11 Het grote feest van Ahasveros Zingen: Psalm 49:1 Schriftlezing: Esther 1 Zingen: Psalm 25:2 en 3 Zingen: Psalm 19:7 Zingen: Psalm 119:88 Gemeente, u en ik staan nog voor onze sterfdag. Maar, als onze dag komt, zal het dan een dodelijke dag zijn, een dag die we niet hebben begeerd? Of zal het zijn dat u mag zijn bij de verloste schare, die in de hemel der heerlijkheid mag zijn, bekleed met de witte klederen, gewassen in het bloed des Lams en met de palmtakken der overwinning in de hand (Openb. 7:14)? En dat zonder einde. De tijd is eindig, maar de eeuwigheid is oneindig. Gods volk zal dan eeuwig God grootmaken. Dat volk zal eeuwig verlost van het lichaam der zonde en des doods zingen van Gods goedertierenheên. Gemeente, dat is te verkrijgen. K inderen in ons midden, dat je daartoe de Heere zou aanlopen, om een nieuw hart te begeren. Er is hier niemand te jong, er is hier niemand te oud, dat God niet in genade op hem of haar zou willen nederzien. Dan zal al Gods volk belijden: Mij, de grootste der zondaren, is barmhartigheid geschied. Dan is dat volk verlost van de zonde en de schuld. Verlost van de erfschuld, van de erfsmet en van de dadelijke zonden. De zonden van gisteren en de zonden van van - daag en de zonden van morgen zijn dan achter Zijn rug geworpen in de diepten der zee. Kunt u het zich voorstellen? Gods volk heeft er hier maar een stipje van, gemeente. Maar als het er mag zijn, zijn ze de gelukkigste van alle mensenkinderen. Dan mogen ze ontvangen wat geen oog heeft gezien en wat geen oor heeft gehoord en wat in ’s mensenhart niet is opgeklom -
12 men. Dat is wat God heeft bereid voor een ellendige en arme in zichzelf. ‘Zalig zijn de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ Het zijn niet van die hoogvliegers. Het zijn geen hoog bekeerde mensen, die je zoveel tegenkomt in onze bange tijd en waarvan we vrezen dat God niet van ze afweet. De Heere doet Zich overblijven een ellendig en arm volk in het midden der jaren. Is dat het volk waar u bij hoort, geliefden? Dat volk is van alles afgebracht. Dat heeft dat volk geleerd met vallen en opstaan. Het is niet te leren; het is alleen te beleven. Dan zal het zijn: ‘Die zul - len op den Naam des Heeren betrouwen.’ Die Naam is zo heilig, groot en goed. We kunnen maar stamelen wat de zaligheid is. We wensen u in deze ure te bepalen bij het eerste hoofdstuk van het boek Esther. Daar staat precies het tegenovergestelde beschreven, namelijk wat een mens is in zijn diepe val. We wen - sen u te bepalen bij het eerste hoofdstuk. We lezen u het laatste vers, Esther 1:22: En hij zond brieven aan al de landschappen des konings, aan een iege - lijk landschap naar zijn schrift en aan elk volk naar zijn spraak, dat elke man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken naar de spraak zijns volks. We zouden hierboven kunnen zetten: Zedenlessen. Maar tot lering en bekering hopen we ook de geestelijke lessen eruit te trekken. We hebben er daarom boven geschreven: Het grote feest dat Ahasveros bereid heeft; zedenlessen in een groot koninklijk feest. 1. Een koninklijke maaltijd: vers 1-9; 2. Een koninklijk bevel: vers 10-11; 3. Een koninklijke weigering: vers 12-22.
