Geduld doet leven
Søren Kierkegaard Geduld doet leven Vijf opbouwende toesprakVen vertaald door Lineke Buijs en Andries Visser Buijten & Schipperheijn Motief Amsterdam
Kierkegaard toespraVken 3 Tot nu toe verschenen in deze seriVe: Voor die ene die lebzen wil (deel 1) Het goede komt vanb boven (deel 2) Geduld doet leven (deel 3) De lafheid te lijf (deel 4) God zoeken, liefde en dood (deel 5) Onverdeeld één dinbg te willen (deel 6) Leren van de lelieb en de vogel (deel 7) De school van het lijden (deel 8) Onbezorgd als de vobgel en de lelie (deel 9) Toespraken van Søren KierkegaaVrd Twee opbouwende toespraken , oorspronkelijk To opbyggelige Taler , Kopenhagen 1844 en Drie opbouwende toespraken , oorspronkelijk Tre opbyggelige Taler , Ko - penhagen 1844. Vertaald uit het DeVens door Lineke BuVijs en Andries Visser. ISBN 978-94-6369-1V50-5 © 2021 Buijten & Schipperheijn Motief , Amsterdam Ontwerp: Aperta, Jan Johan ter Poorten www.buijten-motief.nl
Inhoud twee opbouwende to)espraken (1844) Voorwoord – 9 Je ziel bewaren in geduld – 1V1 Geduld in verwachting – 39 drie opbouwende toe)spraken (1844) Voorwoord – 69 Denk aan je Schepper in je jeugd –V 71 De verwachting van een eeuwige zaliVgheid – 94 Hij moet meer worden, ik minder – 120 Bij de vertaling – 14V0 Noten – 143
Twee opbouwende toespraken door S. Kierkegaard Kopenhagen, 1844
voorwoord Dit boekje (dat ‘toespraken’ wordt genoemd en niet preken, omdat de schrijver ervan geen autoriteit heeft om te preken ; opbouwende toespraken, niet toespraken tot opbouwing, omdat de spreker er geen enkele aanspraak op maakt leraar te zijn 1) heeft iets weggelaten, 2 terwijl het toch niets heeft vergeten. Hoewel het in de wereld niet zonder hoop is, ziet het toch van ganser harte af van iedere hoop op hVet onzekere of vanwege het onzekereV. Misschien is het ertoe verleid – wat voor de eerdere boekjes niet gold – om ‘naar een huis te gaan waar feest wordt gevierd’, 3 toch schept het daar geen vreugde in. En net zo min als die vorige wenst het ‘dat zijn komst voor niets zal zijn’ (1 Thessalonicenzen 2, 1). Want ook al ontbreekt het een mens, als hij lering trekt uit wat hij lijdt, niet aan vorming, toch is het niet bepaald aantrekkeliVjk veel te moeten liVjden om maar weinig tVe leren. Wat het verlangt is dankbaar te zijn, als het op gezag van wie daar - toe autoriteit bezit de stilzwijgende goedkeuring van de goegemeente krijgt onopgemerkt zijn gang te mogen gaan om te vinden wat het zoekt: die ene, die ik blij en dankbaar mijn lezer noem, 4 die met de rechterhand aanneemt wat met de rechterhand wordt aangeboden. 5 Die ene, die op het juiste moment tevoorschijn haalt wat hij ontvangen heeft, en in zich bergt wat hij tevoorschijn haalde, totdat hij het opnieuw tevoorschijn haalt, en zo naar eigen believen en wijsheid de geringe gave op rente zet, tot voor - deel en vreugde van hem die steeds maar één wens heeft: te zijn als iemand die op weg is gegaaVn. S. K.
