anselm grüntomáš halík winfried nonh off (red.) geloven op de ta st Als geloof en ongeloof elkaar ontmoeten Vertaald door Carola van der Kruk-de Boer, Kees de Wildt en Henriëtte de Wildt meinema
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council® (FSC®) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt. www.uitgeverijmeinema.nl www.anselm-gruen.de www.halik.cz Oorspronkelijk verschenen onder de titel Gott los werden. Wenn Glaube und Unglaube sich umarmen van Anselm Grün, Tomáš Halík, Winfried Nonhoff (Hg.). © 2016 Vier-Tuerme GmbH, Verlag, 97359 Münsterschwarzach Abtei Uit het Duits vertaald door: Carola van der Kruk-de Boer, Kees de Wildt en Henriëtte de Wildt © Nederlandse vertaling: 2017 Uitgeverij Meinema, Utrecht Bijbelcitaten zijn, een enkele uitzondering daargelaten, overgenomen uit de NBV. Ontwerp omslag: Marion Rosendahl en Wim van de Hulst Vormgeving binnenwerk: Anton Sinke ISBN paperback 978 90 211 4493 1 ISBN ebook 978 90 211 4494 8 NUR 707 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder vooraf - gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
11 proloog de dode god. het v er h a a l ov er de dwa z e m ens Tomáš Halík De dwaze mens. – Hebben jullie niet gehoord over die dwaze mens, die op klaarlichte dag een lantaarn aanstak, over de markt liep en onophoudelijk riep: ‘Ik zoek God! Ik zoek God!’ – Omdat daar toen juist veel mensen waren die niet in God ge- loofden, veroorzaakte dit veel gelach. ‘Is Hij dan kwijtgeraakt?’ zei de een. ‘Is Hij verdwaald, zoals een klein kind?’ zei een an- der. ‘Of heeft Hij zich verstopt? Is Hij bang voor ons? Is Hij met een schip meegegaan? Geëmigreerd?’ – zo schreeuwden en lachten ze door elkaar. Die dwaze mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blik. ‘Waar God heen is?’ riep hij. ‘Dat zal ik jullie vertellen! Wij hebben hem gedood – jullie en ik! Wij allemaal zijn moordenaars! Hoe hebben we dat dan gedaan? Hoe hebben we geprobeerd om de zee leeg te drinken? Wie gaf ons de spons om de hele horizon mee uit te vegen? Wat deden we toen we de aarde van haar zon losmaak- ten? Waar beweegt zij nu naartoe? Waar bewegen wij ons naar - toe? Weg van iedere zon? Vallen we nu niet voortdurend om- laag? Naar achteren, opzij, naar voren, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en een onder? Dolen wij niet rond als door een oneindig niets? Vliegt deze lege ruimte ons niet aan? Is het niet kouder geworden? Komt er nu niet voor altijd maar nacht en nog meer nacht? Moeten we nu niet ’s morgens de lantaarns al aansteken? Horen we nog niets van de geluiden van de doodgravers, die God begraven? Ruiken we nog niets van de
12goddelijke ontbinding? – Ook goden ontbinden! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Waar vinden wij troost, wij moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste, dat de wereld tot nog toe bezat, het is doodgebloed onder onze messen – wie veegt dit bloed van ons af ? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Wat voor verzoeningsfeesten, wat voor heilige spelen zullen we daarvoor moeten uitdenken? Is de omvang van deze daad niet te groot voor ons? Moeten we zelf geen goden worden om hem waardig te lijken? Nooit vond er een grotere daad plaats – en wie ook maar na ons geboren wordt, hoort vanwege deze daad in een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot nu toe geweest is!’ – Hier zweeg de dwaze mens en keek zijn toehoorders nog een keer aan. Ook zij zwegen en keken hem bevreemd aan. Uiteindelijk gooide hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken uit elkaar sprong en uitging. ‘Ik kom te vroeg,’ zei hij toen, ‘het is nog niet mijn tijd. Deze enorme gebeurtenis is nog onderweg en zwerft nog rond – ze is nog niet tot de oren van de mensen doorge- drongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht van de sterren heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, ze hebben tijd nodig om gezien en gehoord te worden. Deze daad is nog verder bij hen vandaan dan de verste sterren – en toch hebben ze het zelf gedaan!’ – Men vertelt ook nog dat de dwaze mens op diezelfde dag in verschillende ker - ken binnengedrongen is en daarin zijn Requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten geleid en tot rede gebracht heeft hij altijd alleen dit geantwoord: ‘Wat zijn deze kerken nog als ze niet meer zijn dan de graven en grafmonumenten van God?’ Friedrich Nietzsche wa a r heen is god? Als je naar stellingen zoekt die de twintigste eeuw sterk beïnvloed heb- ben, zul je zeker de stelling ‘God is dood’ tegenkomen. Deze stelling werd uitgesproken door Friedrich Nietzsche. Hij stierf aan het begin van de twintigste eeuw en vond zichzelf een van de ‘eerstelingen en
13 vroegtijdig geborenen van de komende eeuw, die nu al in een visioen de schaduwen hadden gezien die Europa snel zouden gaan inpakken’. 1 Nietzsche was niet de eerste en ook niet de enige auteur die deze uit- spraak over de dood van God deed, maar hij is wel de bekendste. Het verhaal van de dwaze mens in zijn boek De vrolijke wetenschap 2 is niet de enige keer dat deze gedachte in Nietzsches werk voorkomt, maar het is wel de bekendste en indrukwekkendste. De passage op de markt, waar de zonderling op klaarlichte dag met een lantaarn de afwezige God zoekt, had op mij steeds een uitwerking als het optekenen van een droom. Er zijn dromen die uit het onderbe- wustzijn iets oproepen wat ons verstand tot dan toe niet kon waarne- men of begrijpen, een boodschap die volgens Nietzsche ‘nog niemand wil horen’. C.G. Jung stelt dat inheemse primitieve stammen onder - scheid maken tussen ‘kleine dromen’, die alleen voor iemand zelf bete- kenis hebben, en ‘grote dromen’, die voor de toekomst van de hele stam belangrijk zijn. Ik denk dat de gebeurtenis die Nietzsche beschrijft een grote droom is, waarvan de betekenis van belang is voor het lot van onze gehele ‘stam’. ‘Waarheen is God?’ is een vraag, die elke keer dat ze ge- steld wordt zinvol is. Waarom is de man die op zoek is naar God in het verhaal van Nietzsche een gek en dwaas persoon? Waarom wordt zowel de vraag als het antwoord, de uitspraak dat God dood is, een gek in de mond gelegd? Is dit misschien de dwaze mens uit de psalm waarin staat: ‘Dwazen denken: Er is geen God’ (Ps. 14:1; Ps. 53:2)? Of is hij meer een nar, een hofnar, de enige die pijnlijke waarheden mag uitspreken? Lijkt hij in zijn dwaasheid op een kind, dat benoemt wat iedereen kan zien, maar wat niemand durft te benoemen, namelijk dat de keizer naakt is? Of is de dwaze mens alleen vanuit het perspectief van de mensen op de markt een gek, terwijl hij hun in werkelijkheid hun eigen dwaasheid laat zien? Lijkt hij met zijn lantaarn op klaarlichte dag op de cynische filo- soof Diogenes, die de mensen liet zien dat hun licht eigenlijk het donker van de onwetendheid is? Is hij misschien een van de joerodivy, een van die heilige dwazen waarover oosters-orthodoxe legenden vertellen? Of voorzegde Nietzsche zijn eigen lot, het lot van een afgewezen profeet die als krankzinnige eindigt? 1 F. Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, boek 5, pag. 343 (Was es mit unserer Heiter - keit auf sich hat). Om stijlverschillen te voorkomen hebben de vertalers van onder - havig boek de citaten van Nietzsche en anderen zelf vertaald. 2 F. Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, boek 3, pag. 125 (Der tolle Mensch).
