J O D Y H E D L U N D H E T B R U I DS S C H I P J O D Y H E D L U N D H E T B R U I DS S C H I P D E P O S T O R D E R B R U I D E N 1 ISBN 978 90 297 2976 5 9 7 8 9 0 2 9 72976 5 N U R 3 4 2 Mercy Wilkins i s opgegroeid in het arm st e st ukje van negent iende- eeuws L onden. Als ze de kans krijgt om aan de andere kant van de oceaan een nieuw leven t e b eginnen, grijpt ze die met b eide handen aan, in de veronderst elling dat ze werk zal kunnen vinden als kindermei sje of b ediende. Wat Mercy echt er niet weet , i s dat ze aan b oord i s gegaan van een zogehet en ‘ br uid s schip’: een schip vol p ostorderbr uiden. Als Mercy op het schip de welgest elde art s Joseph ont moet en ze zijn a s si st ent e wordt , i s de aant rek kingskracht t u s sen hen moeilijk t e negeren. Maar hun ont lui kende liefde i s onmogelijk, en niet alleen omdat Mercy een p ostorderbr uid i s... Het br uid s schip i s het eerst e deel van een meeslep ende hi stori sche serie die de lezer op het puntje van haar stoel zal houden. Jody Hedlund schrijft hi stori sche romans met st erke vrouwen in de hoofdrol. Z e heeft meerdere series op haar naam st aan, zoals D e kindert rein en Bakens van hoop . S o m s v i n d j e o n d e r w e g a l j e b e s t e m m i n g BruidSschip TOT.indd 1 02-07-2020 23:17:43
7 1 Londen, Engeland, mei 1862 ‘Nog even volhouden, liefje.’ Zonder vaart te minderen nam Mercy Wilkins het slappe lichaam van het kindje over in haar andere arm. Clara had al niet meer gereageerd sinds Chilton Street, maar er kwam nog een zuchtje warme adem uit het bleke mondje van het meisje. Daardoor wist Mercy dat het nog niet te laat was… als het maar niet druk was in de medische hulppost van het armenhuis in Shoreditch en dokter Bates er was. Mercy had geen geld om hem voor zijn diensten te betalen, maar hij zou haar helpen. ‘Maak je geen zorgen,’ mompelde ze. ‘Als dokter Bates er niet is maar wel een andere, mogen ze mijn schoenen hebben als betaling.’ Mercy deed alsof ze haar klamme voeten, gerimpeld als oude appeltjes, niet voelde. Ze waren nog niet droog geweest sinds de lente de kille winter had verdreven en in zijn plaats een vertrouwde kwelgeest had uitgenodigd: de regen. Door de voortdurende buien waren de straten veranderd in zompige poelen van modder en paardenpoep, en haar halfhoge versleten laarsjes waren doorweekt. Haar tenen staken door de gaten naar buiten en de prut kroop naar binnen, waardoor haar schoenen zich vastzogen en Mercy ze dreigde te verliezen. Ze had geprobeerd de gerafelde veters stevig vast te binden, maar ze waren gebroken en ze had ze opnieuw moeten strik- ken. Hoewel ze niet meer de bovenkant van haar schoenen
8 haalden, was Mercy blij dat ze veters had. Dat ze überhaupt schoenen had, want veel mensen hadden niet meer dan wat vodden aan hun voeten. ‘Als er een dokter is die naar je kan kijken, sta ik ze met liefde af, meissie.’ Voorzichtig drukte ze Clara een kusje op haar wang. Het gezichtje van het kind was bleek als de mist boven de daken en armoedig als de rijtjeshuizen aan weerszijden van de straat. Een paar jongens botsten tegen Mercy op en dreigden haar omver te lopen. Met de behendigheid van een stelletje vol- leerde dieven schoten hun handen in en uit de zakken van haar rok. Ze had niets wat het stelen waard was. Als ze beter hadden gekeken hoe ze eruitzag, hadden ze dat geweten. Maar misschien dachten ze, omdat ze een ziek kindje bij zich had, dat ze een halve penny bij zich had om de dokter te betalen. Ondanks de laag vuil en roet die op het gezicht van een van de jongens zat, herkende ze hem. ‘Meneer Martins zoekt nog iemand om de straten te vegen. Ga met hem praten en verdien je geld op een eerlijke manier, hoor je?’ De jongen zei niets, maar dook dieper weg in de zware overjas die hij droeg en trok zijn pet omlaag om zijn gezicht af te schermen. Mercy schudde haar hoofd en ploeterde voort. Als meneer Martins haar de baan als straatveger aanbood, zou ze die meteen nemen. Maar hoezeer ze hem ook had gesmeekt, hij was niet bereid een jonge vrouw het werk te gunnen. ‘Hemeltjelief,’ had hij geroepen, ‘waar moet het heen met de wereld, dat vrouwen denken dat ze het werk van een man kunnen doen?’ Mercy had willen antwoorden dat je nou niet echt een bijzonder talent nodig had om tussen de paarden en de rij- tuigen door te rennen en dampende vijgen op te vegen. Een vrouw kon dat werk ongetwijfeld net zo goed als een man. Maar Martins was heel duidelijk geweest dat hij haar niet wilde aannemen, net als al die andere mensen die ze die dag benaderd had.
9 ‘Maar het maakt niet uit,’ fl uisterde ze. ‘Ik vind wel iets. Je zult het zien, wacht maar af.’ Clara’s hoofdje hing slap op haar arm en Mercy verlegde het meisje weer in haar andere arm. Ze was bijna twee, maar woog niet veel meer dan het pasgeboren baby’tje van Twiggy. Niettemin deden Mercy’s armen pijn, want ze droeg het meisje al een paar straten. Door de nevel in het smalle straatje heen herkende ze vaag de medische hulppost. De façade van het gebouw boog, net als de zaken eromheen, naar voren en werd overeind gehouden met behulp van een paar balken die tegen het bouwwerk aan de andere kant van de straat rustten. Het waren net wandelstok- ken, bedoeld om de oude, wankele constructies op de been te houden zodat ze niet op het vuil eronder zouden neerstorten. Tussen de hoge ramen hingen waslijnen met drijfnatte kle- ren, zo grijs en versleten dat ze op de lompen leken die Twiggy in de fabriek sorteerde. Al het vocht van de laatste regenbui maakte dat het even leek of ze niet vuil waren, maar dat zou niet lang zo blijven. In dit deel van Londen waren roet en vuil een even constante metgezel als de ratten. ‘We zijn er bijna, liefje.’ Had ze maar geweten dat het meis- je zo ziek was, dan was ze eerder met haar naar de hulppost gegaan. Maar gelukkig was het nu, aan het eind van de mid- dag, minder druk op straat. En had de regen besloten enige compassie te tonen. Aangekomen bij de deur van de hulppost, deed Mercy on- handig de deur open en schopte met haar schoenen tegen de stenen drempel om het vuil eraf te krijgen. Vervolgens liep ze naar binnen, de donkere gang in. Daar zat een oude man ineengedoken op de grond en hield met zijn hand zijn arm vast. Tegenover hem zat een moeder met een bundeltje in haar armen, waar een klein bloot voetje uit stak. Het feit dat het kindje niet bewoog en de afwezige blik in de ogen van de moeder, vertelden Mercy een verhaal dat ze al te vaak had gehoord.
