HET BEGRIP ANGST
HET BEGRIP ANGST een simpele overweging die psychologisch verwijst naar het dogmatische vraagstuk van de erfzonde door Vigilius Haufniensis Buijten & Schipperheijn Motief Amsterdam
Oorspronkelijke titel: Begrebet Angest En simpel psychologisk-paapegende Overveielse i retning af det dogmatiske Problem om Arvesynden af Vigilius Haufniensis Kopenhagen 1844 © vertaling Lineke Buijs Omslag en typografie: Mita Visser Afbeelding omslag: Eveline van Duyl, www.evelinevanduyl.com ISBN 978-94-6369-005-8 © 2018 Buijten & Schipperheijn Motief, Amsterdam www.buijten-motief.nl
vertaald door Lineke Buijs
De tijd van het onderscheiden is voorbij, het systeem is dat te boven gekomen. Wie er in onze dagen een liefhebber van is, is een zonderling, zijn ziel is ver- knocht aan wat allang voorbij is. Dat mag dan zo zijn, toch blijft Socrates wat hij was, de eenvoudige wijze, door het uitzonderlijke onderscheid dat hij zelf onder woorden en in praktijk bracht. Pas tweeduizend jaar later was het de eigenaardige Hamann die het met bewondering herhaalde: “Want Socrates was groot doordat hij onderscheid maakte tussen wat hij begreep en wat hij niet begreep.”
Dit boek wordt opgedragen aan wijlen professor Poul Martin Møller, gelukkige minnaar van de Griekse wereld, bewonderaar van Homerus, medeweter van Socrates, vertolker van Aristoteles – vreugde van Denemarken in zijn vreugde over Denemarken, hoewel ‘ver weg op reis’ altijd ‘herdacht in de Deense zomer’ – die ik bewonder, die ik mis.
Voorwoord Volgens mij doet iemand die een boek wil schrijven er goed aan grondig na te denken over de zaak waarover hij schrijven wil. Het kan ook geen kwaad als hij, voor zover mogelijk, zich op de hoogte stelt van wat er eerder over dezelfde kwestie geschreven is. Mocht hij langs deze weg iemand aantreffen die een bepaald onderdeel uitputtend en tot volle tevreden- heid heeft behandeld, dan doet hij er goed aan zich te verheu- gen als de vriend van de bruidegom, wanneer deze bij de bruidegom staat en zijn stem hoort. Wanneer hij dat heeft gedaan, in alle stilte en met een bevlogen verliefdheid die altijd de eenzaamheid zoekt, dan is er verder niets meer nodig. Hij kan zijn boek gaan schrijven, frank en vrij, zoals een vogel zijn wijsje zingt. Is er iemand die er iets aan heeft en er blij mee is, des te beter. Laat hij het zonder zorgen en onbekom- merd uitgeven, zonder alle gewichtigdoenerij, alsof dit het laatste woord zou zijn, alsof in zijn boek alle geslachten van de aarde gezegend zouden worden. Iedere generatie heeft zijn eigen taak en hoeft er zich niet verschrikkelijk voor uit te sloven alles te zijn voor de voorafgaande en komende genera- ties. Iedere enkele mens in een generatie heeft net als elke dag zijn eigen sores, en heeft zijn handen vol aan zichzelf. Hij hoeft niet als een vader des vaderlands voor heel zijn tijd zorg te dragen, of eeuw en era te laten beginnen met zijn boek, laat staan met het vuur van zijn beloften voor het nieuwe jaar, of met de toezegging van een veelbelovend perspectief, of met zijn stellige verwijzing naar dubieuze valuta. Niet iedereen met een ronde rug is om die reden een Atlas, of werd dat omdat hij een wereld getorst heeft. Niet iedereen die ‘Here, Here!’ zegt komt daardoor in het hemelrijk. Niet iedereen die
zich aanbiedt om garant te staan voor heel zijn eigen tijd heeft daarmee bewezen dat hij een solvabel man is, die voor zich- zelf kan instaan. Niet iedereen die roept: Bravo, schwere Not, Gottsblitz bravissimo, heeft daarmee zichzelf verstaan en zijn bewondering.Wat mijn eigen geringe persoon betreft geef ik in alle oprechtheid toe dat ik als schrijver een koning ben zonder land, maar ook met vrees en veel beven een schrijver zonder enige pretentie. Als een nobele jaloezie, een afgunstige kritiek het te veel vindt dat ik een Latijnse naam draag, dan zal ik met plezier de naam Christen Madsen aannemen. Het liefst word ik beschouwd als een leek, die wel wetenschappelijk specu- leert, maar toch ver buiten de speculatie staat, ook al ben ik in mijn geloof aan autoriteit even devoot als een Romein tolerant was in zijn godsvrucht. Als het om menselijke autoriteit gaat, ben ik een fetisjist. Vroom als deze aanbid ik wie dan ook, als maar met voldoende tromgeroffel bekendgemaakt wordt dat hij het is die ik aanbidden moet, dat hij dit jaar autoriteit is en imprimatur. De beslissing daartoe gaat mijn verstand te boven, of die nu genomen wordt door het lot te werpen of met meer - derheid van stemmen, of dat je die waardigheid bij toerbeurt verkrijgt, en iemand dus als autoriteit zitting heeft zoals een vertegenwoordiger van de burgers zitting heeft in de verzoe- ningscommissie. Meer heb ik hier niet aan toe te voegen, behalve dat ik ieder die mijn visie deelt evenals ieder die haar niet deelt, ieder die het boek leest evenals ieder die genoeg heeft aan het voor - woord, een oprecht ‘het ga je goed’ toewens! Kopenhagen. Hoogachtend Vigilius Haufniensis.
