11 1 Inleiding 1. Omdat God van dieren houdt ‘In een kort stripverhaal van Casper en Hobbes steekt Casper zijn hand op in de klas. De lerares geeft hem het woord. ‘Juffrouw, ik heb een vraag over deze wiskundeles,’ zegt Casper. De lerares reageert met een vragend ‘Ja?’ Daarop gaat Casper verder: ‘Als we vasthouden aan het feit dat allen zullen sterven, wat is dan het nut om integraalvergelijkingen op te lossen?’ De juffrouw negeert de vraag. Ze roept de klas op om pagina 83 van het wis- kundeboek te bekijken. Afgewezen mompelt Casper: ‘Niemand houdt van ons big picture -mensen, die graag naar het geheel kijken.’ Casper heeft inderdaad een punt. Onder christenen groeit gelukkig de laatste jaren het verlangen om opnieuw naar de christelijke geloofsleer te kijken vanuit het grotere geheel, de big picture . Hoe geven we antwoord op relevante vragen vanuit de beweging van een oorspronkelijke schepping naar een toekomstige nieuwe schepping? De vraag naar Gods weg met de dieren in de geschiedenis hoort bij die belangrijke vragen. 1 Dit boek wil daartoe een aanzet geven. Het wil op een nieuwe manier nadenken over de plaats van de dieren in het scheppingsverhaal (hoofdstuk 2–3), in het drama van de eerste menselijke ongehoorzaamheid (hoofdstuk 4–5), in het verdere gevolg daarvan in de geschiedenis (hoofdstuk 5–7) en in de toekomstige voltooiing van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde (hoofdstuk 8–13). De doelstelling is niet om elke bijbeltekst waarin over dieren wordt gesproken in dit boek aan de orde te laten komen. Dat zou onmogelijk zijn in dit korte bestek. Doordat mijn eigen onderzoek vooral verbonden is met het fysieke herstel en de relatie tussen het bijbelse getuigenis van de oorspronkelijke schepping en de toekomstige nieuwe hemel en de nieuwe aarde, zal daar de aandacht naar uitgaan. In dit boek zal daardoor het thema van de toekomst en het thema van de dieren in het centrum van de aandacht staan. De laatste hoofdstukken richten zich in het bijzonder op de vraag naar de uitleg van bijbelteksten over de dierenvrede (hoofdstuk 8), de omgang met beeldspraak en het spreken over de nieuwe schepping op basis van voortgang (continuïteit) en onderbreking (discontinuïteit, hoofdstuk 9), het voorbeeld van Jezus als Eersteling van de nieuwe schep- ping en zijn houding tegenover de dieren (hoofdstuk 10), de omgang met 1 Vanuit een evolutionistisch ontstaansmodel wordt de mens in de wetenschappen ook tot de dieren gerekend. In dit boek verwijst de term ‘dieren’ echter niet naar de mensen, zoals die term de functionele betekenis heeft in het dagelijks taalgebruik. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 11 23-01-19 15:57
12 de vernietigende taal van het bijbelboek Openbaring (hoofdstuk 11), de vraag of er dieren in de nieuwe schepping zijn (hoofdstuk 12) en de vraag naar de verhouding tussen het bijbels leven, de toekomst en vegetarisme (hoofdstuk 13). Wat mogen we in het licht van de bijbelse openbaring en de christelijke geloofsleer zeggen over Gods weg met de dieren? Dat is de kernvraag die ons in dit boek intensief zal bezighouden. In gemakkelijkere taal zouden we de kernvraag als volgt kunnen formu- leren: Hoe gaat God met dieren om? Hebben dieren zoals mensen een plaats in Christus’ verlossingswerk? Zijn er straks dieren op de nieuwe aarde? Het antwoord op de laatste twee vragen zal luiden: dieren hebben een plaats in Christus’ verlossingswerk en er zijn straks daadwerkelijk dieren op de nieuwe aarde. Wie daar al van overtuigd is, kan meteen in hoofdstuk 12 nalezen hoe ik dat persoonlijk uitwerk. Toch besef ik dat veel lezers mijn antwoord niet zonder verdere toelichting zullen accepteren. Het gaat hier immers om vragen waar de christelijke literatuur weinig over spreekt. De wereld van de dieren is in de christelijke theologie een terra incognita – een onbekend gebied. Het is een geweldige uitdaging om op een verantwoorde manier dieper in te gaan op deze vragen en openingen te bieden tot een constructief vervolggesprek. Dat is het doel dat ik met dit boek voor ogen heb en waartoe ik de lezer van harte uitnodig. Een avontuur waarin op zoek wordt gegaan naar de dieren in Gods heilsplan. We zullen dus stapsgewijs aan dit avontuur moeten beginnen om een sterke onderbouwing te bieden aan de antwoorden die in de laatste hoofdstukken worden gegeven. 2. Een christelijke safari-zoektocht De laatste jaren is er groeiende aandacht voor het dierenwelzijn. Die aan- dacht is er niet alleen in de media. Ook in de theologische bezinning is er grotere aandacht dan vroeger voor de dieren en het milieu. We leven in een tijd waarin er levendig wordt nagedacht over de relatie tussen mens en dier. In kerken en op conferenties wordt er in de verkondiging meer rekening gehouden met de bijzondere zegen die God voor de dieren heeft (vgl. hoofd- stuk 2 en 6). Dat betekent uiteraard niet dat er in het verleden weinig aandacht voor dieren was. Van de Griekse filosoof en wiskundige Pythagoras van Samos (±570–510 v.Chr.), de bekende ontdekker van de stelling a 2+b 2=c 2, is bekend dat hij een groot liefhebber van dieren was. Als Pythagoras naar de markt ging, kocht hij er graag diverse levende dieren om die daarna hun vrijheid terug te geven. Dieren stonden bij hem in hoog aanzien en tijdens een barbecue zou dit wiskundige genie enkel hebben genoten van een sma- kelijke groente burger. Vlees kwam er niet in zijn mond. De impact van die toenmalige keuze was zo groot in zijn omgeving dat wie eveneens geen 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 12 23-01-19 15:57