13 1. Een koninklijke maaltijd Gemeente, het Bijbelboek Esther is niet door Esther geschre- ven. Het is volgens de verklaarders waarschijnlijk geschreven door de Jood Mordechai. Het handelt over de geschiedenis van een eenvoudig Joods meisje, dat door Gods voorzienigheid tot koningin van Perzië is geroepen. De verklaarders zeggen dat de Naam van God in dit Bijbelboek niet voorkomt. Toch is het naar Gods voorzienig bestel dat Hij dit boek heeft doen optekenen. Hij wil daarin verklaren dat Hij in Zijn grote goedheid en in Zijn voorzienigheid deze Esther als een middel in Zijn Goddelijke hand heeft willen gebruiken om een groot volk bij het leven te behouden. Wat verstaat gij van de voorzienigheid Gods? Gemeente, kent u daar wat van in uw leven? Het gaat altijd om de kennis en de bevindelijke toepassing daarvan in uw leven. Weet u Wie God voor u is? Weet u wie u geworden bent in Adams diepe val? De voorzienigheid Gods komt uit de stilte der eeuwigheid. Hij heeft in de Vrederaad de onderhandelingen gehouden met Zijn Zoon in het bijzijn van de Heilige Geest, om in die weg een groot volk bij het leven te behouden. In Adams diepe val is de ganse wereld verdoemelijk voor God. Het heeft Gode behaagd om Zijn Zoon in de wereld te zenden, om een groot volk bij het leven te be - houden. Hebt u daar kennis aan? Kent u dat in uw hart en in uw leven? Daar is altijd een weg naartoe en daar hoort een leven bij. We hebben boven deze preek geschreven: zedenlessen in een groot koninklijk feest. Als we het hoofdstuk in drie stukken ver- delen, gaat het in de verzen 1 tot en met 9 over een koninklijke maaltijd. De verzen 10 en 11 handelen over een koninklijk bevel. En in de verzen 12 tot en met 22 wordt een koninklijke weigering gehoord, met alle gevolgen van dien. De Schrift handelt over de dagen van A hasveros. We lezen in vers 1: ‘Het geschiedde nu in de dagen van A hasveros (hij is die A hasveros dewelke regeerde van India af tot aan Morenland
14 toe, honderd zeven en twintig landschappen).’ Hij is een groot vorst en een geweldige legeraanvoerder. A hasveros is op Gods bevel koning over Perzië en Medië geworden. De koning van Egypte werd farao genoemd. De koningin van Morenland werd de Candacé genoemd. Hier wordt A hasveros uitgebeeld in de persoon van Xerxes. Deze A hasveros is een gevallen mensenkind. Hij is door Gods voorzienigheid op de troon van Perzië en Medië gebracht. Onze verklaarders zeggen dat hij hoogmoedig in zijn bestaan was. Hij was een eerrover Gods en een wellusteling. Hij was een man die in Adams diepe val op een troon van eer is geklommen. Hij heeft God naar de kroon en de troon gestoten. Kennen wij daar wat van, gemeente? Ontdekking leert dat u A hasveros niet zo ver hoeft te zoeken. Een natuurlijk mens die niet ontdekt is, is altijd aan de hoogmoed onderworpen. Hij wil als God zijn. Hij heeft altijd gelijk. Hij weet het altijd beter. En het beste is nog niet goed genoeg. Het is zo nodig om daaraan ontdekt te worden. Want als de Heere u door laat gaan, zult u in die hoogmoed ten onder gaan. Als de waarachtige beke - ring niet in uw leven plaatsvindt, zal het eindigen in de eeuwige ellende. Deze A hasveros is op het toppunt van zijn macht. We letten een ogenblik op de geschiedenis. Hij had het rijk van Egypte aan zich gebonden. Hij had Ethiopië ten onder gebracht in een veldtocht, waarin hij geschitterd heeft als legeraanvoerder. Om dat te vieren, heeft hij zijn oversten, stadhouders en landvoogden bijeengeroepen. Hij was ook voornemens om Griekenland aan zich te onderwerpen. Daartoe heeft hij een vergadering gehou - den van honderd en tachtig dagen om al de oversten van zijn 127 landschappen – een wereldrijk voor die dagen – om raad te vragen, hoewel hij van plan was om zijn eigen zin door te drijven. Hij heeft het grote feest aangericht om al die stadhouders en landvoogden te informeren en voor zijn wil in te winnen. Het