14de di agnose va n het atheïsme en de ge volgen da a rva n De sleutelzin die bij het lezen van deze tekst steeds genegeerd wordt, is dat de hoorders van deze boodschap mensen waren, die niet in God geloofden . Juist daarom lachen ze de mens die God zoekt uit. Zij zoe- ken God namelijk niet meer, bekommeren zich niet om hem, vragen niet naar hem. God heeft voor hen geen betekenis. De dwaze mens van Nietzsche is juist in de eerste plaats gekomen om de atheïsten te tarten, om van hun massale atheïsme, dat tot op heden geen probleem vormde en waar ook geen probleem van gemaakt werd, een probleem te maken. Pas aan het einde van het verhaal tart de dwaze mens na de traditio- nele atheïsten ook traditionele gelovigen, die niet weten dat hun kerken niets meer zijn dan graven en grafmonumenten van een dode God. Mis- schien lijken deze groepen zelfverzekerde mensen wel op elkaar – want niet alleen de zelfverzekerde ongelovigen, maar ook de zelfverzekerde gelovigen zoeken God niet. Te midden van de eenzijdigheden koos Nietzsche telkens een derde weg. Hij zocht een onontgonnen gebied ‘er voorbij en erachter’ – voorbij goed en kwaad, voorbij religie en atheïsme in hun traditionele vorm. Zijn retoriek is altijd extreem als hij de dreigende, onbegrijpelijke een- zijdigheid en schijnbare vanzelfsprekendheid van een van beide ex- tremen wil compenseren. In de tijd van de ‘waarheid van de dag’, die met het licht van het verstand te begrijpen is, legde hij de nadruk op de ‘waarheid van de nacht’, de tijd waarin de wereld meer diepgang heeft, meer dan ze overdag lijkt te hebben: ‘Je kunt niet alles zeggen als het licht is.’ 3 De dwaze mens van Nietzsche is niet gekomen om het geloof in God te weerleggen en het atheïsme te verkondigen, maar hij brengt veeleer een diagnose van het atheïsme met zich mee. Hij wijst op de tragische kant en de tragische gevolgen van dit atheïsme. Achter het geheimenis van de verdwijning van God, die door niemand meer gezocht wordt, schuilt een misdrijf, groter dan alle andere misdrijven: de moord op God. Dit misdrijf heeft tragische gevolgen voor de hele kosmos. De zon van de zekerheid is opgehouden te bestaan, we zijn onze oriëntatie ver - loren en we vallen in een lege ruimte. We werpen ons in het donker, weg 3 F. Nietzsche, Also sprach Zarathustra (deel 3: Vor Sonnenaufgang).
15 van de zon, in de koelte van het niets, weg van iedere zon . 4 De vraag naar God bestaat niet meer, omdat het antwoord daarop een verborgen, vergeten en in het onderbewustzijn verdrongen misdrijf aan de oppervlakte zou brengen. Het was een gezamenlijk misdrijf, waarvan de dader en medeschuldigen de dwaas en zijn luisteraars zijn. Het is een misdrijf waarvoor de daders de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen. ‘Is de omvang van deze daad niet te groot voor ons? Moeten wij zelf geen goden worden om hem waardig te lijken?’ Pas in de volgende hoofdstukken van het boek legt Nietzsche dit mis- drijf uit. De daders beantwoorden niet aan de omvang van het misdrijf en de gevolgen ervan hebben ze nog niet opgemerkt en begrepen, iets als felix culpa, een gelukkige schuld: het verlegde hun grenzen, het gaf hun de mogelijkheid de wijde wereld in te trekken. 5 De lege ruimte die door de gedode God ontstaat, roept om moed en geeft scheppende kracht, want deze ruimte kan niet leeg blijven. Met de dood van de oude God sterft ook het bestaande mens-zijn. Nietzsche is er trouwens van overtuigd dat ‘de mens iets is dat overwonnen moet worden’. 6 In een ander hoofdstuk van De vrolijke wetenschap legt Nietzsche uit waarom dit misdrijf niet alleen onbekend bleef, maar ook niet voltooid werd, waarom men God niet zo makkelijk kwijt kan raken. 