13 vlees at een ‘volgeling van Pythagoras’ werd genoemd. Doordat het woord ‘vegetarisch’ pas in de negentiende eeuw ingang vond, koos die volgeling voor een ‘Pythagoras-dieet’. Vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw is er een opmerkelijk sterke aandrang gekomen om verantwoord met de natuur en haar schepselen om te gaan. Velen zijn ontzet als ze horen hoe miljoenen dieren lijden door toe- doen van de mens. Walvissen worden uitgeroeid omwille van ‘wetenschap- pelijk onderzoek’. Olifanten worden gedood om hun ivoren tanden duur te verkopen. Kangoeroes worden afgemaakt en verwerkt tot hondenvoer, sportschoenen en souvenirs voor toeristen. Haaienvinnen worden afgesne- den, terwijl de dieren nog in leven zijn. Bij jonge robben wordt levend het vel afgestroopt. Chimpansees worden gevangen en in het laboratorium gebruikt en dan zwijgen we nog over de vele kippen, koeien, varkens, schapen en andere dieren die industrieel worden gemodificeerd om beter in eieren, melk en vlees te kunnen voorzien. Daarnaast zijn er verschillende indicatoren die in de richting wijzen van een naderende wereldwijde milieucrisis van ongekende proporties. Begrip- pen als ‘duurzame landbouw’, ‘milieuterrorisme’ en ‘bio-industrie’ zijn dan ook niet meer weg te denken uit het maatschappelijke debat. Welke rol heeft het christelijke geloof in dit alles? Vinden we in de christelijke traditie en bij- belse overleveringen aanwijzingen die ons helpen hierin onze weg te vinden? Naast de vele goede mediabronnen en diverse andere populaire en wetenschappelijke publicaties, mogen we ook een bijdrage leveren vanuit een christelijke geloofsreflectie. Dat is zeker van belang als we beseffen dat rondom ons soms de gedachte speelt dat het christelijke geloof een belang- rijke oorzaak voor de milieuproblematiek is (vgl. hoofdstuk 3). Zo wordt er gedacht dat de afwijzende houding van de christelijke geloofsleer tegen- over de gedachte dat alles god is (pantheïsme ) of dat alles een ziel of geest heeft (animisme ) mede de basis vormt van de milieucrisis. Activisten in de milieu-ethiek uiten daarom felle kritiek over ‘de christenen en hun geloof ’. Zij voelen zich gesterkt, doordat er in de christelijke geloofsleer inderdaad weinig aandacht is voor Gods visie op dieren of de natuur. Dieren mogen zich daadwerkelijk afgewezen voelen door de weinige aandacht die zij van bijbelwetenschappers ontvangen. 2 De middeleeuwse theoloog Thomas van Aquino (±1225–1274) durft zelfs te stellen dat ‘een verkeerd zicht op de schepselen uitmondt in een verkeerde opvatting over God en de mensen wegleidt van God’. 3 Wie vertrouwd is met het bijbelse getuigenis beseft dat dieren in de grote joods-christelijke thema’s van schepping, verbond, verlossing en 2 Olley, 2000:131. 3 Aquinas, 2009:II.3. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 13 23-01-19 15:57
14 toekomstverwachting niet slechts een bijrol spelen. God schept landdieren en mensen op dezelfde dag, als partners naast elkaar. Noach vult zijn ark met dieren en mensen om verlossing te vinden tijdens de watervloed. Mozes spreekt in zijn onderwijs over mensen en dieren, wat de profeten volgen door in hun beschrijvende panorama’s van de toekomst evenmin de dieren uit het oog te verliezen. 3. De Bijbel begint met Genesis Het klinkt als het intrappen van een open deur als ik schrijf dat de Bijbel niet met de verlossing van Gods volk in Egypte, maar met de schepping in Genesis begint. Wie de Bijbel vanaf de eerste pagina’s leest, kan zich niet van de indruk ontdoen dat God bijzondere interesse heeft in zijn schep- ping. Kleurrijk wordt in de eerste twee hoofdstukken van Genesis beschre- ven hoe God de aarde schiep en een hof in het land Eden aanlegde. Vanaf het begin gaat Gods verlangen uit naar een aarde waarop een veelkleurig- heid aan mensen zijn heerlijkheid weerspiegelt. Onze verlossing is daar - voor een onderdeel van het grote plan dat God met zijn schepping heeft. Aan het spreken over Gods genade en rechtvaardiging gaat het spreken over de schepping vooraf. De verlossing uit zich daardoor in dankbare woorden over de schepping, zoals: ‘Mijn hulp komt van Jhwh die hemel en aarde gemaakt heeft’ (Ps121:2). Schepping en verlossing horen in dit opzicht bij elkaar. Toch is het opvallend dat er in de christelijke geloofsleer voornamelijk aandacht is voor de bevrijding van Gods volk. Alle andere thema’s die we in de Bijbel tegenkomen, zoals Jezus Christus, de mens, Gods Geest, de kerk, de toekomst worden dan vooral met het thema van de verlossing en bevrijding in relatie gebracht. Dat geeft de indruk dat de Bijbel weinig geïnteresseerd is in zijn openingsthema: de schepping. Een voorbeeld daarvan vinden we bij de Duitse theoloog Walter Zimmerli. In zijn vaak herdrukte Grundriß der alttestamentlichen Theologie (‘Opzet van de oud- testamentische theologie’), komt het thema van de schepping pas in het vierde deel aan bod. De aanleiding daartoe is dat in het Oude Testament de uittocht uit Egypte het centrale oriëntatiepunt is. 4 Dat is een bizarre vast- stelling, waarop de Heidelbergse oudtestamenticus Rolf Rendtorff (1925– 2014) bewust de aandacht van zijn collega’s wil richten: De Hebreeuwse Bijbel begint met de schepping. Theologieën over het Oude Testament doen dat meestal niet. Hoe kan dat? Het antwoord ligt 4 Zimmerli, 1999. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 14 23-01-19 15:57
15 voor de hand: de theologie die de verschillende auteurs van deze theolo- gieën hebben is de oorzaak hiervan. 5 De oorzaak ligt dus in het feit dat er in de christelijke geloofsleer een grote reflectie bestaat over Gods weg met de mensen en maar weinig reflectie over Gods weg met de schepping als geheel: mensenrijk, natuur, dierenrijk, sterrenstelsels enzovoorts. 6 De christelijke geloofsleer wordt daardoor indirect in het bijbelse getuigenis teruggelezen, zodat het zelfs voor de oudtestamentische bijbelwetenschapper – die echt wel weet dat zijn Bijbel met Genesis 1 begint – enkel om Gods weg met de mens lijkt te gaan. De niet-menselijke wereld valt zo al te vaak buiten de radar van de christelijke en theologische bezinning. In mijn boek De nieuwe hemel en de nieuwe aarde heb ik aangetoond hoe complex en onbewust de invloed van de christelijke geloofsleer in de bijbelse reflectie doorstroomt. 7 Het volstaat hier om zeven verschillende oorzaken te noemen die ertoe kunnen leiden dat de bezinning op God en de schepping in onze verkondiging op de achtergrond blijft: 8 1. De gedachte dat God er vooral voor de mens is en dat dieren daarin een ondergeschikte plaats krijgen waarin ze enkel als illustratie of decor dienen. 2. De associatie van de bijbelse scheppingsverhalen met andere oude scheppingsverhalen, waarbij het bijbelse verhaal evenmin als de andere verhalen theologisch serieus wordt genomen. 