15 klinkt soms zo schoon en nederig om om raad te vragen, maar ondertussen bent u al van plan om uw eigen zin te doen. Kennen we daar ook wat van? De ik-gerichte mens wil niet on- derwezen worden. Hij wil alleen zijn eigen zin doordrijven. En hij doet alles tot zijn eigen eer. Wat is het onbegrijpelijk groot als God een mens in zijn hart grijpt en Hij zegt: Tot hiertoe en niet verder, opdat u werkelijk zou weten dat u een eerrover Gods bent. Dat het uw schuld eens mocht gaan worden. Opdat u zou weten: ik heb een ziel voor de eeuwigheid. Ik moet sterven en God ontmoeten. En ziel verloren is alles verloren. We hebben Gods Woord en Gods wet en de geschriften der vaderen en onze kerkdiensten nog. We hebben alles nog wat de Heere ons laat. Hij legt zo mest om onze levensboom. Dat het die uitwerking mag hebben dat u het niet meer met uzelf zou kunnen, ook niet geveinsdelijk. Dat u van God diep en steil af - hankelijk zou mogen worden. Opdat u niet meer de raadsheren en uw eigen hart zou volgen, maar dat het zou worden: ‘O Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?’ Dat zijn de lessen die hierin staan opgetekend. Het zijn zeden - lessen om een mens aan zijn hoogmoed te ontdekken. Maar om nu de geestelijke waarheid daarin te mogen proeven en smaken, daar is een Godsdaad voor nodig. Dan mag u het van Gods volk weleens horen. Ze mogen getui - gen waar de Heere hen heeft opgeraapt. Ze mogen getuigen hoe ongelukkig zij geworden zijn en dat zij uiteindelijk met God in rekening werden gebracht. Als God in uw leven komt, komt de wet erin. God begint niet op Golgotha, maar bij de berg Sinaï. De wet komt in het leven. De wet gaat u veroordelen en u schuldig stellen. Door die wet wordt u ontdekt, om zo aan het einde van de wet gebracht te worden en geleid te worden naar de kruisheu - vel Golgotha, waar het bloed der verzoening heeft gestroomd. De Middelaar Gods en der mensen, de dierbare Jezus heeft het uitgeroepen: ‘Het is volbracht’, en dat voor de grootste der zon -
16 daren. Zielen die dat kennen, zijn bij God vandaan ontdekt aan hun hoogmoed. Zij zijn bij God vandaan in het stofgebracht. Dat u vanuit deze geschiedenis in het boek Esther eens zou besef - fen: A hasveros zit in mijn eigen hart. Ik ben die eerrover Gods. Dat we daaraan ontdekt zouden worden, zoals het in het boek Esther wordt verk laard. Deze Xerxes stonk van de hoogmoed. Hij heeft honderd en tach - tig dagen met zijn stadhouders en landvoogden onderhandeld. Hij heeft daarin zijn zin gekregen. Een verklaarder zegt: ‘Het is niet honderd en tachtig dagen eten en drinken geweest. Maar toen hij uiteindelijk de goedkeuring had om de oorlog tegen Griekenland te beginnen, heeft hij die grote maaltijd aangericht in de hof, de tuin rondom de burcht Susan, de hoofdstad van het rijk van de Perzen en Mediërs.’ Het koninklijk paleis was een schitterend paleis. We lezen daarvan in vers 6: ‘Er waren witte, groene en hemelsblauwe behangsels, gevat aan fijn linnen en purperen ban - den, in zilveren ringen en aan marmeren pilaren; de bedsteden waren van goud en zilver, op een vloer van porfiersteen en van marmer en albast en kostelijke stenen.’ Koning A hasveros heeft een huis gebouwd voor zichzelf, net als Salomo. Maar Salomo was verwaardigd om ook het huis Gods, de tempel, te bouwen. Hier gaat het alleen om het huis van de wereld. In de tuin van zijn paleis heeft A hasveros een wereldfeest aange - richt. Hij pronkt met al zijn rijkdom en macht. Hij pronkt met de weldaden die God hem geschonken heeft. Hij had daar geen enkele kennis van. Hij dacht: Mijn kennis, mijn kracht, mijn vernuft, mijn verstand heeft dit alles gewerkt. En hij besefte niet dat hij het uit Gods hand had ontvangen. God geeft de een meer gaven dan de ander. Het is dan ook niet míjn kennis, míjn vernuft, míjn verstand. Maar dat schenkt God mij. Als we daarmee in onszelf eindigen, zijn we een eerrover Gods. A hasveros heeft gepronkt met zijn servies, zoals we lezen in vers