7 Zoals er nog lang na Boeddha’s dood in een grot schatten uit zijn leven werden ten- toongesteld, zo valt over onze huidige beschaving tot nu toe de ‘schaduw van de dood van God’: onze rationaliteit, wetenschap, onze idealen wat vooruitgang en democratie betreft, het vertrouwen op ons verstand, in wetenschap en moraal, ja, zelfs de grammatica van onze taal, allemaal zijn het schaduwen en overblijfselen van God. Onze waarden en idealen rusten op de basis van deze fundamentele waarheden, waarvoor de bo- vennatuurlijke God garant stond. Maar met de dood van God werden alle zekerheden aan het wankelen gebracht: de vaste ordening van de waarheid en het goede, de zekerheid over wat goed en wat kwaad is, wat waarheid en wat illusie is, een vergissing of een leugen. Het berustte allemaal op een niet meer geldende vooronderstelling, met de dood van God viel de grond onder dit alles weg. Daarom is het noodzakelijk dit 4 F. Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, boek 3, pag. 125 (Der tolle Mensch). 5 Vgl. F. Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, boek 5, pag. 343 (Was es mit unserer Heiterkeit auf sich hat). 6 F. Nietzsche, Also sprach Zarathustra (Zarathustras Vorrede, 3). 7 Vgl. F. Nietzsche, Die fröhliche Wissenschaft, boek 3, hfdst. 108 (Neue Kämpfe).
16 alles in het rijk der vergetelheid te laten verdwijnen en nieuwe waarden en nieuwe goden te scheppen.polemiek va n een gewonde ziel Was Nietzsche echt zo’n mens, zoals we die in de Bijbel al tegenkomen, zo iemand die met God strijdt, of streed hij meer met iets in zichzelf ? In zijn werk Aldus sprak Zarathoestra verdiept Nietzsche zijn diagnose van de dood van God: God stierf vanwege zijn medelijden met de mensen. 8 Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Nietzsche in dit verhaal vooral over zichzelf schrijft, over zijn angst voor zijn eigen diepe mede- lijden met de mensen die hij met een cynische en hoogdravende reto- riek camoufleerde, net zoals de verlegen en schuwe Kierkegaard zich de rol van rokkenjager aanmat. Als de diepgravende psycholoog Nietzsche zijn lezers duidelijk maakt dat hij de meest verborgen schuilhoeken van het menselijke karakter kent, is het niet verwonderlijk dat wij over zijn eigen verborgen en verholen beweegredenen nadenken. Het obsessieve karakter van de voortdurende uitvallen van Nietzsche tegen medelijden is zeker opvallend en verdacht. Als je het portret van Nietzsche goed bekijkt, wekt de tegenstelling tussen de imposante, strijdlustige, borste- lige snor en de fijne, voorname, door pijn getekende wangen daarachter achterdocht. Die snor, zei een vriend van mij, een Italiaanse theoloog, eens tegen mij, dat is de tegendraadse en uitdagende retoriek van Nietz- sche, een schild waarachter een kwetsbare en gewonde ziel schuilgaat.’ In zijn boek De antichrist, waarschijnlijk een van de agressiefste anti- christelijke pamfletten die ooit geschreven zijn, klinkt opeens midden tussen een heftig tromgeroffel van vloeken, beledigingen en lasteringen een lyrisch lied over zijn liefde voor Jezus van Nazaret, ‘de enige christen die ooit heeft geleefd’. Het christendom van Jezus – het enige christen- dom dat Nietzsche erkent – is geen nieuw geloof of een nieuwe over - tuiging, maar een nieuw leven, een manier van doen , ja, een grenzeloze liefde, die bestaat uit wat Jezus doet en nog meer uit dat wat Hij niet doet. ‘Hij bidt, lijdt, heeft degenen lief die hem kwaad doen (…). Geen verdediging, geen boosheid, niet anderen de verantwoordelijkheid op- dringen (…). Echter ook niet de boze weerstaan, maar hem liefhebben 8 Vgl. F. Nietzsche, Also sprach Zarathustra (deel 4: Außer Dienst).