3. De veronderstelling dat het thema schepping toebehoort aan de natuur - wetenschappen en enkel voor controversen zorgt als dit wordt meege- nomen in de christelijke geloofsleer. 4. Het feit dat kerkelijke instellingen voor de mensen zijn bedoeld en niet voor andere schepselen of voor de schepping als totaal. 5. De nadruk op de spirituele, niet-fysieke werkelijkheid van het leven en het minder op waarde schatten van de lichamelijke, fysieke werkelijk- heid. 6. Een variatie aan eindtijdscenario’s, waarin God dikwijls wordt voorge- steld als Vernietiger van deze schepping en Schepper van de nieuwe schepping. 5 Rendtorff, 1992:204. 6 Kärkkäinen, 2015:59–60; Hagencord, 2008:36–37; Berkhof, 1993:487. Zie als voorbeeld van een christelijke geloofsleer die de schepping ondergeschikt maakt aan de verlossings- leer: Barth, 1945. 7 Hausoul, 2018f:357–365. 8 Vgl. Fretheim, 2005:ix–x; Wright, 1996:17. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 15 23-01-19 15:57
16 7. Een te geringe aandacht voor het getuigenis van het Oude Testament in de theologische verkondiging. In dit boek willen we het nadenken over de schepping hoog op de agenda plaatsen. We zullen ons daarbij speciaal op de kernvraag richten: wat mogen we in het licht van de bijbelse openbaring en de christelijke geloofsleer zeggen over Gods weg met de dieren? We beginnen met de oorspronkelijke schepping en van daaruit vervolgen we het onderzoek in de richting van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. De eerste en laatste twee hoofdstukken van de Bijbel zijn namelijk met elkaar verbonden. Wat God in het begin schept, vindt zijn voltooiing in de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Wie het visioen van de nieuwe schepping in Openbaring 21–22 leest, ontdekt een groot aantal verwijzingen naar het begin van de schepping in Genesis 1–2. Die verwijzingen brengen begin en einde van Gods schepping met elkaar in relatie. Ze tonen opnieuw dat Gods verlossing een onderdeel van het grotere geheel vormt, de big picture . Wat God in zijn verlossing doet, staat in relatie met de schepping. Theologen typeerden de verlossingstijd tussen Genesis 1–2 en Openbaring 21–22 daarom als ‘voortdurende schep- ping’ (creatio continua ). Ook in zijn verlossingswerk brengt God immers nieuwe dingen tot stand. Zo getuigt Jezus tegenover de geleerde Nicode- mus van een nieuwe geboorte (Jh3:3) en schrijft Paulus dat wie in Christus is, een nieuwe schepping is (2Ko5:17). Doordat deze nieuwe dingen in de verlossingstijd gebruikmaken van iets wat al bestaat, gebruiken sommigen liever niet de term ‘schepping’. Het gaat namelijk niet om iets wat radicaal nieuw is. Ze spreken dan over Gods voorzienigheid en gebruiken de term ‘schepping’ alleen voor iets volledig nieuws. 9 De Bijbel maakt dit onderscheid echter niet. Termen uit de eerste schepping komen in de verlossingstijd en bij de realisatie van de nieuwe schepping terug. Vooral de profeet Jesaja doet dit graag. Zo ‘schiep’ God Israël in de geschiedenis (Js43:1–2), zoals God ook de eerste schepping ‘schiep’ (Gn1:1). God ‘vormde’ het volk, evenals God Adam en de dieren ‘vormde’ (Js45:11; Gn2:7,19). God kondigt de verlossing van Israël aan als iets ‘nieuws’ (Js42:9) en typeert de verlossing van de hele schepping (men- sen, dieren en land) als iets ‘nieuws’ (Js43:19). Jeremia handhaaft dit taal- gebruik eveneens en noemt de liefde van een man voor een vrouw iets ‘nieuws’ (Jr31:22). 10 God blijft ook hierin de Schepper en wordt niet gede- gradeerd tot een Manager van de oorspronkelijke schepping. Het verlos- sende werk is een speciale dimensie van Gods handelen als Schepper. 9 Gunton, 1998:88–89; Westermann, 1994:175. 10 Anderson, 2005:179–194. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 16 23-01-19 15:57
17 Heden en toekomst zijn niet volledig door het verleden bepaald. God brengt nieuwe dingen in deze schepping tot stand. Ook de dieren zijn voor God hierin belangrijk en maken deel uit van het grote plan dat God voor zijn schepping heeft. Maar hoe zag die oorspronkelijke toestand van de schepping eruit toen God de dieren in Genesis 1 schiep? 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 17 23-01-19 15:57
18 2 Paradijselijke toestanden 1. Gods majestueuze schepping De kunstvormige opbouw van Genesis 1 Genesis vormt op een imposante manier vol schoonheid en indrukwek- kende verhevenheid een kleurrijke inleiding op het bijbelse drama. Het kenmerkt zich door een prachtige compositie en magnifieke compactheid en getuigt van een God die zich als liefdevolle Schepper aan deze wereld koninklijk openbaart. Door het levende Woord worden alle dingen gescha- pen. Alle levende wezens ontvangen levensruimte. Het vormt het begin van alles waar God mee op weg gaat. Daarin gaat het niet enkel om de mens, maar ook om het begin van God met de dieren. Een totaaloverzicht van deze beschrijving is daarom in dit hoofdstuk op zijn plaats. In het scheppingsverhaal vindt alles zijn plaats en tijd. We lezen over de gekende werkelijkheid van ons leven op aarde: aarde en hemel, licht en duisternis, water en land, planten en bomen, de zon, maan en sterren, vis- sen en vogels, landdieren en mensen. Het enige onbekende is het ‘uitspan- sel’ op de tweede en vijfde dag. Al het andere nemen we dagelijks waar. De zeven scheppingsdagen in Genesis 1 laten zich in een stramien van zes plus één verdelen: zes dagen en één rustdag. De zes dagen zijn te verde- len in twee blokken van drie dagen. Deze twee blokken vormen een paral- lel met elkaar door het stramien: licht, water, land. Het eerste blok kenmerkt zich door het scheiden, terwijl het tweede blok zich kenmerkt door het vullen van de ontstane ruimtes. Op de eerste dag scheidt God de duisternis van het licht, op de tweede dag scheidt God het water onder en het water boven het ‘uitspansel’ of ‘fir - mament’ en op de derde dag scheidt God water en land van elkaar. Het is op deze derde dag dat God de aarde allerlei planten en bomen laat voort- brengen. Op de volgende drie dagen worden de verschillende gebieden, die er in de schepping zijn ontstaan, gevuld met allerlei objecten die zich lijken te verplaatsen. Op de vierde dag vult God de hemel met de zon, maan en sterren als aanduiding van de dag en de nacht. Zon en maan kenmerken zich door hun vaste loopbaan. Op de vijfde dag vult God de lucht met vogels en het water met vissen. Zij genieten een nog grotere bewegingsvrij- heid dan de hemellichamen en kunnen zich ook voortplanten. In die voortplanting worden ze meteen door God gezegend – wat trouwens de allereerste keer is dat dit gebeurt. ‘Laat het maar krioelen en wemelen van levende wezens’, klinkt het uit zijn mond. Op de zesde dag laat God de 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 18 23-01-19 15:57