Inhoud Inleiding Hoofdstuk I Angst, die de vooronderstelling is van de erfzonde, en die de erfzonde verklaart door terug te gaan in de rich- ting van haar oorsprong. § 1. Historische notities met het oog op het begrip erfzonde § 2. Het begrip de eerste zonde § 3. Het begrip onschuld § 4. Het begrip zondeval § 5. Het begrip angst § 6. Angst, die de vooronderstelling is van de erfzon- de, en die de erfzonde verklaart door terug te gaan in de richting van haar oorsprong Hoofdstuk II Angst, evenals de erfzonde, progressief. § 1. Objectieve angst § 2. Subjectieve angst Hoofdstuk III Angst als gevolg van de zonde die bestaat uit het achter - wege blijven van zondebewustzijn. § 1. De angst van de geesteloosheid § 2. Dialectische bepaling van de angst met het oog op noodlot § 3. Dialectiek van de angst met het oog op schuld 13 31 31 36 42 46 50 56 63 68 73 98 112 116 124
Hoofdstuk IV De angst van de zonde, of angst als gevolg van de zonde in de enkeling.§ 1. Angst voor het kwade § 2. Angst voor het goede (het demonische) Hoofdstuk V Angst als redding, door het geloof. 134 136 142 187
13 Inleiding In welk opzicht het onderwerp van deze overweging een taak is waar de psychologie belang bij heeft, en in welk opzicht dit, nadat het de taak en het belang van de psy- chologie geweest is, nu juist naar de dogmatiek verwijst. Ieder wetenschappelijk probleem heeft binnen het brede bereik van de wetenschap zijn bepaalde plaats, zijn doel en zijn begrenzing. En juist daardoor heeft het zijn harmonische toonzetting in het geheel, zijn rechtmatige samenklank met wat het geheel ten gehore brengt. Deze visie is niet alleen een vrome wens, maar is met haar inspirerende of weemoedige bevlogenheid veredelend voor de wetenschapper. Ze is een heilige plicht, die hem aan banden legt omdat hij in dienst staat van het grote geheel, en hem gebiedt af te zien van wet- teloosheid en van een avontuurlijk verlangen het vasteland uit het oog te verliezen. Maar dat niet alleen, ze is ook in het belang van elke meer specialistische overweging. Want als deze vergeet waar ze thuishoort, vergeet ze – wat de taal met een trefzekere dubbelzinnigheid met die woorden pleegt uit te drukken – tegelijkertijd zichzelf. Ze wordt iets anders, ze verkrijgt een verdachte perfectie door met alle winden mee te kUULU^HHPLU4HHYKHU^VYK[aL^L[LUZJOHWWLSPQRUPL[[V[ de orde geroepen, wordt er niet voor gewaakt te voorkomen dat de afzonderlijke problemen elkaar voorbij hollen alsof het erom gaat als eerste op een gemaskerd bal aan te komen. Daarmee bereikt men soms wel een zekere spitsvondigheid, frappeert men soms door al gegrepen te hebben waar men toch nog ver vanaf is, legt men soms met onsamenhangende
14 woorden een verband tussen van alles en nog wat. Deze winst wreekt zich echter achteraf, zoals alles wat onrechtma- tig verworven wordt, dat je nu eenmaal, zowel in burgerlijke als in wetenschappelijke zin, niet kunt bezitten.Zo wordt bijvoorbeeld boven de laatste afdeling van de logica het opschrift De werkelijkheid gezet. Dit levert het voordeel op dat je de indruk wekt in de logica al tot het hoog- ste, of zo je wilt tot het laagste, te zijn gekomen. Toch bete- kent dit een opvallend verlies. Noch de logica, noch de wer - kelijkheid is hier namelijk mee gediend. De werkelijkheid niet, want de logica kan het toevallige, dat