Edward Samuel1812 -189 6 Het zeer opmerkelijke verhaal van een bekeerde Poolse Jood. Edward Samuel werd als strenge Jood opgevoed, maar toen hij uit zijn geboorteland moest vluchten leidde God hem door Zijn voorzienigheid naar Engeland. Tijdens zijn reis wist hij enkele keren op bijzondere wijze aan de dood te ontsnappen. In het verslag van zijn jonge jaren krijgt de lezer meteen een wetenswaardige inkijk in het Joodse leven en de gebruiken. Samuel leerde door Gods leiding Jezus kennen als de ware Mes - sias, hij leerde de genadeleer kennen en werd overtuigd van de doop der gelovigen. Zo werd hij een prediker van Jezus van Nazareth, de Zoon van God. Vele jaren was hij predikant te Sleaford, in Lincolnshire. 1 Helaas gaat zijn verhaal niet verder dan zijn vierendertigste levensjaar en het is niet eenvoudig geweest om veel meer over hem te vinden van de vijftig jaar daarna, toen ‘Samuel van Sleaford’ een bekende naam was in Strict Baptistkringen. 1. Het graafschap Lincolnshire ligt in de Engelse regio East Midlands.
8 - 1 - Jonge jaren in Polen Op de veertiende van de maand nisan, in het jaar 1812, werd ik geboren in het kleine stadje Vainutas, 2 in het Russische deel van Polen, vlak bij de grens met Pruisen. Het was de avond voor Pesach. Mijn ouders waren strenggelovige Joden, net als al mijn voorouders. Mijn groot vader van moeders kant kan ik mij nog zeer goed voor de geest halen. Hij was aangesteld als rabbijn over twintig- of dertigduizend Joden en men kende hem, zoals zijn functie en positie ook vereisten, als een geleerde in de rabbinale tradities en geschriften. In zijn functie moest hij ook rechtspreken aangaande ceremoniële reinheid en onreinheid, en ook werd hij geraadpleegd als het vermoeden bestond dat iemand de sabbat had ontheiligd. De Joden deden een beroep op hem voor vele louter burgerlijke kwesties, zoals oplichting en schulden. Rechters hadden hem zo hoog staan, dat wanneer Joden en niet-Joden een geschil hadden en zich daarvoor bij hen meldden, ze de gewoonte hadden om hun gezag over te dragen aan mijn groot vader en de zaak aan zijn mening en besluit over te laten. Hij had zijn studeerkamer vlak bij de synagoge en daar bracht hij vrijwel al zijn tijd door. Eén voorval uit mijn jongensjaren heeft de gewoonten van mijn plichtsgetrouwe groot vader heel sterk in mijn geheugen gegrift. Hij woonde vijftien mijl van mijn ouderlijk huis en ik ging bij hem op bezoek. Zijn studeerkamer was ongeveer tien minuten lopen van zijn eigen woning en ik begaf mij daarheen. Hij was de avond ervoor niet thuisgekomen – iets waar niemand zich zorgen om maakte, aangezien hij iedere week drie nachten in die eenzame afzondering pleegde door te brengen. Het was nog vroeg in de ochtend toen ik naar hem toe ging om, naar de gewoonte, zijn handen op mijn hoofd opgelegd te krijgen en zijn zegen te ont - vangen. Ik merkte meteen op dat er iets met zijn neus was en toen 2. Tegenwoordig ligt deze plaats in het Litouwse district K laip ėda.