19 aarde vullen met levende landdieren, die het land voortbrengt. Dan schept God de mens, die zich door voortplanting en een nog grotere bewegings- vrijheid mag kenmerken. Compact laat zich dit in de volgende structuur gieten: Dag 1: Licht | duisternis 1. Scheiding tussen licht en duisternis. Dag 4: Lichtdragers 1. Grote licht, kleine licht, sterren Dag 2: Water | water 1a. Het water onder het uitspansel. 1b. Het water boven het uitspansel. Dag 5: Waterdieren en vogels 1a. De waterdieren 1b. De vogels die langs het uitspansel vliegen. Dag 3: Land | water 1. Het water en land van elkaar gescheiden. 2. Het land opgeroepen flora voort te brengen. Dag 6: Landdieren en mensen 1. Het land opgeroepen fauna voort te brengen. 2. De schepping van de mens. Dag 7: De rustdag Het scheppingsproces voltooid en het begin van een nieuw weekritme. Deze schematische weergave brengt verschillende parallellen tot uiting. Op de eerste en vierde dag handelt God in één keer: licht. Op dag twee en vijf zijn er twee bij elkaar horende stappen herkenbaar (1a+1b). Op de derde en zesde dag zijn er twee afzonderlijke stappen aanwezig (1+2). Er ontstaat op die manier een bevestiging van het stramien van 2 x 3 dagen + 1 dag = 6 dagen + 1 dag. Dit stramien van 6 + 1 komt opnieuw in de Bijbel voor als Mozes de berg Sinaï opgaat om de Thora te ontvangen: ‘de majesteit van Jhwh rustte op de Sinaï. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de zevende dag riep Jhwh Mozes vanuit de wolk’ (Ex24:16). Voor het laatst komen we dit stramien in het bijbelboek Openbaring tegen. Daar worden de zeven zegels, de zeven bazuinen en de zeven schalen verdeeld in hetzelfde stra- mien van 6 + 1. Tussen de eerste zes zegels (Op6:1–17) en het laatste zegel (8:1) is er dan een intermezzo (7:1–17), tussen de eerste zes bazuinen (8:6– 9:21) en de zevende bazuin (11:14–19) is er een intermezzo (10:1–11:13) en tussen de eerste zes schalen (16:1–12) en de laatste schaal (16:17) is er opnieuw een intermezzo (16:15). De eerste week van de wereldgeschiede- nis, zoals die beschreven wordt in Genesis 1, vormt een model voor Gods weg met de schepping als geheel. Elke dag begint op de avond, gaat dan naar de morgen en eindigt ver - volgens op de avond als begin van de volgende dag. De zonsondergang 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 19 23-01-19 15:57
20 bepaalt dan wanneer een nieuwe dag begint en na zes werkdagen volgt de sabbat. In onze westerse cultuur laten we de dag beginnen met midder - nacht. Klokslag twaalf uur begint een nieuwe dag om dan vierentwintig uur voort te duren en afgelost te worden door de volgende dag. Verschillende joden en christenen kozen er voor om de dagen in Gene- sis 1 niet op te vatten als dagen van vierentwintig uur. De joodse uitlegger Rasji (1040–1105), die officieel als Franse rabbijn de naam Sjlomo Jitschaki droeg, geloofde bijvoorbeeld dat God alles op één dag had geschapen. Genesis 2:4 vermeldde namelijk dat God hemel en aarde ‘op de dag’ had gemaakt. Dit scheppingsproces gebeurde volgens Rasji op de zesde dag van de joodse maand Sivan. Dat was de dag waarop Mozes, volgens de joodse traditie, op de berg Sinaï de Thora ontving. De andere dagen in Genesis 1 waren daardoor niet meer dan verschillende segmenten van deze ene dag. 1 Een andere joodse rabbijn, Rav Nechemiah, stelde eveneens dat God de schepping op één dag had gemaakt. In de daaropvolgende dagen bracht de aarde enkel voort. 2 De beginselen die God erin had gelegd werden dus zichtbaar. Drie scheppingsdagen van scheiding Dag 1: Licht komt, duisternis wijkt Op dag één klinkt in Genesis 1 het eerste Godsbevel. God roept ‘licht’ en de duisternis wijkt. Als een dienaar neemt het licht de plaats in die God als Koning gebiedt. Vanouds beseffen lezers van het bijbelse scheppingsver - haal dat dit licht er al was voordat de hemellichamen, zoals de zon en de sterren, hun glans gaven. Het licht van de hemellichamen wordt daardoor niet gezien als de bron en oorzaak van alle licht. Zon, maan en sterren ontvangen in de Bijbel niet de hoge plaats die ze in vele religies krijgen. Er bestaat een licht dat er eerder was dan dat van de sterren in het universum. 3 Het licht staat in het scheppingsverhaal in contrast met de duisternis van de oervloed. Over het water van deze vloed zweefde Gods Geest als een duif. Hoewel de vertaling ‘Gods wind’ ook mogelijk is in Genesis 1:2, pleit de combinatie met het levendige ‘zweven’ en de Persoon van ‘God’ vooral voor ‘Geest’. De Geest van God streek over de inktzwarte oervloed, die zich 1 ben Jitschaki (Rasji), 2005; vgl. Buber, 1885:1; Kara, 1990:6. 2 Zlotowitz, 2007:30. 3 De joodse traditie denkt dat God de hemellichten op de eerste dag schiep en ze op de vierde dag pas hun plaats aan het hemelgewelf gaf. Zie: Neusner, 2011e:12a; Zlotowitz, 2007:39. Deze uitleg veronderstelt dat God de schepping op één dag schiep en de aarde de zes dagen daarna voortbracht wat God had gemaakt. Uit Genesis 1:15 laat zich conclude- ren dat God de hemellichamen pas op de vierde dag ‘maakte’ en ze er dus niet slechts ‘plaatste’. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 20 23-01-19 15:57