wezenlijk deel uitmaakt van de werkelijkheid, niet stiekem binnenlaten. De logica is er ook niet mee gediend; want als zij de werkelijk- heid heeft gedacht, heeft ze iets in zich opgenomen wat ze niet kan assimileren. Ze heeft vooruitgegrepen op iets waar - voor zij alleen maar voorbereidend werk te doen heeft. De straf hiervoor is duidelijk: iedere overweging over wat werke- lijkheid is, wordt moeilijk, misschien zelfs lange tijd onmoge- lijk gemaakt, omdat het woord eerst als het ware de tijd moet krijgen om bij zichzelf terecht te komen, de tijd om de vergis- sing te vergeten. Ook wordt bijvoorbeeld in de dogmatiek geloof wel het onmiddellijke genoemd, en dat zonder nadere bepaling. Dit levert het voordeel op dat je iedereen van de noodzaak over - tuigt niet bij het geloof te blijven staan. Ja, zelfs een ware gelovige zou je zover kunnen krijgen deze concessie te doen, omdat hij het misverstand misschien niet meteen doorziet, een misverstand dat niet veroorzaakt wordt door wat later komt, maar door die leugen aan het begin. Het verlies is onmiskenbaar. Want het geloof verliest doordat het wordt beroofd van zijn rechtmatig eigendom, zijn historische voor - onderstelling. De dogmatiek verliest doordat zij wel gaat beginnen, maar niet waar zij haar begin heeft, namelijk binnen een eerder begin. In plaats van een eerder begin te
15 veronderstellen, doet zij alsof dat er niet is en begint zomaar, alsof het om logica gaat. Die begint immers nu juist met dat uiterst vluchtige, dat teweeggebracht wordt door de meest subtiele abstractie: het onmiddellijke. Wat logisch gedacht dus juist is, dat het onmiddellijke vanzelf wordt opgeheven, wordt in de dogmatiek kletspraat. Want wie zou er op het idee kunnen komen te willen blijven staan bij het onmiddel- lijke (zonder nadere bepaling), aangezien dat op hetzelfde moment waarop je het noemt toch is opgeheven, net zoals een slaapwandelaar wakker wordt op het moment dat zijn naam wordt genoemd. Zo kom je bijvoorbeeld in onderzoek van niet meer dan propedeutisch niveau soms het woord verzoening tegen. Dit wordt dan gebruikt om er het speculatief-wetenschappelijke weten mee aan te duiden, of de identiteit van het kennende subject en het gekende, het subject-objectieve, enzovoort. Zonder moeite zie je dat de betreffende persoon spitsvondig is, en dat hij met behulp van die spitsvondigheid alle raadsels heeft verklaard, met name voor al die mensen die weten- schappelijk niet eens de voorzichtigheid in acht nemen die je in het dagelijkse leven wel in acht neemt: dat je goed luistert naar de woorden van een raadsel, voordat je met de oplossing komt. Doe je dat niet, dan verwerf je daarmee de onvergelij- kelijke verdienste dat je door je verklaring een nieuw raadsel hebt opgegeven: hoe iemand op het idee kan komen dat dit de verklaring zou zijn. Dat het denken überhaupt realiteit heeft, was de vooronderstelling van heel de filosofie van de oKOLPKLU]HUKLTPKKLSLLwen. Met Kant raakte die voor - onderstelling aan twijfel onderhevig. Stel nu dat de hegeliaan- se filosofie de scepsis van Kant werkelijk doordacht heeft (dat zal intussen toch altijd een groot vraagstuk blijven, ondanks alles wat Hegel en zijn school, met behulp van trefwoorden als ‘de methode’ en ‘de manifestatie’ gedaan hebben om te verbergen wat Schelling meer open en bloot bekende met