11 Je ziel bewaren in geduld Lukas 21, 19 6 V aak is het met bewondering gezegd, en vaak met verba - zing aanschouwd, hoe een mens in het uur van gevaar en op het ogenblik van verschrikking een zielskracht aan de dag legt die je werkelijk wonderbaarlijk kunt noemen. Snel en feilloos heeft hij met zijn verstand alles overzien, heel het huiveringwekkende. Met een tegenwoordigheid van geest heeft hij pijlsnel het juiste gekozen, met een trefzekerheid alsof het de vrucht was van rijp beraad. Met zijn wil, en zelfs met zijn ogen heeft hij de dreigende rampen getrotseerd, zijn lichaam heeft de inspanning niet ge - voeld, zelfs het zware lijden niet. Zijn armen hebben de last die menselijke kracht verre te boven ging moeiteloos gedragen. Zijn voeten stonden stevig, en dat op een plek waar geen mens naar durfde kijken, omdat hij in de afgrond keeVk! Beste toehoorder, al heb je dit zelf nooit gezien, je zult er vast wel van gehoord hebben. Misschien heb je wel eens gehoord van een mens die gedachteloos zijn leven had gesleten en nooit iets werkelijk begrepen had, maar de krachten van zijn ziel doel - loos had verspild: hoe zo iemand op een ziekbed kwam te liggen, en de verschrikking van de ziekte hem volledig omsloot. Het ge - vecht begon, angstig als nooit tevoren. Er was iets wat hij voor het eerst in zijn leven begon te begrijpen, hij begreep dat het de dood
12 was waarmee hij streed. En nu bundelde hij zijn krachten in een voornemen, dat in staat was een wereld in beweging te brengen. Hij verkreeg een wonderbaarlijke bezonnenheid zich uit het lij - den los te rukken om het laatste ogenblik te benutten, opdat hij iets zou weten goed te maken van wat hij verwaarloosd had, iets op orde te brengen van wat hij in een lang leven in het vage had gelaten, iets zou weten te bedenken voor hen die hij moest achter - laten. Misschien heb jij het gehoord van hen die bij hem stonden, die met weemoed maar ook diep getroffen moesten toegeven dat hij in deze paar uur meer geleefd had dan in heel de rest van zijn leven, meer dan hoe er gewoonlijk door de mensen jaar en dag geleefd wordt. Laten we prijzen wat werkelijk te prijzen is, de heerlijk - heid van de menselijke natuur, laten we dankbaar zijn dat het ook aan ons gegeven is mens te zijn, laten we bidden dat ons de ge - nade verleend wordt om dat heerlijke op een mooiere en minder twijfelachtige manier heerlijk te vervullen. Toch kunnen we die ene mens over wie we het hier gehad hebben niet op deze manier prijzen, want wanneer je naar hem kijkt raakt je ziel verdeeld, en je denken geeft niet onverdeeld zijn bijval. Laat niet juist een krankzinnige vaak zien hoe sterk een mens is? En toch prijzen we een krankzinnige niet, ook al beschaamt hij menigeen. Laten we dus prijzen wat te prijzen is, en zien of we daarmee niet op het spoor kunnen komen van dat waar je vol lof waarachtig en in vol - ledige overgave ja en amen op zegt. Want als het ontzettende met al zijn verschrikking van buiten komt, dan is het geen wonder dat dit de laatste kracht uit een mens vandaan weet te pijnigen, het geeft hem op een bepaalde manier kracht, zoals het dat zelfs aan een dier geeft, maar dan heerlijker, omdat het wezen van een mens het meest heerlijke is. En de lering die we hieruit kunnen trekken is uiterst twijfelachtig, en de conclusie die we hieraan kunnen verbinden heel dubbelzinnig. Want niemand heeft ooit