17 (…).’ 9 Daarom schrijft hij ook: ‘Het echte, oorspronkelijke christendom zal altijd mogelijk zijn (…).’ 10 Het feit dat het werk van Nietzsche vol tegenstellingen zit, is mijns in- ziens juist een sterke kant van hem. Nietzsche wist dat elke afzonderlijke blik maar een interpretatie is, die door een eenmalig, maar noodzakelij- kerwijs ook beperkt perspectief beïnvloed is en wel door het perspectief waarmee we de wereld en de gebeurtenissen bekijken. ‘Ik heb over alles twee meningen’, was Nietzsche gewoon te zeggen. Past Nietzsche wat de ‘laatste paus’ tegen zijn Zarathoestra zegt ook niet op zichzelf toe? ‘O Zarathoestra, met zo’n ongeloof bent u vromer dan u denkt! Een of andere god in u heeft u bekeerd tot goddeloosheid. Is het niet juist uw vroomheid die ervoor zorgt dat u niet meer in een God gelooft?’ 11 welk e god is dood? Als ik iemand ontmoet die beweert dat hij niet in God gelooft, dan stel ik die persoon altijd de vraag: ‘Wat voor een god is dan die God in wie je niet gelooft? Wat brengt je ertoe niet in hem te geloven? Kun je je bij het begrip “God” ook iets anders voorstellen dan wat je ontkent?’ ‘God is dood! God blijft dood’, beweert de dwaze mens in De vrolijke wetenschap . Toch zegt Nietzsche ergens dat de dood van God wellicht niet definitief is. Misschien zullen we hem terugzien, misschien heeft ‘Hij alleen zijn moraliserende jas uitgetrokken’. Misschien komt er een God terug in wie de dwaze mens uit De vrolijke wetenschap, de zo wijze Zarathoestra en ook Nietzsche zelf (is dit eigenlijk niet driemaal dezelf- de persoon?) weer zouden kunnen gaan geloven: een God die kan dan- sen; 12 een God die tegenwicht biedt aan de ‘geest van de zwaartekracht’ en de ‘geest van de wraak’. Zoekt Nietzsche, die wijze gek en dwaze wijze, ‘de vroomste onder de goddelozen’, na de dood van de oude God mis- schien een God die niet verbindt, maar losmaakt, die de mens bevrijdt tot moed, scheppende kracht en verantwoordelijkheid? Aan het eind van een van mijn boeken moest ik tijdens een meditatie over Nietzsches verhaal over de dwaze Godzoeker – het verhaal dat me 9 F. Nietzsche, Antichrist , hfdst. 35. 10 F. Nietzsche, Antichrist , hfdst. 39. 11 F. Nietzsche, Also sprach Zarathustra (deel 4: Außer Dienst). 12 F. Nietzsche, Die Reden Zarathustras (Vom Lesen und Schreiben).