21 kenmerkte door kaalheid en leegte. De aarde was zo woest als een woestijn. Het was een onherbergzame plaats die nog niet de geordende vorm had ontvangen die God haar wilde schenken. God zei daarom: ‘Er moet licht komen’ (1:3). Joodse uitleggers dachten bij dit licht van de eerste dag onlosmakelijk aan de Messias. ‘Dit is het licht van de Messias,’ luidt het in hun bronnen. 4 Die betekenis draagt het licht, volgens hen, ook in teksten als: ‘Sta op en schitter, je licht is gekomen, over jou schijnt de luister van Jhwh’ (Js60:1) en ‘door úw licht zien wij licht’ (Ps36:10b). Mogelijk is dit ook de achter - grond van uitspraken als: ‘God is licht, er is in Hem geen spoor van duis- ternis’ (1Jh1:5), en Jezus’ eigen woorden: ‘Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld’ (Jh9:5). Christenen sloten zich graag aan bij deze opvatting over het licht in Genesis 1. Van de hemelse stad in Openba- ring vernemen we: ‘De stad heeft het licht van de zon en de maan niet nodig: over haar schijnt Gods luister, en het Lam is haar licht’ (Op21:23). Het licht van de Messias is ver verheven boven het licht van de hemellicha- men. Is dit de reden dat het licht er al op de eerste dag is en de hemellicha- men pas op de vierde dag ontstaan? Wijst het er op dat alles wat door God is ontstaan, enkel kon ontstaan doordat dit licht op de eerste plaats werd gezet? Vanuit mijn gelovig hart zou ik deze vragen met ‘ja’ beantwoorden. Geen schepping zonder de Messias op de eerste en hoogste plaats. Het licht van Genesis getuigt van de Eerstgeborene van de schepping. Dat sluit aan bij de gedachten van de apostel Paulus over de Messias: Beeld van God, de onzichtbare, is Hij, Eerstgeborene van heel de schep- ping: in Hem is alles geschapen, alles in de hemel en alles op aarde, het zichtbare en het onzichtbare, vorsten en heersers, machten en krachten, alles is door Hem en voor Hem geschapen. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem (Ko1:15–17). Het licht in Genesis 1 staat op de eerste plaats en krijgt als eerste Gods ‘het is goed’ te horen. Uitleggers onderscheiden dit licht terecht van het hemel- licht en brengen het ook in relatie met het licht van Gods nieuwe schep- ping. Het licht van de eerste dag getuigt daarmee al van het licht van de komende eeuw. 5 Het licht van Genesis daagt ons uit en geeft ons visie. Dag 2: Oervloed: onder en boven Op dag twee maakt God een ‘hemelgewelf ’ (NBV, HSV), ‘uitspansel’ (SV, NBG, WV), ‘koepel’ (NBG) of firmament (Vg). De Hebreeuwse term ַ ע י ִ ק ָר/ 4 Samuelson, 2010:117; Freedman and Maurice, 1983c:62.1. 5 Samuelson, 2010:117, 134. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 21 23-01-19 15:57
22 r ā q i ’a wordt elders voor een dun hecht materiaal gebruikt, zoals ‘geplet goud’ (Ex39:3) of ‘een koepel’ (Ez1:22; 10:1). Ook wordt het vergeleken met een gegoten spiegel (Jb37:18) of een vlak waarvan God de sluizen kan openen (Gn7:11–12). De nadruk ligt bij deze aanduidingen meer op de vastheid van het materiaal dan op de platheid ervan. Sommigen brachten dit hemelvlak in relatie met een tent: ‘U spant de hemel uit als een tent- doek’ (Ps104:2), ‘Hij spreidt de hemel uit als een doek, spant hem uit als een tent om in te wonen’ (Js40:22). De schepping krijgt dan de vorm van een paleis, dat God bouwt en voorziet van een beschermend dak. Vanuit deze achtergrond zagen velen in het scheppingsverhaal de beschrijving van een grote macro-kosmische tempel die later zijn miniatuur in de micro-kos- mische tempels op aarde vond. 6 Die relatie tussen Gods heiligdom op aarde en zijn heiligdom in de hemel komt ook tot uiting in de oproep: ‘Loof God in zijn heilige woning, loof Hem in zijn machtig gewelf ’ (Ps150:1). God schept dus op de tweede dag een onwrikbaar hemelvlak, dat de aarde als een dam tegen het water beschermt. Dit hemelvlak scheidt de oorspronkelijke watermassa van de oervloed op de aarde. In de interpreta- tie van Genesis 1 riep de vermelding van dit hemelvlak vragen op. Beweert de schrijver dat er zich een harde koepel in de lucht bevindt die het hemel- water tegenhoudt? Hoewel details over het hemelvlak ontbreken, vermeldt het scheppingsverhaal dat dit hemelvlak door God ‘hemel’ wordt genoemd (Gn1:8). Dit synoniem wordt ook door de psalmist gebruikt: ‘De hemel verhaalt van Gods majesteit, het uitspansel roemt het werk van zijn han- den’ (Ps19:2). Het eerste versdeel zegt hetzelfde als het tweede versdeel: de hemel is hetzelfde als het uitspansel. Uitleggers denken daarom aan de hemelwolken of dampkring. 7 Als dat is waar we aan gaan denken, blijft er van een vastheid, gewelf, uitspansel, koepel of firmament niets over. Het hemelvlak lost dan in lucht op. Een uitdaging bij deze uitleg vormen de hemellichamen die in Genesis 1 aan dit gewelf worden bevestigd (Gn1:17) en de vogels die langs het gewelf vliegen (1:20). Vogels vliegen mijlenver onder de dampkring en hemellichamen bevinden zich mijlenver boven de dampkring. Van vogels ‘langs’ en hemellichamen ‘aan’ het gewelf is dan geen sprake. De schepping is nu eenmaal geen volière met hanglampen erin, waar de vogels langs het dak suizen. Ook wie van op aarde naar boven kijkt, kan met het blote oog een groot verschil in afstand waarnemen tus- sen vogels en sterren. Dit blijft dus een uitdaging. Nadat God het water heeft gescheiden, vindt er op de tweede dag geen evaluatie plaats. Een ‘het is goed’ ontbreekt in de Hebreeuwse tekst. Pas op de derde dag vernemen we het. Dan klinkt het zelfs twee keer: ‘het is goed’ 6 Goldingay, 2015:84–89; Kline, 1980:21, 39; Fisher, 1965:319. 7 Hilbrands, 2015:193; Zlotowitz, 2007:47; Seely, 1991:227–240. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 22 23-01-19 15:57