17 7: ‘En men gaf te drinken in vaten van goud, en het ene vat was anders dan het andere vat; en er was veel koninklijke wijn, naar des konings vermogen.’ Het ene vat was onderscheiden van het andere vat. Het was alles rijkdom, schoonheid, pracht en eer. A hasveros wilde het volk aan zich binden en laten zien dat hij de koning was. Hij heeft zich gelijkgesteld aan de Koning der koningen. Er is een maaltijd van zeven dagen lang gehouden. De wijn van de koning heeft rijkelijk gevloeid. Daar ligt zo’n les in verklaard. We lezen in vers 8: ‘En het drinken geschiedde naar de wet, dat niemand dwong; want alzo had de koning vastelijk bevolen aan alle groten zijns huizes, dat zij doen zouden naar den wil van een iegelijk.’ Ieder mocht zoveel drinken als hij wilde. Dat klinkt zo schoon, maar laat een mens aan zichzelf over, dan is de rem eraf als u er niet voor bewaard wordt. En zeker als het voor niets is probeert de mens zoveel mogelijk bij elkaar te schrapen en zoveel mogelijk van die dure en kostelijke wijn te drinken. Eten, drinken en vrolijk zijn ... Kennen we daar ook wat van? Als iets voor niets te verkrijgen is, staan ze soms ’s nachts al in de rij voor een winkel. Misschien zegt u: Zo’n dwaas ben ik toch niet? Ach, kijk toch eens in uw hart. Wat doet u als het om niet te verkrijgen is? Daarin ligt een geestelijke les. Ik kan het niet nalaten daarop te wijzen. A nders blijft het maar een geschiede- nis. We kunnen er een zondagsschoolverhaal van maken met een rechtzinnige inslag, maar er is meer. A nders verkommert Gods volk eronder. Want als uw naam er niet in genoemd wordt, is het alles zo leeg, zo vlak, zo ongelukkig en zo stil in het hart. Het is juist zo rijk om die diepten eens te mogen ervaren. In het geestelijke heeft God Zijn Zoon gegeven en in Hem wil Hij om niet de zaligheid schenken aan een ellendige in zichzelf. Dat ‘om niet’ willen we menigmaal niet hebben. We willen altijd – ook na ontvangen genade – wat aandragen en aanbrengen. We lazen nog een gedichtje:
18 Eens was ik al, en Gij was niets. Eens werd ik veel en Gij werd iets. Eens werd ik iets en Gij werd veel. Toen werd ik niets en Gij werd al. Daar hebt u de weg van waarachtige bekering. Om niets meer te zijn. ‘Zalig, zalig niets te wezen in ons eigen oog voor God.’ Om de genade ‘om niet’ te mogen ontvangen. ‘Zalig zijn de ar- men van geest, want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’ Zij zijn aan de grond gebracht en zijn aan de weet gekomen: al mijn werken zijn een wegwerpelijk kleed. Als wij er niets meer aan kunnen doen, wordt de mens er zo buiten gezet. Dat is zo tegen onze natuur. Maar als u bij het ‘om niet’ gebracht mag worden, dan hebt u de eenvoudigheid van de waarachtige bekering. Dan wordt u erbuiten gezet. God heeft zo’n werk aan een mens om hem erbuiten te zetten, want een mens werkt maar tegen. Och, een mens is zo’n tegen- werker van zijn eigen zaligheid. Maar als de Heere gaat doortrek - ken, slaat Hij de mens alles uit handen, om de mens zo op het vlakke des velds te brengen aan de voeten van de Heere Jezus. Maria koos het beste deel: aan Zijn voeten om er het Goddelijk onderwijs te ontvangen: ‘Want Ik ben de Heere, uw Heelmeester’ (Ex. 15:26b). Ik heb u getrokken uit de duisternis tot Mijn won - derbaar licht. Ik heb Mijn bloed voor u gestort. Wat u nooit meer zou kunnen, heb Ik mogen volbrengen, uit liefde tot de deugden Mijns Vaders, maar ook uit liefde tot een ellendig en arm volk, dat het leven bij zichzelven niet meer heeft kunnen vinden noch houden. 2. Een koninklijk bevel Deze A hasveros heeft het volk laten eten en drinken. Het is een goddeloos feest geworden. Het is in dronkenschap geëindigd. Het is in wellusten geëindigd. De wereld zegt: ‘Als de wijn is in