18 al decennialang bezighoudt – denken aan een icoon waarop de godde- lijke Drie-eenheid dansend is afgebeeld. De gedachte kwam bij mij op dat dit visioen van God uiteindelijk veel dichter staat bij de hunkering van de ‘vroomste onder de goddelozen’ dan bij de dronken Dionysos die plezier maakt met zijn Bacchuspriesteressen. 13 Nietzsche wees die goedhartige grijsaard af, ‘de God die enkel goed i s ’.14 Hij verlangde naar een God die recht zou doen aan de totale wer - kelijkheid, ook aan de paradoxen van het leven, niet alleen aan de be- grijpelijke wereld van alledag, maar ook aan haar donkere en tragische kanten. Maar kon hij dan niet precies zo’n God in de Bijbel vinden, vooral in het boek Job? Zag predikantszoon Nietzsche het christendom echt als zo’n afschrikwekkend iets als de ‘Naumburger deugden’, 15 dat hij de ant- woorden op zijn verlangen naar een andere God, ‘naar een God in wie hij zou kunnen geloven’, niet meer wilde zoeken, noch in de Bijbel noch in de christelijke traditie? Lang geleden heb ik met een groep vrienden zeven jaar lang elke vrij- dagavond uit Nietzsches Aldus sprak Zarathoestra gelezen. We hebben ons best gedaan zijn kritiek op het christendom te begrijpen, het chris- tendom dat hij kende – en dat hielp ons om een andere gedaante van het christendom te vinden. Als Nietzsche kritiek heeft op het christendom, kan deze kritiek voor christenen zeer behulpzaam zijn. Als Nietzsche al een vijand van het christendom is, kunnen christenen erg dankbaar zijn voor zo’n vijand die onrust uitlokt en tot denken uitdaagt. Wij hebben de ‘atheïst’ Nietzsche gelezen in een land waarin decennia- lang een atheïstisch regime heerste en waarin de atheïstische ideologie een wezenlijk bestanddeel vormde van het officiële onderwijsstelsel en van het door de staat georganiseerde en gecontroleerde culturele leven. Het was voor ons echter duidelijk dat er een geweldige kloof bestond tussen Nietzsche en de marxistisch-leninistische ideologie van de com- munistische staat. Die kloof was veel groter dan die tussen Nietzsche en onze geestelijke zoektocht en ons groeiende geloof. Religie is niet altijd meteen religie en atheïsme niet meteen atheïsme. 13 Vgl. T. Halík, Ik wil dat jij bent. Over de God van liefde, Utrecht 2017, pag. 190-191. 14 F. Nietzsche, Antichrist , hfdst. 16. 15 Noot van de vertalers : Hiermee duidde Nietzsche op de bekrompen, wettische en benauwende kleinstedelijke moraal die hij had leren kennen toen hij met zijn ouders in Naumburg woonde.
19 kr itisch atheïsme helpt Atheïsme is geen ‘godloosheid’ in de zin van een afwijzing van God, maar een afwijzing van een bepaalde soort theïsme, van een bepaal- de voorstelling van God. Elk atheïsme heeft betrekking op een bepaald soort theïsme. Hoe meer we destijds in onze vriendenkring de christelij- ke theologie leerden kennen en bestudeerden, hoe duidelijker het voor ons werd dat er veel soorten theïsme zijn die de mens op weg naar het geheimenis dat wij ‘God’ noemen, eerder in de weg staan dan helpen. Hoe vreemd het ook klinkt, een zeker kritisch atheïsme helpt om deze hindernissen op de geloofsweg te overwinnen. Een wezenlijke ontdekking voor ons was het inzicht dat geloof geen ideologie is, maar een weg die nooit eindigt. Beginnen met geloven be- tekent niet dat je kunt rusten op pijlers van zekerheden, maar dat je binnentreedt in een sfeer vol geheimenissen en de uitdaging aanneemt: dompel je er diep in onder! Velen van ons kwamen uit de wereld van het ongeloof, praktisch onaangeraakt door de traditionele vormen van het christendom, en ontdekten het geloof voor de eerste keer. Anderen waren hun geloof van vroeger ontgroeid en ontdekten het nu allemaal stap voor stap opnieuw in een andere, meer volwassen gestalte. Weer anderen hebben in hun leven en in hun omgeving zware beproevingen en crisissen moeten doorstaan, die leidden tot een telkens terugkerende geloofsstrijd. We leerden begrijpen dat er op de weg van een echt geloof ook ‘donkere nachten’ zijn – en dat er ook in de geschiedenis momenten zijn geweest waarop mensen ‘gemeenschappelijk donkere nachten van de ziel’ hebben meegemaakt. Momenten waarop de vraag ‘Waarheen is God?’ volstrekt niet dwaas was. We concludeerden dat de wereld van het geloof, net zoals de wereld van het ongeloof, veel kleurschakeringen kent en dat zich onder ‘onge- lovigen’ zowel zelfverzekerde voorstanders van een dogmatische athe- i stische ideologie bevinden als mensen die op een pijnlijke manier een ‘donkere nacht’ doormaken waarin God verborgen is. Zij ervaren dan iets wat veel gelovigen ook kennen, alleen interpreteren zij deze erva- ring van Gods afwezigheid anders. Het werd ons duidelijk dat de strijd tussen geloof en ongeloof geen gevecht is tussen twee duidelijk geschei- den teams in verschillend gekleurd tenue, maar vaak een dialoog of con- flict in het hart of de geest van een mens.