23 (1:10, 12). Het werk dat op de tweede dag begon wordt zo op de derde dag beëindigd. Dan krijgt het water onder het hemelvlak zijn definitieve naam. Op de tweede dag is de aarde nog bedekt met water en biedt ze nog onvol- doende ruimte aan het leven. Dag 3: Vaste grond komt en watermassa wijkt De derde dag krijgt het water zijn vaste plaats toegewezen. Alle water stroomt naar één plek waardoor het droge land verschijnt. Het land wordt bevrijd van de zee. Dat gebeuren verbindt de joodse traditie graag met de toekomst: ook in de nieuwe schepping zal God het land van de zee bevrijden. 8 Het land moet vervolgens jong groen voortbrengen. De aarde krijgt daarmee een bemiddelende rol in het ontstaan van de flora. Planten en bomen verschijnen en getuigen voor het eerst van de frisheid van het leven op aarde. Volgens de jood Rasji (1040–1105) waren de bloemen, planten en bomen toen zeer schoon van uiterlijk. Hun ‘lelijke’ vergroeiingen zou- den ze pas krijgen als gevolg van de menselijke ongehoorzaamheid in Genesis 3. 9 De latere jood Maimonides (1135–1204) stelt dat God op de derde dag alleen de vruchtdragende bomen schiep. Bomen die geen vrucht dragen kwamen er pas na Genesis 3. 10 Voor de tweede keer klinkt het vervolgens op de derde dag, dat het ‘goed was’ (1:10, 12). Deze ‘dubbele goedheid’ is een reden voor de joden om te huwen op de derde weekdag (vgl. Jh2:1). Zelf had ik dat trouwens eveneens graag gedaan. Dat had echter niets te maken met deze joodse achtergrond, maar met mijn Nederlandse achtergrond. Het huwen op een dinsdag was namelijk gratis in Vaals (NL). Toch moesten mijn vrouw en ik kiezen voor een vrijdag, zodat onze gasten uit het verre Duitsland er een weekend van konden maken. Uiteindelijk werd het toch een dag van ‘dubbele goedheid’. Drie scheppingsdagen van vulling Dag 4: Hanglampen en hangklokken Dag vier kenmerkt zich opnieuw door licht. Deze keer is het niet het licht van de Messias, zoals op de eerste dag, maar het licht van de hemellichamen. God maakt het grote licht, het kleine licht en de sterren. Zij helpen het onderscheid tussen dag en nacht te zien, geven seizoenen, dagen, weken, maanden en jaren. Als een hemelse kalender geven deze lampen, aan het hemelgewelf, aan wanneer rustdagen en andere feesttijden plaatsvinden. 8 Freedman and Maurice, 1983d:27.4; 1983a:3.15. Diezelfde gedachte komen we ook tegen in de Egyptische traditie: Clifford, 1994:102–104. 9 ben Jitschaki (Rasji), 2005. 10 Zlotowitz, 2007:53. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 23 23-01-19 15:57
24 Met opzet is er in het bijbelse scheppingsverhaal sprake van een ‘groot’ licht en een ‘klein’ licht. De termen ‘zon’ en ‘maan’ worden niet gebruikt. Vermoedelijk omdat veel volken op aarde de zon en maan als goden aan- baden. Hierbij denken we bij de zon aan de oude Indische Veda’s waarin Surya de zonnegod is, aan de Mesopotamische godsdiensten waarin Sja- masj de zonnegod is, aan het oude Egypte waarin Aton en Ra zonnegoden zijn en waar we ook de stad Heliopolis (‘stad van de zon’) vinden en aan de vele Europese goden, zoals de Noorse Sól en Heimdal, de Germaanse Sunna of Sigel, de Ierse Lughm, Keltische Belenos, de Romeinse Phoe- bus-Apollo en de Griekse Helios, die allen als zonnegod werden aanbeden. Ook kennen we in deze culturen verschillende maangoden, zoals de Indi- sche Varuna, de Mesopotamische Utukku, de Sumerische Inanna, de Akkadische Nanna, de Babylonische Sin, de Egyptische Thoth, de Fenici- sche Aphrodite, de Griekse Selene en Artemis, de Romeinse Luna, de Kel- tische Cailleach en de Noorse Máni. Zon en maan kregen zo vanaf de oude geschiedenis tot en met de huidige tijd een heiligschennende aanbidding toegekend. In het scheppingsverhaal zijn beide echter slechts hanglampen aan het hemelgewelf. Daar dienen ze als hangklokken om de tijden aan te duiden. In die hoedanigheid geven ze voor mens en dier aan op welk deel van de dag we ons bevinden. Dag- en nachtdieren leiden er hun levens- ritme van af. Over hen gaat het op de vijfde dag. Dag 5: Waterdieren en luchtdieren Op de vijfde dag vult God het water, ver onder het hemelvlak, en de lucht- ruimte, kort langs het hemelvlak, met dieren. In het water moeten levende wezens wemelen en boven de aarde, langs het hemelgewelf, moeten vogels vliegen. Hoewel ook planten en bomen zich door het leven kenmerken, wordt de benaming ‘levende wezens’ alleen voor dieren en mensen in het scheppingsverhaal gebruikt (1:20–21, 24, 30; 2:7, 19). Als dieren van het water en de lucht vertegenwoordigen de vissen en vogels de twee uitersten van de aarde. Het diepste punt in de zee en het hoogste punt aan de hemel staan daardoor naast elkaar. Ook elders in de Bijbel worden vogels en vissen graag naast elkaar geplaatst (Gn1:26, 28; Ps8:9; Ez38:20; Hs4:3; Sf1:3). God schept de grote zeedieren, alle andere waterdieren en diverse vogels (1:21). Bij de ‘grote zeedieren’ (HSV, GNB, NBG, BGT) is er vanouds gedacht aan ‘grote zeemonsters’ (NBV, WV), zoals het Fenicisch-Kanaänese mythische zeemonster de Leviathan, die de wateren bedreigt. In de joodse traditie wordt er gedacht dat God niet wilde dat deze Leviathan zich verme- nigvuldigde. Daarom doodde God de vrouwelijke partner van dit monster. Het vlees van dit dier wordt volgens deze legende voor de rechtvaardigen bewaard. Zij zullen het consumeren in de nieuwe hemel en op de nieuwe 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 24 23-01-19 15:57
25 aarde. 11 Het bijbelse scheppingsverhaal vertelt niets over dit soort zaken en dwingt ons niet om bij de ‘grote zeemonsters’ in de richting van kronke- lende mythologische wezens te denken. Bij de ‘grote zeedieren’ denken we daarom aan de giganten van het water, die we als mensen vrezen. Een voor - beeld hiervan biedt Moby Dick (1851), de oude roman van de Amerikaanse schrijver Herman Melvill (1819–1891) waarin de beluste kapitein Achab op een fanatieke manier jacht maakt op de witte potvis Moby Dick, omdat hij in een eerdere confrontatie met het dier zijn been verloor. De tekst in Genesis laat er geen onduidelijkheid over bestaan dat de enorme zeedieren zoals walvishaaien, reuzenhaaien, orka’s en walvissen niets anders zijn dan schepselen van God. Zij verdienen evenmin de aanbid- ding van de mens als dat de zon en de maan die verdienen. Het zijn allemaal prachtige schepselen. Tegenwoordig zijn we nog steeds getuigen van deze talrijke vogels en vissen die er op aarde bestaan. Het leven van elk van hen is een ontdekking op zichzelf. Vogels en vissen weten wat het is om efficiënt kilometerslange afstanden af te leggen en hun leven op aarde te leiden. God zegent hen in dit leven. Als eerste schepselen hebben zij de eer om Gods stem te horen: ‘Zijt vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de wateren in de zeeën; en het gevogelte vermenigvuldige op de aarde’ (1:22). Die zegen is hard nodig voor een leven in de (later) bedreigde wateren en lucht. Dag 6: Landdieren en landbewoners Op de zesde dag spreekt God het meest. Allereerst schept God de landdie- ren op deze dag. Zij