13 een mens zo zien strijden, in levensgevaar of met de dood, zonder te moeten toegeven dat de uitkomst ieder ogenblik het tegenover - gestelde zou kunnen worden, en ook dat een dergelijke strijd niet beslissend is met betrekking tot of voor de rest van het leven van die strijdende. Maar als een mens het gevaar ontdekt, terwijl iedereen praat over vrede en veiligheid, 7 als hij oog in oog komt te staan met het verschrikkelijke en dan, nadat hij van de meest gezonde krachten van zijn ziel gebruik heeft gemaakt om zich van dat ge - vaar door en door bewust te worden, met opnieuw die verschrik - king voor ogen eenzelfde zielskracht ontwikkelt en bewaart als hij die vocht in dat levensgevaar, dezelfde innerlijkheid als hij die vocht met de dood – ja, dan willen we hem prijzen. Want het is al prijzenswaardig dat hij het gevaar ontdekt. De kracht die je daar - voor nodig hebt is veel groter dan die welke de mensen bewonde - ren op een beslissend moment. Want het idee dat er vrede en veiligheid is, en de manier waarop de mensen je daarvan verzeke - ren, is als een betovering die je met zijn sterk verdovende werking gemakkelijk misleidt, en die de kracht van heel je ziel vraagt om uitgeschakeld te worden. Toch moet je die kracht van het ontdekken ook niet zon - der meer prijzen. Wanneer een mens het als een avonturier waagt om naar een uiterst gevaarlijke plek te gaan, waar mensen zelden een voet zetten, als hij daar omlaag kijkt en ziet wat verborgen is, iets schrikwekkends ontdekt, en dan, door angst bevangen, met vrees geslagen, terugdeinst voor de verschrikkingen die hij zelf tevoorschijn heeft geroepen, er tevergeefs aan probeert te ontko - men, tevergeefs dekking zoekt in het gekrioel van de mensenme - nigte, omdat het hem overal op de hielen zit, dan zullen we hem niet prijzen, ook al prijzen we de wonderlijke heerlijkheid van de menselijke natuur. En we prijzen hem ook niet wanneer een mens met zijn bekommerde verbeeldingskracht angsten oproept die hij
14 niet beheersen kan, terwijl hij het toch niet kan laten ernaar te staren, ze steeds angstiger tevoorschijn te roepen, ze met steeds groter vrees te wilVlen doorgronden. Als hij daarentegen de verschrikking oproept, en het le - vensgevaar ontdekt, niet met de bedoeling de mensen met loze woorden stof te geven voor loze overwegingen, maar begrijpend dat het gevaar hemzelf aangaat; als hij dan met dit voor ogen de kracht van ziel verwerft die de verschrikking verleent, dan is dat werkelijk te prijzen, werkelijk een wonderbaarlijk wonder. Wie zou dit kunnen begrijpen? Want niemand ziet het gevaar, en nie - mand kan dus snappen, wat anders gemakkelijk te begrijpen is, dat iemand van wie je weet dat hij iets schokkends heeft meege - maakt, in ernst tot rijpheid kwam. Wat er gezegd wordt over gevaar en verschrikking, dat die een mens kracht geven, is een bedrieglijke vorm van spreken, die de mensen maar al te graag willen horen, omdat ze maar al te graag bedrogen willen worden. Maar dan is het altijd nuttig om te bedenken dat er ook kracht nodig is, dat er wezenlijk kracht nodig is om het gevaar te ontdekken, nuttig om de waarheid te verstaan dat er altijd gevaar is, omdat een mens ‘gaat in gevaar, waar hij ook gaat’, 8 en omdat een mens nooit gered wordt behalve als hij dat ‘met vrees en beven bVewerkt’. 9 Maar het gevaar kan van zeer uiteenlopende aard zijn. Als het om de aardse gevaren gaat willen de mensen graag voortdu - rend alert zijn. Zelfs als de verschrikkingen van een oorlog niet verwoestend en ontwrichtend tekeergaan met geweld en wette - loosheid, maar er vrede en rechtvaardigheid is in het land; zelfs als de moordende engel van de pest niet van huis tot huis gaat in steden en rijken, maar er gezondheid is en welbevinden: toch is er gevaar, dat weten de mensen, gevaar voor leven en bezit, voor ge - zondheid, eer, voor welvaart en eigendom. Kijk, daarom zijn de mensen er in alle ernst op bedacht om wat ze bezitten te bewaren