9 ik vroeg wat hem was overkomen, antwoordde hij: ‘Gisteravond zat ik te lezen en ik viel boven de kaars in slaap, waardoor ik mijn neus verbrandde en mijn keppel in brand vloog.’ De ijver van mijn dierbare groot vader was zo groot, dat hij twee dagen per week vastte, op maandag en donderdag, en daarbij nog ieder jaar gedu - rende een hele maand om de dag. Dat was in de maand eloel, die samenvalt met de tweede helft van augustus en begin september. Op de Grote Verzoendag, eveneens een dag van vasten, hield hij altijd een redevoering voor de gemeente. Dan was hij geheel in het wit gekleed, die dag droeg hij geen schoenen en verliet gedurende de hele dag de synagoge niet. Zijn redevoering was zo ontroerend, dat de tranen alle mensen over de wangen liepen. Ik herinner me dat ik daar een keer getuige van was en hoewel ik nog maar een kind was en niet ouder dan elf jaar, ontroerden zijn woorden mij net zo hevig als de anderen. De dag vóór de Grote Verzoendag brachten de meest vooraan - staande families hun kinderen bij mijn groot vader opdat hij hen zou zegenen. Hij had de gewoonte om eens per jaar een week bij ons thuis te verblijven, met inbegrip van een sabbat, en die dag preekte hij. Iedere dag van zijn verblijf brachten de Joden hun kleine kinderen bij hem, opdat hij hun wellicht de handen zou opleggen en hen zou zegenen. Zo versta ik die woorden van Christus, ‘Laat de kinderkens tot Mij komen’ (Mark. 10:14): niet om hen met water te besprenkelen of hen te dopen, maar om hen te zegenen. Een merkwaardige profetie Ik herinner me nog een ander voorval, dat zo’n indruk op mij maakte dat ik het nooit meer ben vergeten. Ik was niet ouder dan negen jaar, toen mijn oudste broer, mijn twee zussen en ikzelf op bezoek waren in het huis van mijn groot vader. We zaten aan de eettafel en ik deed iets wat mijn grootmoeder, van nature een onvriendelijk mens, niet aanstond. Ik zat tegenover haar en zij strekte haar hand over tafel uit en behoorlijk fel gebruikte ze een spreektalige uitdrukking die voor Engelsen synoniem is aan ‘sterven’, maar die door Joden op het Europese vasteland alleen maar wordt gebruikt om met alle ernst aan te duiden wat zij als
10een verloochening van de waarheid beschouwen, of de schande van het aannemen van het christelijk geloof. Hoewel ik er zelf niets van begreep, gold dat wel voor mijn groot - vader – ik zie hem nóg voor me – en hij draaide zich naar haar om met een uiterst af keurende blik, ook al was hij een zachtaardige en zeer vriendelijke man, en hij fluisterde haar iets toe wat ik niet kon horen. Zo heeft zij de waarheid geprofeteerd. Kajafas profeteerde ‘dat het nut was dat één Mens voor het volk stierf ’ ( Joh. 18:14); Bileam dat er een ster zou voortgaan uit Jakob (Num. 24:17) en mijn grootmoeder dat ik christen zou worden. Dit alles werd door mensen uitgesproken die God niet kenden en nochtans spraken zij de waarheid en werden hun woorden vervuld. Ik loof mijn dierbare Verlosser voor de voltrekking van al deze dingen. Bij mijn thuiskomst vertelde ik het voorval aan mijn moeder, die in tranen uitbarstte en uitriep: ‘Ik zou nog liever sterven of jou naar het graf brengen, dan leven en daarvan getuige moeten zijn.’ Toen ik dit hoorde en zag dat mijn moeder er zo door was geraakt, wilde ik niets liever dan de betekenis van die woorden achterhalen. Mijn eerste vraag werd af wijzend beantwoord, maar na mijn aanhoudende smeekbeden vertelde ze het mij, terwijl de tranen nog steeds over haar wangen biggelden. Toen ik de beteke - nis eindelijk te weten kwam, begon ik te huilen en ik zei: ‘Moeder, ik zal nooit een heiden worden. Nee, nee, ík niet.’ Smokkelwaar Ook mijn groot vader van vaders kant was strenggelovig. Hij had een boerderij die hij verpachtte en met het pachtgeld kon hij zichzelf onderhouden. Dagelijks bevond hij zich in een huis dicht bij de synagoge dat speciaal gebouwd was voor dit doel: geleerde Joden ontmoetten elkaar daar om de Talmoed te bestuderen en elkaar te bevragen. Zelf denk ik dat er in de Bijbel, als we daar lezen van de ontmoeting tussen Christus en de Schriftgeleerden, waarbij Hij naar hen luistert en hun vragen stelt, wordt verwezen naar eenzelfde soort plek. Mijn vader en moeder waren zeer jong toen zij trouwden. Ze kre - gen twaalf kinderen, van wie er nog acht in leven waren toen ik mijn geboorteland verliet. Mijn vader was drapenier en had een ei -
11 gen groothandel in laken. De producten werden allemaal uit Prui - sen gesmokkeld, wat in mijn land niet als schande werd beschouwd of tegen het Joodse geloof indruiste, want het werd tenslotte in alle steden op het Pruisische grondgebied zo gedaan. Viermaal per jaar ging mijn vader naar Memel en Koningsbergen, 3 haven - steden in Pruisen, om daar zijn waren in te kopen en waarvandaan hij die naar Sint-Petersburg en Moskou vervoerde. Doorgaans was hij dan twee maanden van huis en soms nog langer. Enkele jaren lang konden we vier goede paarden houden en hadden we een voerman in dienst. Mijn vader was een welgesteld man en vergaarde veel geld, maar alvorens ik het ouderlijk huis achter me liet, verkeerden we in armoede. Hij werd in Rusland door de Kozakken (die altijd op de loer liggen) beroofd van zijn smok - kelwaar, raakte alles kwijt en het kostte hem ook nog eens een groot geldbedrag om vrij te komen. Blinde ogen geopend Ik was het vierde kind. Op jonge leeftijd kreeg ik tegelijkertijd pokken en mazelen, waardoor ik voor een tijd lang mijn zicht verloor. Ik weet nog dat mijn moeder zei dat de dokter die mij behandelde had gezegd dat ik niet zou herstellen of dat ik anders blind zou blijven. Op een zomerdag nam het dienstmeisje mij mee naar buiten voor wat frisse lucht. Terwijl ze met mij in haar armen over straat liep, kwam ze een oude, niet-Joodse vrouw tegen die in het voorbijgaan haar oog op mij liet vallen. Ze bleef staan en vroeg aan het dienstmeisje wat er mis was met de ogen van het kind. Het dienstmeisje antwoordde dat ik blind was door de pok - ken. De oude vrouw zei: ‘Ik kan hem genezen.’ Het dienstmeisje antwoordde: ‘A ls u dat kunt, zult u goed beloond worden’, maar ze zei ook dat ze haar kunde betwijfelde, want haar bazin had al veel geneeskundigen laten komen zonder dat ze iets voor het kind hadden kunnen betekenen. ‘A ls u echter met mij mee wilt gaan, zal ik luisteren wat mevrouw ervan zegt.’ Toen mijn moeder het meisje zag aankomen met de oude vrouw 3. Memel is de huidige Litouwse stad K laip ėda; Koningsbergen de huidige Russische stad Kaliningrad.