mogen op het groen-rode ‘bonte kleed’ lopen, dat God op de derde dag tevoorschijn heeft gebracht. De dieren worden onder - scheiden in de tamme veedieren, de kruipende dieren en de wilde dieren. Ze bestaan uit herkenbare groepen en vermenigvuldigen zich binnen die groepen naar hun aard. ‘God maakte alle soorten in het wild levende die- ren, al het vee en alles wat op de aardbodem rondkruipt’ (Gn1:24). Dit spreken over de soorten kan vragen oproepen. Betekent dit dat de soorten zich niet mogen vermengen? Is het kruisen van twee soorten, bij- voorbeeld een ezel en een paard tot muilezel of muildier, verboden? Zijn biotechnologische ingrepen verboden? Is het uitroeien van soorten ver - keerd? We moeten ervoor waken om ‘naar hun aard’ als voorschrift te interpreteren. Nergens gebiedt het scheppingsverhaal namelijk om de zichtbare ordening in soorten te bewaren of als onveranderlijk te zien. Een antwoord op de vraag of biotechnologische ingrepen ongeoorloofd zijn, is daarom niet expliciet in de bijbeltekst te vinden. We lezen alleen dat elk 11 Ibid., 62; ben Jitschaki (Rasji), 2005; Vgl. Pseudo-Ezra, 2009:6:52; Pseudo-Baruch, 120 v.Chr.:29:4; Neusner, 2011b:74a–75b; 2011a:3b; 2011f:67b; Freedman and Maurice, 1983c:7:4; 11:9. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 25 23-01-19 15:57
26 levend schepsel hetzelfde recht op leven als de mens heeft. De joodse rab- bijn Nathan maakte daarbij enkel een uitzondering voor de muggen, insec- ten, vlooien en andere irritatie opwekkende dieren. Hij stelde dat God deze dieren niet op de zesde dag schiep. Ze worden immers nergens in de hele Bijbel bij de ‘levende schepselen’ genoemd. Volgens rabbijn Nathan ont- stonden ze samen met vele andere nare dieren pas na de ongehoorzaam- heid van de mens in Genesis 3. 12 De schepping in Genesis 1 zag er daardoor heel anders uit dan vandaag. Wat die afwezigheid van die insecten voor de goede bloemen en planten betekende is dan wel de vraag. Een bodem zon- der insecten is namelijk slecht voor de plantenontwikkeling en zonder insecten is er voor veel bloemen geen bevruchting mogelijk. God wilde zich niet alleen met sterrenstelsels, zeeën vol vissen, oer - wouden vol vogels en regenwouden met chimpansees en krokodillen omgeven. Daarom schiep God de mens naar zijn beeld en gelijkenis. Dit is een uniek privilege. Geen ster, boom of dier, maar de mens is de represen- tant van God op aarde. Hij schiep de mens echter niet als solist of ein- zelgänger. God kiest ervoor om de mens mannelijk en vrouwelijk te scheppen. Man en vrouw zijn gelijkwaardig aan elkaar. God nam hierbij het risico dat de mens voor of tegen zijn Schepper kon kiezen. De grote joodse geleerde en mysticus rabbi Akiva ben Joseef (40– 137) wijst op de woorden ‘beeld’ en ‘gelijkenis’ in Genesis 1:26. Hij stelt dat elk mens een beelddrager van God is, maar dat niet elk mens ervoor kiest om op God te lijken. Het beeld komt van God. Het gelijken ligt in de hand van de mens. 13 Dat de mens voor die keuze tussen zegen en vloek staat, komt ook tot uiting in het gemis van een evaluatie, na de schepping van de eerste mensen. We vernemen op de zesde dag alleen dat God de schepping van de tamme, kruipende en wilde dieren ‘goed’ noemt (1:25). Bij de schepping van de mens ontbreekt dit. Dit valt des te meer op als we ons realiseren dat de zesde dag in relatie staat met de derde dag, waar juist wel dit dubbele ‘goed’ aanwezig is (1:10, 12). Aan het slot klinkt wel een zegen tot de mens. Zij mogen vruchtbaar zijn, zich vermenigvuldigen, de aarde bevolken en onderwerpen. Zo ont- vangen ze het beheer ‘over de vissen van de zee, over de vogels van de hemel en over alle dieren die op de aarde rondkruipen’ (1:28). Die opdracht om zich te vermenigvuldigen zet een rode streep door de gedachte dat de eerste mensen pas na Genesis 3 seksueel contact met elkaar hadden. 14 God zegende Adam, maar ook de grote vaderen, zoals Noach en Abraham 12 Samuelson, 2010:121. 13 Kemp, 2002:226. 14 Anderson, 1989:122; Ginzberg, 1968:V:143n4. De gedachte dat Adam en Eva pas na Genesis 3 seks hadden, is o.a. te vinden in Pseudo-Baruch, 120 v.Chr.:56:5-6. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 26 23-01-19 15:57
27 expliciet met vruchtbaarheid (Gn1:28; 9:7; 15:5). Hij voegde daar ook aan toe dat vruchtbaarheid een kenmerk van het beloofde land zou zijn (Lv26:9, 21–22). Alles wat leeft, kenmerkt zich vanaf Genesis 1 al door vruchtbaar - heid. Dat komt tot uiting in de allereerste zegeningen die God in het schep- pingsverhaal uitspreekt. Volgens de Thora zouden er bij gehoorzaamheid aan God zelfs geen onvruchtbare vrouwen meer in Israël te vinden zijn (Ex23:26; Dt7:14). In de joodse traditie vinden we op basis van deze zegen- rijke vruchtbaarheid daarom de gedachte dat Adam en Eva met zijn tweeën naar bed gingen en ’s morgens met zijn vieren of zevenen opstonden. 15 Er vond zomaar een verdubbeling of zelfs meer dan dat plaats. De seksuele gemeenschap in de hof was een zeer vruchtbaar gebeuren, omdat Gods zegen ermee verbonden was. Bij de landdieren ontbreekt deze zegen van vruchtbaarheid op de zesde dag. De joodse rabbijn Rasji vermoedt dat dit komt doordat een landdier in Genesis 3 de mens tegen God ophitste. De list van de slang verbiedt het dan om de dieren te zegenen. 16 Tegelijk zijn de landdieren op de zesde dag nauw met de mensen verbonden. In tegenstelling tot andere Mesopotami- sche scheppingsverhalen staan beide erg dicht bij elkaar. Zij zijn op dezelfde dag als de mens geschapen (1:24), gebruiken hetzelfde voedsel (1:29), wor - den ‘levende wezens’ genoemd (2:7, 19), ontvangen beide Gods levens- adem (Gn2:7; Ps104:30), delen samen de ruimte in de hof (Gn2:19) en delen hetzelfde lot in hun sterven (Ps49:13, 21; 104:29; Pr3:19–21). Dier en mens zijn in de Bijbel nooit van elkaar gescheiden. Ze worden enkel onder - scheiden. Beide maken deel uit van Gods éne schepping. Die verbonden- heid blijkt ook uit het feit dat er in het Oude Testament geen afzonderlijk woord voor ‘natuur’ of ‘schepping’ is. Een Hebreeuws woord voor ‘natuur’, in de abstracte betekenis van een afzonderlijke verzameling van dieren, planten, klimatologische en geologische gegevens die los van God en men- sen wordt gezien, is in die tijd nog ongebruikelijk. Ook het begrip ‘schep- ping’ bestaat nog niet. Er is enkel sprake van ‘de hemel’ en ‘de aarde’ en van ‘Gods werken’ (vgl. Gn2:4; Ps145:9). De zevende dag: gezegende rust Het scheppingsverhaal vindt zijn climax op de zevende dag. God rust op deze dag van zijn scheppingswerk. God zegende en heiligde deze zevende dag (2:3), waardoor hij vanouds de ‘kroon van de schepping’ wordt genoemd. 17 God schiep de wereld namelijk voor zijn heerlijkheid en in 15 Neusner, 2011k:38b; Freedman and Maurice, 1983c:22:2. 16 ben Jitschaki (Rasji), 2005. 17 Zlotowitz, 2007:xxviii; Zenger, 2006:172; Moltmann, 1995:15–16; 1985:45–47, 149–150, 195. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 27 23-01-19 15:57
