. Want leven met verschil is lastig. Het is de last die ouders hebben met het kind dat een heel andere weg gaat dan zij hadden gehoopt, het is de teleurstelling om de partner die zich toch anders ontpopt dan gedacht. Het betreft het ongemakkelijke gevoel dat een briljant plan toch niet door iedereen wordt gedeeld. Want in een mens schuilt een diepe wens om verschoond te blijven van alle verschil, huist de droom van Plato, een hang naar universaliteit, naar een rijk van de volkomen waarheid, eenheid en vrede, contra de particulariteit, de wereld van zintuigen en driften, van chaos, afwijking, vooroordeel en strijd. Het is een fantastische droom, maar – zoals gezegd – ook een gevaarlijke.
27 Over die droom gaat het ook in het verhaal van de torenbouw van Babel. Het is het laatste van de oerverhalen uit het begin van het boek Genesis. Die verhalen beginnen met de schepping. Met andere woorden: de Bijbel zet universeel in, met Adam en Eva die beeld zijn van de gehele mensheid. Even lijkt het op het Platoonse ideaal met die paradijselijke tuin van rust en harmonie, zonder spraakverwarring en miscommuni- catie, immers: ‘op die hele aarde werd één enkele taal gesproken.’ M aar al snel krijgt dat ideaal een knauw. Adam en Eva worden ongehoorzaam. Abel, de eerste mens die dood gaat in het verhaal, sterft door de hand van zijn broer Kaïn. Goden en halfgoden gaan zich ermee bemoeien, Noach woont in een wereld vol geweld en binnen een tiental verhalen is van de idylle van de universaliteit, van één wereld, één toekomst, niets meer over. En dan kruipen de mensen bij elkaar. Ze proberen de idylle te bewaren. ‘Als we nu zus doen of zo,’ zeggen ze en schouder aan schouder bouwen ze een stad met een toren die tot in de hemel reikt. ‘Kijk, we kunnen het wel,’ lijken ze te zeggen. I s het hoogmoed? Zo is het verhaal vaak gelezen. Maar er valt ook iets voor te zeg- gen om het te bestempelen als angst. Bang zijn ze, dat het ideaal van de ene wereld als zand tussen de vingers glipt. En nog een keer zetten ze alles op alles om het te bereiken. Steen voor steen bouwen ze zich een weg naar de toekomst. Steeds mooier wordt het, steeds dichterbij komt het hemels ideaal. Laten we één blijven, laten we elkaar niet loslaten. M aar er is ook een keerzijde: al het andere moet ervoor wijken. Wie anders is, moet zich aanpassen of wegwezen. Het is de Babelse oecumene, waarin het anders- zijn van de ander geen plaats heeft. Wat niet strookt met de idee van de goddelijke harmonie hoort er niet bij, is als Marie van Goethem die niet voldeed aan het ideaal- beeld van de massa. M aar de Eeuwige denkt er anders over. En daarmee is het verhaal van de toren- bouw van Babel al vroeg een keerpunt in het bijbelse vertoog. Als een soort parabel vertelt het dat wat mensen bedenken om in een soort Platoonse poging het paradijs op aarde te brengen, eindigt met de opdeling van de mensheid in allerlei talen, in velerlei culturen, in verschillende volken, religies en beschavingen. Wat God scheidt, moet de mens niet samenbrengen. Z o is de wereld waarin wij leven. Het is een wereld van verschil: mooi, maar ook chaotisch, liefelijk soms, maar ook nietsontziend, begripvol, maar ook vol van onbe- grepen woorden en talen. Altijd worden er weer torens van Babel gebouwd om die wereld van verschil te overwinnen. De mens heeft iets van de torenbouwers in zich. Dat is de geest van Plato die rondwaart.