19 de man, is de wijsheid in de kan.’ Deze A hasveros krijgt het in zijn hoofd. Onze verklaarders zeggen dat hij een hoogmoedig mens was. U kunt het nalezen in de verklaring van Dächsel. A hasveros kon alleen zichzelf bedoelen. Hij wilde als God zijn. Hij kreeg de raarste ingevingen. Hij was een dwaas. En hij wist het niet. Hij kreeg de vreemdste gedachten en die liet hij uitvoeren. O, wat is een mens, die aan zichzelf wordt overgelaten. Ach, dat u zichzelf eens zou leren kennen. Wat zou een mens zijn, als de Heere hem aan zichzelf overliet. Hij is een dwaas geworden in Adams diepe val. A hasveros krijgt het in zijn hoofd. Als hij al die rijkdom en al die grootheid en al die heerlijkheid en al die wellust heeft uitgestald, is het hem nóg niet goed genoeg. Dan moet Vasthi komen, de koningin. Hij geeft het bevel dat ze de koningin moeten halen. We lezen in vers 10 en 11: ‘Op den zevenden dag, toen des ko- nings hart vrolijk was van den wijn, zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona, Bigtha en Abagtha, Zethar en Charchas, de zeven kamerlingen, dienende voor het aangezicht van den koning A hasveros, dat zij Vasthi, de koningin, zouden brengen voor het aangezicht des konings, met de koninklijke kroon, om den volken en den vorsten haar schoonheid te tonen, want zij was schoon van aangezicht.’ A hasveros wilde met zijn vrouw, die een uitblinkende schoonheid geweest moet zijn, gaan pronken. Ze moest gehaald worden met een koninklijk kleed aan en een koninklijke kroon op, om aan de koningen voorgesteld te worden. De dwaasheid was in zijn hart. Hij wilde pronken met de vrouw die hij getrouwd had. Hij had haar tot hoofd van zijn vrouwen gemaakt. A hasveros, die een wel - lusteling was, had een grote harem. Hij had vrouwen te kust en te keur. Hij had ze tot zijn beschikking. Het was alles tegen Gods wil en tegen Gods heilige wet. Het zevende gebod werd daar met voeten getreden. Hij had harembewakers aangesteld om op
20 de harem te letten. Eunuchen worden ze genoemd, gesnedenen. Vasthi had ook harembewakers. Deze mannen moesten over de vrouwen waken. Ze waren zelf niet in staat om ze aan te raken. Het was de zotheid, de dwaasheid en de goddeloosheid gekroond. De kamerling van Candacé was ook een eunuch, een gesnedene. Hij is door Gods Geest gaande gemaakt en vanuit het verre Morenland naar Jeruzalem gekomen. Die man was ongelukkig. Hij was aan de weet gekomen dat hij in waarheid een gesnedene was. ‘Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid.’ Daar werkt God naartoe met al Zijn gekenden. Dat u het zou weten, geen vruchten meer voort te kunnen brengen van geloof en bekering waa rd ig. Dat hele goddeloze koninklijke hof is nog tot een voorbeeld, om in die wegen niet te wandelen; om u verre te houden van de paden des onrechts. A hasveros wil pronken met zijn lievelingsvrouw. Hij wil haar tentoonstellen aan zijn vorsten en zijn groten, gelijk het dochtertje van Herodias danste voor de koning Herodes. Geliefden, dat is een mens in zijn dwaasheid. Dat is een mens in zijn wellust. Wij kunnen niet zeggen dat hij wilde pronken met de vrouw die God hem had gegeven. Maar hij wil het doen tot zijn eigen eer. Het boek Esther handelt nog vaker over het zevende gebod. De kiesheid moet bij de behandeling ervan vooropstaan. Want het is een boek uit de Bijbel. Het is een boek Gods. En we hoeven alles niet plat te benoemen. Dat is ook het laatste wat Gods knechten en Gods kinderen zouden willen. Maar o, die wellust in een mensenhart! Job mocht zeggen: ‘Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?’ ( Job 31:1). Maar hoe is het met u en met mij, gemeente? Dwalen onze ogen niet menigmaal alle kanten op? We kunnen wel vroom praten en ons netjes voordoen, maar o, dat vuile bestaan, die vuile bron van wanbedrijven. We moeten belijden, ook menigmaal na ontvangen genade: als de liefde Gods niet in het hart is, dan zijn