15 en te verzekeren, daarom zijn ze wantrouwig naar elkaar en naar het leven, daarom is dit wantrouwen tussen mensen zo algemeen, dat iemand er zelfs zijn beste vriend niet mee voor het hoofd stoot. O, iedereen die iets geworden is in deze wereld, iemand die meetelt, zoals ze dat noemen, begrijpt heel goed wat ik bedoel. Zelfs al is het je beste vriend die zich met een verzoek tot je wendt, iemand die je meer vertrouwt dan goud, en zelfs al zou je hem voor geen prijs willen kwetsen, wanneer jij in alle welwillendheid aan zijn wens tegemoetkomt, dan toch zeg je hem dit korte woord, of hij zegt het zelf: laten we het met het oog op leven en dood wel even vastleggen. 10 En dan begrijpen jullie elkaar, het is niet kwetsend voor hem wanneer hij je die woorden schriftelijk overhandigt: ‘met het oog op levenV en dood …’. Dus, met het oog op leven en dood. Stel een jongmens ver - laat het huis van zijn vader, en heeft tot op dat moment niets met de wereld te maken gehad. Als hij die woorden hoort: met het oog op leven en dood, zou hij dan kunnen raden wat er gewoonlijk op dit begin volgt? En wanneer een man met ervaring, die volop ac - tief is in het leven, deze woorden tegen zich hoort uitspreken, zou hij dan op het idee komen om dit begin met iets anders in verband te brengen dan dat waarvan hij heel goed op de hoogte is? Op deze bijzondere manier is het leven ernstig. Die ernstige woorden gaan van mond tot mond, zijn te horen op straten en wegen, zijn vooral te horen in het kabaal, waar de drukte wel het minst doordrongen lijkt van de voorstelling van de kortheid van het leven en de zeker - heid van de dood. Er is dus iets wat je met het oog op leven en dood zou wil - len bewaren , dat je veilig zou willen bewaren. En er is een middel waarmee je dit doel kunt bereiken, een middel dat van geslacht op geslacht beproefd is, want de op schrift gestelde woorden staan vast, en wanneer die opgesteld zijn, onder het angstvallige toe - zicht van aardse voorzichtigheid, dan bedriegen ze niet, dan kun
16 je veilig kopen en verkopen, scheiden en delen. Dan ontdek je met een slim vooruitziende blik, of met schrik achteraf, de gevaren van het leven. Maar daar bedenk je ook verstandige middelen tegen – en dan verloopt het leven in een hoogst ernstige droom, totdat de dood komt en een eind maakt aan de rekenschap en de rekenmeester. Als iemand echter door deze woorden plotseling wordt wakker geschud, dan pakt zijn ziel ze op, met hun wonderlijke raadselachtigheid. En met een nieuwe angst pakt hij ze op, omdat hij telkens weer hoort hoe lichtzinnig ze gebruikt worden. Onver - schillig laat men ze vallen, als een losse opmerking, die iedereen aangaat, maar waar toch niemand echt wakker van ligt; en waar al helemaal niemand zich met het oog op leven en dood druk over maakt om te weten te komen wat er met het oog op leven en dood nu werkelijk waard is om te bewaren. Iets tijdelijks zal dat toch niet kunnen zijn; want met het oog op het leven zou het best wen - selijk kunnen zijn zoiets te bewaren, maar hoe zou je het met het oog op de dood wensen te bewaren, aangezien je het juist in de dood achter je laat. Die maakt zonder jaloezie en zonder voor - liefde alle mensen gelijk, hij maakt ze allemaal even arm, even machteloos, even ellendig: iemand die een wereld bezit, en ie - mand die niets te verliezen heeft; iemand die de aanspraak op een wereld nalaat, en iemand die voor een wereld in het krijt staat; iemand die duizenden mensen achterlaat, en iemand die bij nie - mand bekend is behalve bij de dood; iemand die zo mooi is dat de mensen hem bewonderen, en de ellendige, die alleen nog een graf zoekt om zich voor de mensen teV kunnen verbergen. Maar dan moet dat waar die woorden over gaan, liever ge - zegd, waar ze werkelijk over zouden kunnen gaan, iets eeuwigs zijn, en wat zou dat anders kunnen zijn dan, met één enkel woord: de ziel van een mens. En die zaak is van belang, ja, van het hoogste belang, erover na te denken is niet iets om tot morgen uit te