28 relatie met zichzelf. In de Bijbel wordt de term ‘kroon’ daarom nooit voor de mens gebruikt. Dat is even wennen voor velen, omdat christenen dat in hun taalgebruik wel graag doen en dit ook door de vertalers als opschrift boven Psalm 8 is gekozen. Hoewel God de mens prachtig en verheven schiep, getuigt de Bijbel dat de kroon in deze schepping alleen kan worden bereikt als de mens kiest voor een leven met God. Een mens die zonder God wil leven is daarom geen kroon op de schepping. Hij is een dwaas in de ogen van God en anderen (Ps14:1). In de late tijd van de Verlichting liet de mens dit bijbelse getuigenis ver achter zich en ontstond er een waan- beeld. De mens zag zich dan als ‘kroon’ op de schepping en misbruikte dat maar al te graag om de dingen zelfstandig en onafhankelijk van God naar zijn hand te zetten. De mens werd autonoom en het getuigenis van de zevende dag als climax van Gods scheppingswerk werd losgelaten. Deze zevende dag nodigt als hoogtepunt in het scheppingsverhaal uit als een dag van rust met God. Terwijl de vorige zes dagen iedere keer spraken over ‘avond’ en ‘morgen’, ontbreekt dit bij deze zevende dag. Dag zeven kent geen einde in het scheppingsverhaal. De dag getuigt van een open uitnodi- ging wie Genesis 1 op zich laat doorwerken. Elke dag had namelijk zijn tweetal in de vorm van scheiding of aanvulling: licht–duisternis, water– water, water–land, zon–maan, vissen–vogels, landdieren–mensen. Alleen de zevende dag had nog geen partner gevonden. Er klinkt daardoor een uitnodiging aan elk mens: wil jij de partner van God zijn op de zevende dag, zodat op deze dag de relatie tussen God en de mens zijn diepste inti- miteit mag vinden? In latere bijbelteksten wordt deze rustdag met de nieuwe schepping in relatie gebracht. Hij staat in het verlengde van de oorspronkelijke schep- ping in Genesis 1. Ze is de ultieme en definitieve voltooiing van Gods scheppings- en verlossingswerk, die evenals de zevende dag geen einde kent. Een voorproef daarvan biedt de rustdag, die de Israëliet met respect moet onderhouden. Op die dag beseft de mens dat het doel van Gods schepping niet de schepping zelf is of het werk dat mensen daarin verrich- ten. Gods verlangen gaat uit naar een schepping waarin mensen een intense relatie met Hem mogen hebben. Joden en christenen beseften dit en zagen de rustdag als een uitmuntend moment om samen tijd te hebben met zowel hun familieleden als met God. Het was een dag van de relaties. Het belang van de intimiteit tussen Schepper en schepping op de zevende dag blijkt ook uit de manier waarop God met de sabbat omgaat. God nam zijn rust toen Hij het volk in de wildernis van voedsel voorzag. Zes dagen per week schonk de hemel manna, maar op de zevende dag was er rust en viel er geen manna. Het volk mocht dan genieten van de dubbele zegening die het een dag eerder ontving. Op de zesde dag viel er namelijk een dubbele portie aan hemels voedsel (Ex16:22–30). God hield de zevende 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 28 23-01-19 15:57
29 dag in ere en rustte. Dit is een getuigenis van de rust van Gods toekomstige nieuwe schepping. Dat zien we ook in het leven van Jezus Christus als Hij ervoor kiest om tegen alle strenge religieuze opvattingen van zijn tijd de zieken op de rustdag te genezen. Ook zij mogen al proeven van de gewel- dige rust die God zijn schepping wil geven. 18 2. Fundament voor Gods heilsgeschiedenis Gods Woord is betrouwbaar Gods keuze voor het scheppingsverhaal vormt een inspiratie voor de bij- belse geloofshelden in de weg die God met de mens gaat, de heilsgeschie- denis. Het roepende woord van God brengt de schepping tot stand. Als in een statige processie komt in het scheppingsverhaal van Genesis 1 tien keer de uitspraak ‘God zei’ voor (1:3, 6, 9, 11, 14, 20, 24, 26, 28, 29). Dat gebeurt al in het eerste spreken van God: ‘Er moet licht komen’ (1:3a). Van deze tien keer spreekt God de laatste drie keer tot de mens (1:26–29). Verder spreekt God drie zegeningen uit (1:22, 28; 2:3) en vernemen we dat alles gebeurt wat God gebiedt (1:3, 7, 9, 11, 15, 24, 30). De hele schepping is volledig onderdanig aan zijn spreken. De psalmisten verbinden dit spreken van God met het respect dat God toekomt: ‘Laat heel de aarde vrezen voor Jhwh, en wie de wereld bewonen Hem duchten, want Hij sprak en het was er, Hij gebood en daar stond het’ (Ps33:8–9), ‘Laten zij loven de naam van Jhwh: op zijn bevel zijn zij gescha- pen’ (148:5). Zonder het woord van God is er geen schepping. Gods schep- ping wordt er door uitgedrukt. Zo vermeldt de joodse traditie: Een kunstenaar bereikt niets zonder hard daarvoor te werken, maar God maakt alle dingen slechts door de adem van het woord. 19 In dit benadrukken van het sprekende woord verschilt het bijbelse schep- pingsverhaal van alle andere scheppingsverhalen. Dit spreken van God is ook voor ons leven van fundamentele betekenis. De aartsvader Abraham mocht al herkennen dat God ‘in het leven roept wat niet bestaat’ (Rm4:17b). Dat was de basis voor zijn geloof in de belofte van een zoon. Ook in de Hebreeënbrief luidt het: Door geloof komen we tot het inzicht dat de wereld door het woord van God geordend is, dat dus het zichtbare is ontstaan uit het niet-zichtbare (11:3). 18 Zie uitvoerig: Kok en Hausoul, 2016:121–135. 19 bar Nafha and Buber, 1966:18:26. 18128 Gods toekomst voor dieren.indd 29 23-01-19 15:57