20de str ijd tussen geloof en ongeloof Toen mijn geloof – het geloof van een pasbekeerde – zijn ‘puberteit’ doormaakte, zag ik gesprekken met ongelovigen als een duel dat gevoerd werd met argumenten uit leerboeken voor apologetiek. Nu schaam ik me voor de retorische overwinningen die ik toen boekte. Later begon ik in zulke gesprekken onze overeenkomsten te zoeken en in dat wat ons scheidt iets wat mij vanuit een ander perspectief misschien kon ver - rijken. Ik heb veel moeite gedaan om uit te vinden wat voor een niet- religieus persoon heilig is en om te begrijpen waarom dat voor hem zo belangrijk is. Ik ontdekte dat het tegenovergestelde van geloof niet per se het atheïsme is, maar idolatrie, afgoderij, het absoluut stellen van wat relatief is. Als het ‘atheïsme’ de kritiek op het theïsme is, dus kritiek op een bepaalde opvatting over God, dan kan het atheïsme behulpzaam zijn voor een gelovige, omdat het hem eraan herinnert dat elk menselijk begrip met betrekking tot God slechts een vinger is die naar de mond wijst en niet de mond zelf. Si comprehendis, non est Deus. ‘Als je iets kunt begrijpen, weet dan dat het God niet is’, zoals de heilige Augustinus leerde. Alleen als het atheïsme ophoudt kritisch te zijn, geen zelfkritiek meer duldt en een ‘concurrerende religie’ wordt, moet het christelijk ge- loof de geestelijke strijd daarmee aangaan; want wie God en de mens dient, heeft de plicht om de vrijheid van de mens tegen de onderdruk- king door afgoden te verdedigen. Het is zijn taak om de absoluut gestel- de waarden te relativeren en de onterecht toegeëigende aureolen weer van de hoofden te halen. Goethe vond dat de gehele geschiedenis in wezen bestond uit de strijd tussen geloof en ongeloof. Daaraan zou ik graag toevoegen dat deze strijd zich vaak in het innerlijk van een mens afspeelt. In onze tijd neemt het aantal mensen toe dat we simul fidelis et infidelis kunnen noemen. Dat zijn mensen in wie momenten van vertrouwen en momenten van twijfel elkaar afwisselen. De wereld en het leven zijn tegenstrijdig en voor velerlei uitleg vatbaar. ‘Voor wie zien wil, is er genoeg licht en er is genoeg duisternis wie liever het tegenovergestelde wil’, schreef Pascal. 16 De veelsoortigheid en pluraliteit van onze wereld en onze tijd brengt ons terug bij de noodzaak van een vrije keuze. Elke denkbare vorm van fundamentalisme, een onwankelbaar geloof en evengoed een dogma- 16 B. Pascal, Pensées sur la religion et sur quelques autres sujets, nr. 430.
21 tisch atheïsme brengen de grote verleiding met zich mee om de snel ver - anderende wereld en de wankelende zekerheden te ontvluchten. Toch kun je dit niet blijven ontvluchten; vaak overschreeuwen zowel strijd- lustige gelovigen als strijdlustige ongelovigen slechts hun eigen twijfel die ze niet willen toegeven of onderzoeken. Een andere, tegenwoordig bijzonder geliefde vluchtoptie om het gevaar van de keuze tussen geloof en atheïsme te ontwijken, is het apatheïsme (pragmatisch agnosticisme), de onverschilligheid tegenover het geloof en de vragen en antwoorden die daarbij horen. Een eerlijk gesprek tussen geloof en ongeloof, vertrouwen en twijfel, hoop en scepsis is echter dermate interessant en van belang dat we er dit boek aan wijden.