17 stellen. Want zo kortweg als die uitdrukking leven en dood ver - bindt, zo snel en schielijk wisselen leven en dood elkaar hier be - neden af, en het volgende moment zou het wel eens te laat kunnen zijn. Op zich is het al verschrikkelijk dat de dood een mens kan overvallen als een dief in de nacht, 11 voordat hij erachter komt wat waard is om te worden bewaard; en als dat nu zijn ziel is, en hij die dus niet bewaard heeft, dat de dood die dan van hem kan opeisen, of van hem kan stelen, zodat zijn verlies onvervangbaar wordt. Je ziel verliezen, dat is dus het gevaar, dat is het verschrikkelijke; en wat je niet bewaart, dat kun je immers vVerliezen. Het denken zelf kan deze verschrikking niet echt begrij - pen, de taal kan het niet duidelijk tot uitdrukking brengen, alleen de angst van je ziel vermoedt waar dit raadselachtige over gaat. Maar de angst ontwaakt tot nieuwe verschrikking. Want op het - zelfde moment wordt het gevaar complexer, omdat je je ziel op een heel andere manier moet bezitten en bewaren dan aardse goe - deren, en omdat de verschrikking op een andere manier zijn strik spant. Als een mens zijn aardse goederen wil bewaren en een plek heeft gevonden, een verborgen hoekje ergens in de wereld, waar geen dievenhand zal komen, waar niemand ze zal zoeken, dan zal hij zijn schat daar veilig kunnen onderbrengen, hem er met een gerust hart kunnen bewaren, zonder er vaak naar te hoeven om - kijken. Als een mens echter zijn ziel op die manier zou willen be - waren, dan zou hij haar nu juist hebben verloren. Maar als een rijke zijn schat nergens weg durft leggen, omdat dat nu juist het allergevaarlijkste is, maar hem dag en nacht bij zich moet dragen, en zo elk moment de kans loopt hem te verliezen, zou dat niet verschrikkelijk zijn! Als een mens zijn aardse schat verliest, dan zal hij waar - schijnlijk proberen troost te vinden over dat verlies. Alles wat hem aan zijn vroegere heerlijkheid herinnert zal hij uit de weg gaan, het zou hem nu alleen maar treurig stemmen, en zo zal hij wel
18 weer enige rust vinden. Maar als een mens zijn ziel heeft verloren door zichzelf te verliezen, dan zal hij niet op een dergelijke ma - nier aan de herinnering kunnen ontkomen. Want dat verlies zou steeds bij hem blijven in tijd en eeuwigheid, in zijn verlorenheid. Maar een dergelijke verlorenheid, die is echt verschrikkelijk. Als een mens zijn aardse schat verliest, dan is deze toch alleen voor dit leven verloren, en misschien niet eens voor altijd. Maar zelfs al zou dat wel zo zijn, dan toch zou de dood hem met dat verlies verzoenen, en het van hem wegnemen. Want in het ogenblik van de dood wordt hij iemand die in het verleden niet iets verloren heeft. Verliest hij echter zijn ziel, dan is deze voor alle tijden ver - loren en voor de eeuwigheid. Verliest hij haar één enkel ogenblik, dan is ze voor altijd verloren, en de dood zal hem niet kunnen helpen, maar juist met het oog op de dood moet hij wensen haar te hebben bewaard en haar te bewaren. – Hoe meer hij hierover nadenkt, des te meer bekruipt hem de angst. Ten slotte durft hij er bijna niet meer aan te denken, want hij heeft het gevoel haar al verloren te hebben. En toch durft hij het ook niet te laten; want hoe zou hij haar dan niet juiVst verliezen! Hoe moeten we zo iemand beoordelen? Moeten we zeggen dat de ziel het enig zekere is, en dat de mensen, ook al kunnen ze je alles ontnemen, je toch je ziel laten behouden? Of moeten we hem juist prijzen, omdat hij het gevaar ontdekt, een ander gevaar dan gewoonlijk gedacht wordt, en omdat hij angstvallig zijn ziel wil bewaren? Zijn overwegingen zijn echter te onrustig, daarom wil het hem maar niet lukken om die gedachte te begrijpen. Zoals er immers maar een middel bestaat om je ziel te bewaren, zo is dit middel ook al nodig om te begrijpen dat ze bewaard moet wor - den. Als dat niet zo was, zou het ook niet het enige middel zijn. Dit middel is geduld. Een mens verwerft zijn ziel niet eerst, en heeft dan geduld nodig om haar te bewaren. Nee, hij verwerft haar niet anders dan door haar te bewaren. En juist daarom is