21 we eerrovers Gods. Ach, dan gaan we ons te buiten in de wel- lusten, in de zonden. Wie een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft alrede overspel met haar gedaan. Zeven mannen krijgen opdracht om koningin Vasthi te gaan halen. Als A hasveros nuchter was geweest, had hij het zeker niet gedaan. Want hij had de koningin tot hoofd verheven. Hij hield van haar. Wat is houden van? Dat is de ander uitnemender achten dan jezelf. Dat is de vrouw als het zwakkere vat haar eer geven. Deze A hasveros kon echter alleen zijn eigen eer bedoelen. En hij gaat hier zelfs zijn eigen regels te buiten. Want tijdens normale feesten en diners zaten de vrouwen van de hoogheden aan die tafel. Maar deze feesten van A hasveros mondden uit in dronken - schap en in braspartijen. Weet u wat onze verklaarders daarvan zeggen? Zodra er dron- kenschap in het spel was, vertrokken de wettige vrouwen. Dan moesten de bijwijven de zedeloosheid en handtastelijkheden van de mannen ondergaan. Zij waren maar bijwijven. Zij dachten: Wie weet, wil zo’n groot heer of koning mij nog hebben. Het is het toppunt van de zonde en het toppunt van de zedeloosheid! Dat is hier de zedelijke les in het boek Esther. We letten in onze derde gedachte nog op een koninklijke weige - ring met haar gevolg. We zingen eerst Psalm 19:7: Weerhoud, o Heer’, Uw knecht, Dat hij zijn hart niet hecht Aan dwaze hovaardij; Heerst die in mij niet meer, Dan leef ik tot Uw eer, Van grote zonden vrij. Laat U mijn tong en mond, En ’s harten diepsten grond Toch welbehaaglijk wezen, O H eer’, Die mij verblijdt,
22 Mijn rots en Losser zijt, Dan heb ik niets te vrezen. 3. Een koninklijke weigering Koningin Vasthi heeft ook een feest, een maaltijd met de vrou- wen van al die hoogheden van de 127 landschappen. Ze mag ook een feest houden, maar zonder mannen. Misschien was dat wel een ogenblik rust voor die vrouwen. We gaan dat maar niet ophelderen. Het konink lijk gebod wordt door de kamerheren gebracht tot Vasthi. We lezen in vers 12: ‘Doch de koningin Vasthi weigerde te komen op het woord des konings, hetwelk door den dienst der kamerlingen haar aangezegd was.’ Vasthi bedankt voor de eer. Ze kan weten dat ze daarmee de toorn van A hasveros over zich heen haalt. Maar ze bedankt ervoor om daar als een soort pronkjuweel tentoongesteld te worden. Dat is prijzenswaardig in deze koningin Vasthi. Het is ook tot lering en bekering voor ons, zoals wij hier mogen zijn. Wij zijn ook gevallen mensenkinderen. Dat we aan de ver- leiding en de zonde geen gehoor zouden geven, geliefden. Dat we ‘nee’ zeggen tegen de zonde, wordt zo weinig gevonden in onze dagen. Er zijn er zovelen verslingerd aan de zonde tegen het zevende gebod. Ik wil dat niet uitbreiden. Wij weten niet wat er allemaal te koop is op het goddeloze internet. Het gaat onze gezindte niet voorbij. Als je erin vastzit, buig dan toch je knieën en vraag toch of de Heere je ervanaf wil slaan en of je van de Heere de kracht mag ontvangen om al die zedeloze zonden te mogen weerstaan. Want anders zal het je ziel naar de afgrond slepen, naar het eeuwig verderf, waar wening zal zijn en knersing der tanden. Koningin Vasthi wist wat haar te wachten stond. Ze werd ver- waardigd om ‘nee’ te zeggen. Had ze dat uit zichzelf ? Daar kun- nen wij niet in dringen. Salomo zegt: ‘Wie zal een deugddelijke
