Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
11 1. Suus hoort niets Suus! roept Steef. Ga je mee, Suus? Steef rent achter Suus aan. De tuin uit, de Bos-laan in. Op zijn rug heeft hij een tas. Een zware tas. Weer roept hij:
12 Suus! Maar Suus hoort Steef niet. Ze is al ver voor hem uit. Ze huppelt over de stoep. Haar staart wipt op en neer. Op en neer. Steef rent nog een stukje. Dat gaat niet zo goed. De tas op zijn rug is te zwaar. Nu is hij dicht bij Suus. Hij hoort haar zingen. Ze zingt een lied van school. Steef kent het ook. Suus zingt: Klop, klop, klop, tik, tik, tik, Noach bouwt een heel groot schip. Suus! roept Steef hard. Nu hoort Suus hem wel. Ze stopt met huppelen. Ze stopt met zingen en ze draait zich om.
12 13 Suus lacht. Ha Steef, waarom gil je zo? Pfff, Steef hijgt. Omdat jij me niet hoort! zegt hij. Suus haalt haar schouders op. Ik ben aan het zingen, want ik ben blij. Oh, zegt Steef. Hij vergeet wat hij wilde vragen. Waarom ben je blij? Suus steekt twee handen op. Eén met één vinger omhoog en één met twee vingers omhoog. Ik ben blij,
14 omdat ik over drie nachtjes jarig ben. Leuk! zegt Steef, dan kom ik ook. Suus krijgt een rimpel boven haar neus. Dat mag, zegt ze, als je een kaart krijgt. Nou ja, zeg, moppert Steef. Maar Suus lacht. Grapje! Natuurlijk mag je komen. Ik ben toch jouw buuf? Ja! zegt Steef, jij bent mijn buuf, omdat ik naast je woon. Ja, zegt Suus, en omdat we naast elkaar zitten op school. Nu lachen ze samen. Steef weet opeens weer wat hij wil vragen: Ga je mee, Suus? Ik moet iets weg-brengen. Steef wijst naar de tas. De zware tas op zijn rug.