28 De geest van de Heer vraagt niet om de verschillen te overwinnen. Ze zijn er en de vraag is niet: hoe kunnen ze tenietgedaan worden, maar: hoe kunnen ze overbrugd worden? M et kalasjnikovs en JSF’s zal dat niet lukken. Met het uitroepen van de ideale staat, onder welke vlag dan ook, evenmin. Eerder met gesprek, met dialoog en dis- cussie, debat en gezamenlijk genomen besluiten, met humor en relativering, met res- pect, niet het respect dat je afdwingt voor jezelf, maar dat in je opkomt voor de ander, niet voor de ideale eeuwigheid, maar voor wat hier en nu nodig is. D e theoloog Anton Houtepen schrijft in dit verband: ‘Nergens wordt het Konink- rijk van God gevestigd, overal wordt het gezocht.’ Hij zegt met zoveel woorden: wie het Koninkrijk van God wil vestigen, is als de torenbouwers van Babel. Met hun immense toren metselen ze hun eigen ideaal, hard en ondoordringbaar, universeel en gewelddadig, zonder ruimte voor de ander, de vreemdeling, zonder de inbreng van verschillende talen, woorden en gedachten. Maar wie het zoekt weet dat al ons spreken voorlopig is en al ons doen interim-management. Broodnodig, maar provi- sorisch. W at zou er dan mee bedoeld worden als in Matteüs Jezus tegen zijn vrienden zegt dat zij volmaakt moeten zijn zoals de Eeuwige zelf volmaakt is? Jezus’ woorden slui- ten een passage af die begint met de oproep vijanden lief te hebben en te bidden voor vervolgers. Het gaat daarin dus niet om een volmaaktheid die boven de ander staat, maar om een volmaaktheid die de ander insluit. Een volmaaktheid die kan leven met verschil. Sterker nog: die dat verschil aanvaardt. Je zult de ander, die zo anders is dan jij bent, je vijand, moeten liefhebben. I mmens lastig is dat, misschien wel onmogelijk. Maar het betekent minstens dat Plato’s droom van een hogere eenheid om relativering vraagt. A ls Jezus op het werk van Rafaël naast Plato en Aristoteles zou staan, zou zijn hand niet als die van Aristoteles naar beneden wijzen, noch als die van Plato naar boven. Ik vermoed dat zijn hand opzij wijst. Naar de ander naast hem, die zo anders is dan hijzelf, misschien wel een vijand. De ander, die niettemin in het licht van het evangelie evengoed een plek heeft onder de zon. Het is de volmaaktheid van de Eeu- wige ‘die zijn zon laat opgaan over bozen en goeden, en het laat regenen rechtvaardi- gen en onrechtvaardigen’. Hij zadelt de mens niet op met een ideaal, maar geeft hem een medemens waarmee hij moet zien te leven in een wereld van verschil.
29 Bronnen Anton Houtepen, De toekomst van de oecumene, ongepubliceerd Plato, Verzameld werk II, Nieuwe geheel herziene uitgave van de vertaling van Xaveer de Win, Kapellen: Peckmans en Baarn: Agora, 1999 Jonathan Sacks, Leven met verschil, Zoetermeer: Meinema 2005 Ellen van Wolde, Verhalen over het begin, Baarn: Ten Have 1995
G od, u bent heilig zegt de traditie maar in dit bestaan is vaak zo bitter weinig heilig: mensenlevens niet gevoelens en denkwerelden niet vrijheden niet. Op het altaar van grootse idealen worden zij geofferd tot meerdere eer en glorie van de mens. Maar soms zoek ik naar een plaats een tijd waarin ik voor even onttrokken ben aan dit alledaagse. Dan hoop ik dat mijn gewone leven in uw heilig licht komt te staan. Als u heilig bent dan ook wie naar uw beeld geschapen zijn de ander en wijzelf. Die overtuiging zou mij in een juiste verhouding tot de ander kunnen brengen maar niet altijd lukt mij dat. Nu eens denk ik te hoog van mijzelf dan weer van de ander. Een laag zelfbeeld speelt mij parten: wat stel ik nu eenmaal voor? En soms denk ik zo over de ander. Als het evenwicht zoek is breng mij dan weer terug tot de kern van mijn bestaan: uw bevrijdend woord dat leven geeft.Soms zie ik sporen van heiligheid in deze wereld in al het goede wat mensen doen en wat hen overkomt, sporen die het vermoeden van een andere wereld openhouden niet een wereld buiten ons maar deze wereld anders. Ik bid dat ik bevangen word door de Geest van heiligheid die deze wereld schept en ruimte maakt in mij om zelf zo’n spoor te gaan zo’n spoor te zijn.