12 achter haar aan, schrok ze hevig. De Joden in mijn vaderland denken namelijk dat veel van de oudere niet-Joodse vrouwen heksen zijn. Het dienstmeisje vertelde haar van het gesprek op straat tussen de oude vrouw en haar. Mijn moeder vroeg daarop aan de oude vrouw hoe ze deze genezing tot stand zou brengen, misschien door toverij of hekserij? A ls dat het geval was, wilde ze niets met haar van doen hebben. De vrouw antwoordde dat dat niet het geval was en dat ze eenvoudige middelen zou gebruiken die ze tot haar beschikking had. Mijn moeder zei haar over drie of vier dagen terug te komen. De reden hiervoor was dat ze haar vader wilde schrijven om te vragen of het geoorloofd was. Het antwoord dat ze van haar vader kreeg, kwam erop neer dat het geoorloofd was, mits de vrouw niet zou neerknielen om te bidden of enige spreuk zou opzeggen, en mijn moeder volgde de raad van haar vader, de rabbijn, bedachtzaam op. Op de derde dag kwam de oude vrouw en mijn moeder zei haar dat als ze mij kon genezen, ze royaal beloond zou worden. De vrouw bevestigde dat ze ertoe in staat was. A ls het mijn lezer niet verveelt, zal ik vertellen over de middelen die de vrouw gebruikte waardoor er genezing kwam. Ze vroeg om een tinnen bord, een lap schoon linnen en een brandende kaars. Daarna nam ze de linnen lap waar mijn moeder bij stond, stak die in brand en legde de brandende lap op de onderkant van het tinnen bord. Nadat de lap geheel verbrand was, bleef er een geelachtig vocht achter op het bord. Met een veer streek ze dat op het vlies dat over mijn ogen was gegroeid en herhaalde dit eenmaal per dag gedurende ongeveer twee weken. Aan het einde van die tijdspanne kon ik weer zien, hoewel ik sindsdien een zwak zicht heb en dat zal tot aan mijn dood wel zo blijven. Ik herinner mij de vele keren dat mijn moeder mij vertelde over deze gebeurtenis. De Heere schonk mij dit zwakke zicht om mij te herinneren aan het bijgeloof van de Joodse godsdienst, aan de goedheid van mijn Verbondsgod door de middelen aan te wijzen, en aan Zijn kennis van het verleden, heden en de toekomst. Hij wist al wat Zijn plan met mij was: om mij door Goddelijke genade te roepen en uit te zenden om het eeuwige Evangelie te verkondigen, waarvoor ik veel moet lezen. Daarom behaagde het Hem, in Zijn grondeloze barm -
13 hartigheid, mij mijn zicht terug te geven. Vaak word ik overspoeld door dankbaarheid voor mijn lieve Heere als ik Zijn Woord lees en in het bijzonder nu ik dit kleine werkje schrijf. Ik ontdek dan dat mijn zicht zeer gebrekkig is en dank Hem voor Zijn goedheid dat Hij mij zegent met het weinige wat ik heb, in de wetenschap dat áls het Hem goeddunkt, Hij dat nog kan verbeteren. Vele malen werd ik zo tot de troon der genade gebracht, om Hem te danken voor de genezing in het verleden en om te bidden dat dat zo mag blijven. Gered van de dood Op een sabbatsmorgen was ik alleen op weg naar de synagoge, gekleed in mijn mooiste kleding. Ik kwam bij een kalkkuil die vol water stond en waar een plank overheen lag. Ik was nog maar een kind en begon ermee te spelen en tuimelde in de kuil. Van schrik kon ik niet roepen. Ik worstelde om boven te blijven tot ik uitgeput was en zonk uiteindelijk naar beneden. Het water droeg me weer naar het oppervlak, toen een oude Jood met een lange baard, een van de buren die onderweg was naar de synagoge, iemand in de kuil zag en erheen rende juist op het moment dat ik opnieuw naar beneden zonk. Hij haalde mij er voor dood uit en bracht mij thuis. Iedereen dacht dat ik dood was. Ze namen hun toevlucht tot de gebruikelijke middelen voor mensen die verdronken lijken en ik herstelde. Ik was ‘een vuurbrand dat uit den brand gered was’ (A m. 4:11), en letterlijk gered van de verdrinkingsdood. A ls ik was gestorven – wat was er dan van mijn ziel terechtgekomen? Ik zou voor eeuwig zijn omgekomen. O, het oog van een Verbondsgod Die waakt over Zijn geliefde kinderen, zelfs wanneer zij nog van nature in de duisternis leven! Hij waakt op een bijzondere wijze over hen vanaf het moment dat zij uit de schoot van hun moeder komen. Hij volgt hen bij iedere stap om hen te bewaren, omdat zij een volk zijn door Hem uit - verkoren om Zijn roem te verkondigen. En dat doen zij, wanneer ze door Gods Geest onderwezen worden. Ze prijzen Hem voor Zijn verkiezende en aannemende liefde. O, dat we maar een hart mogen hebben dat Hem lief heeft, een tong die de rijkdom van Zijn genade verkondigt! Opnieuw kan ik een Eben-Haëzer op - richten: eerst genas Hij mijn zicht en daarna redde Hij mijn leven.