23 huisvrouw vinden? Want haar waardij is ver boven de robijnen’ (Spr. 31:10). Met deze koningin Vasthi zal dat het geval niet ge- weest zijn. Maar in het uiterlijke is ze nog een voorbeeld voor u en mij, voor de jeugd en de ouderen. Ook Salomo heeft gezwicht en is in vele zonden gevallen. Ach, echtgenoten in ons midden, verblijd u toch met de huis - vrouw van uw jeugd, een zeer lieflijke hinde, een aangenaam steengeitje. Dat u in de huwelijkse staat tussen één man en één vrouw al uw lust mag vinden. Dat u al uw liefde mag vinden in de vrouw of de man, die u van de Heere hebt gekregen. De Heere brengt een ieder man een huisvrouw als door Zijn hand toe. Dat we daarin de Heere mogen erkennen. God heeft ingesteld te mo - gen dolen in de liefde van uw eigen vrouw en van uw eigen man. Het huwelijk is een overblijfsel uit het paradijs. Het huwelijk is een paradijsbloem. Het huwelijk is door de Heere ingesteld. Het huwelijk wordt door allerlei zonde besmet. Mannen en vrouwen, als er ware liefde mag zijn, zoek dan toch het goede voor uw man, voor uw vrouw. Dan zoekt u toch niet het kwade, de zonde? Deze koningin Vasthi mocht ‘nee’ zeggen. Dan ontbrandt de woede van de koning. We lezen: ‘Toen werd de koning zeer verbolgen, en zijn grimmigheid ontstak in hem.’ In het nee-zeggen krijgt u altijd vijandschap. Jeugd, als je niet mee kunt in de dingen van de wereld, en als je ‘nee’ zegt en aangeeft dat je het niet doet en niet wilt, volgt er vijandschap. Waarom doe je het dan niet? Waarom wil je het dan niet? Omdat God het in Zijn Woord heeft voorgeschreven. O, wat zouden we er toch goed mee zijn, als we konden leven met Gods leiding. Dat Woord is een lamp voor de voet en een licht op het pad, om het duister op te klaren. A hasveros, de verlichte despoot, wordt tegengewerkt. Hij ziet zijn heerlijke feest in duigen vallen door de weigering van zijn vrouw. Hij heeft zeven raadsheren, rechtsgeleerden, die hem omringen en bij hem zijn. A hasveros gaat te rade bij zijn rechtsgeleerden
24 en vraagt hun wat hij hiermee aan moet. Hij krijgt de raad om Vasthi te verstoten, omdat ze opgestaan is tegen het bevel van haar man. Deze kamerlingen, de rechtsgeleerden, zeggen: ‘De koningin Vasthi heeft niet alleen tegen den koning misdaan, maar ook tegen al de vorsten, en tegen al de volken die in al de landschappen van den koning A hasveros zijn’ (vers 16). Het ge- rucht zal door de 127 landschappen gaan, dat uw eigen vrouw u niet wil gehoorzamen. Dat zal u belachelijk maken, koning. Nu moet u daden stellen en haar wegsturen, en dat naar de wet van de Meden en de Perzen. We lezen in vers 18: ‘Te dezen zelven dage zullen de vorstinnen van Perzië en Medië ook alzo zeggen tot al de vorsten des konings, als zij deze daad der koningin zul - len horen; en er zal verachtens en toorns genoeg wezen.’ Het zal een onrust geven in de 127 landschappen, want het voorbeeld van Vasthi zal nagevolgd worden door al die vrouwen, zo zeggen de raadsmannen. De tijd waarin deze geschiedenis zich afspeelt, is 483 jaar vóór Christus. Nu leven we ruim 2000 jaar ná Christus. Van al wat zich toen heeft afgespeeld en wat zich in onze dagen afspeelt moeten we zeggen: er is niets nieuws onder de zon. Nederland is overspoeld door de emancipatiegolf. De vrouw geeft het jawoord op het huwelijksformulier. Ze heeft beloofd haar wettige man gehoorzaam te zijn. Laat de emancipatiebeweging het maar niet horen, want we zouden weggehoond worden. Zo ver is Nederland weg. O gemeente, we zijn zo ver bij God vandaan. Hoelang zal God het nog verdragen? Deze A hasveros is uiteindelijk geëindigd in de diepte van de rampzaligheid, met al zijn hoogmoed, met al zijn eigenwaan en met al zijn wellust en zelf bedoelingen. Hij heeft Gods wet met voeten getreden. In onze dagen wordt Gods wet ook met voeten getreden. Wie heeft er nog last van? Als de Heere het me niet opbindt, gemeen - te, kan ik het allemaal laten gaan. Dan is het voor een ander. Maar
25 om het nu eens te mogen uitdragen, omdat die zielen eenmaal van onze hand geëist zullen worden. De raadslieden zeggen dat er een koninklijk gebod moet worden opgesteld. Dat is A hasveros aangenaam. We lezen in vers 21: ‘Dit woord nu was goed in de ogen des konings en der vorsten; en de koning deed naar het woord van Memuchan.’ De wet wordt uitgevaardigd: ‘En hij zond brieven aan al de land - schappen des konings, aan een iegelijk landschap naar zijn schrift en aan elk volk naar zijn spraak, dat elke man overheer in zijn huis wezen zou, en spreken naar de spraak zijns volks’ (vers 22). Gods Woord is niet veranderd. God verlegt Zijn weg niet. Er staat in Gods Woord: De vrouw zie, dat zij den man vreze. Adam is niet eerst gevallen, maar Eva. Zij heeft Adam verleid. Daartoe is zij onder de man gesteld. Nochtans zal tot haar man de begeerte zijn. Daarmee geven we hier de mannen geen vrijbrief om hun vrouw als een soort slavin te gebruiken. Dat is het laatste wat de Heere heeft bedoeld. Hij heeft man en vrouw in het huwelijk geschapen. En Hij heeft Adam zijn huisvrouw als met Zijn hand toegebracht, als een hulp tegenover hem. Het huwelijk is een afschaduwing van het geestelijke huwelijk van Christus en Zijn bruidskerk. Dat we met opgeheven handen de Heere mochten aanlopen als een waterstroom met het belang van de redding van de ziel van onze vrouw, met het belang van de ziel van onze man, met het belang van de ziel van onze kinderen. O geliefden, de Heere heeft de mens goed en recht geschapen. Hij heeft Adam en Eva goed geschapen. De vijanden, de hoogmoedigen, de A hasverossen vertreden Gods geboden met voeten. De wet is uitgevaardigd. En het is alleen maar een wet geweest, tot eer van de koning, tot bevrediging van zijn rechten en zijn lusten. Maar van den beginne is het alzo niet geweest, gemeente. Dat is de geestelijke les. Dat zijn de diepten en de hoogten die u ook in dit boek Esther worden voorgehou- den. O gemeente, dat het tot lering en tot bekering zou mogen
26 zijn. Want als u aan uw zonden en uw kwalen ontdekt bent, dan is het niet tot navolging. Maar dan is het tot waarschuwing. Als het nu in uw hart gelegd is, dan houdt u weleens dankbaarheid over, omdat u deze goddeloze A hasveros met de koningin Vasthi niet na hoeft te doen. Dankbaarheid, dat de Heere u daarvoor bewaart. Dat de Heere u na ontvangen genade bij Zich, bij Zijn Woord en Zijn wet houdt. Ja, dat Hij de liefde weleens in het hart uitstort. Dat is die liefde tot Christus. Dan mag u weleens een kus van Jezus’ mond krijgen. De godzalige Ledeboer heeft het uitgedrukt: Voor één kus van Jezus’ mond, Geef ik al die zwarte grond. Om dat in waarheid in deze geschiedenis te mogen ontdekken en de Heere te erkennen: ‘Och Heere, wat bent U nog goed. Wat houdt U mij nog vast. Och Heere, wat bewaart U mij er toch voor, dat er niet uit komt, wat erin zit. Och Heere, geef me toch die liefde bij de voortduur, dat ik U mag lief hebben. Want ik ben een hater geworden van God en mijn naaste en ik ben een zelf bedoeler. Maar, och Heere, die liefde tot U doet wijken van het kwade. De vreze des Heeren is het beginsel van alle wijsheid.’ Het boek Esther is een boek waarin Gods Naam niet voorkomt. Toch is het een boek dat vol is van God, vol is van Gods liefde, vol is van Gods verzorgende en zorgende liefde. Dit boek is er vol van dat een groot volk door God in het leven is behouden. Het is een boek dat de zonde aanwijst en zegt dat het de god - deloze kwalijk zal gaan. Dat we het ter harte mogen nemen en de zonden niet hoeven na te volgen, maar mochten stamelen: ‘Och Heere, ik dank U dat Gij toornig op mij geweest zijt. Maar Uw toorn is afgekeerd. U hebt mij vastgehouden. U hebt mij gebracht in het werk van de Zoon van Uw eeuwige liefde. U
27 hebt mij gebracht aan de voeten van het kruis. Daarin hebt U de zware schuld verzoend, die mij met schrik vervult. Daarin hebt U genade bewezen.’ Gemeente, de Heere mocht het onderwijs, in dit Bijbelboek ver- klaard, heiligen aan uw en mijn hart. Dat Hij daarin de eer mocht ontvangen en de ziel de zaligheid. A men.