10 ‘Dokter!’ riep Mercy. Ze beende de gang door, en bij elke stap die ze zette, piepten haar schoenen en maakten ze een soppend geluid. ‘Ik heb dringend hulp nodig.’ ‘Op je beurt wachten, mormel,’ gromde de oude man. ‘Er zijn nog anderen voor je.’ Hij knikte naar de moeder met de baby. De vrouw keek strak naar het vaalgroene behang, een overblijfsel uit de tijd waarin het huis nog mooi was en eigen- dom van een rijke familie. Deze families waren lang geleden vertrokken en hadden elders in Londen – op plekken waar Mercy wel van had gehoord maar waar ze nog nooit was ge- weest – grotere optrekjes gebouwd. Mercy keek naar de roerloze omtrekken van het kindje en vervolgens naar de oude man. ‘De dokter kan misschien een leven redden. Wilt u dat er twee kinderen doodgaan in plaats van één?’ Ze keek de man recht in het boze gezicht, net zolang totdat hij uiteindelijk zijn ogen neersloeg naar de modderige voet- afdrukken op de houten vloer. ‘Dokter,’ riep Mercy nogmaals, terwijl ze naar de kamer liep die dokter Bates als spreekkamer gebruikte. ‘Alstublieft, ik heb uw hulp nodig, meteen.’ Ze zag de deur op een kier staan en duwde hem open met haar heup. Bij het met planken dichtgetimmerde raam stond een groot bureau vol met boeken, papieren en inktpotten. Er brandde een lamp, de stoffi ge bol was beschilderd met mooie bloemen. Maar dokter Bates was er niet. De deur van de naastgelegen kamer zwaaide open, en er kwam een jonge man de spreekkamer binnen, met om zijn hand een verband. Hij deed net alsof hij haar en de anderen niet zag, alsof ze niet bestonden. Soms is het makkelijker voor de mensen om net te doen alsof de problemen er niet zijn, dacht Mercy. Het verdriet, de nood, de el- lende… het is soms allemaal zo overweldigend. Clara’s gewicht drukte op Mercy’s arm. Even voelde ze de verleiding om zich naast de moeder met de dode baby op de
11 grond te laten zakken en ook naar het behang te gaan staren. Maar omdat Mercy door de deuropening metaalgerinkel kon horen, dwong ze zichzelf door te lopen, terwijl ze kracht ver- zamelde om opnieuw voor een leven te vechten. ‘Dokter?’ Ze wachtte het antwoord niet af, maar liep onge- nood de kamer in. ‘Kunt u even naar deze lieve schat kijken?’ Midden in de kamer stond een tafel met daarop een kom water, waarin een jonge man zijn handen aan het wassen was. Naast de kom lagen allerlei instrumenten en andere benodigd- heden: een scalpel, een paar schaartjes, hechtdraad en naalden. De man had zijn jas over de rugleuning van een stoel gehan- gen die vlakbij stond, waardoor Mercy kon zien dat hij een gestreept vest en een mooi op maat gemaakt hemd droeg, waarvan hij de mouwen tot zijn ellebogen had opgerold. Zijn donkere haar was verfomfaaid, waarschijnlijk omdat hij de hele dag al van het ene spoedgeval naar het volgende was gerend. Zijn gezicht kwam Mercy niet bekend voor; hij was niet een van de dokters die meestal op de hulppost aan het werk waren. Maar omdat Clara meteen zorg nodig had, moest ze het maar met hem doen. Hij keek haar aan en hield even op met schrobben. Aan de rimpels rond zijn ogen en op zijn voorhoofd te zien, was hij doodmoe. ‘Ik kom zo bij u,’ zei hij – niet onvriendelijk, maar wel vermoeid. ‘Zo is te laat, meneer,’ zei Mercy, en ze liep naar de behan- deltafel. ‘Deze lieverd gaat heel snel achteruit.’ Voorzichtig liet ze het meisje zakken; haar armpjes en been- tjes zwaaiden alle kanten op, want er zat bijna geen kracht en leven meer in haar. Mercy streelde Clara’s wangetje en voor- hoofd en veegde een paar plakkerige haartjes naar achteren. Haar gezichtje was helemaal gerimpeld en haar lippen waren gebarsten; haar oogjes lagen diep in de kassen. ‘Niet doodgaan, liefje. De dokter gaat je beter maken. Be- loofd.’ Gelukkig waren de handen van de dokter inmiddels schoon.
12 Haastig kwam hij naar hen toe en ging aan de andere kant staan. Uit de bruuske bewegingen waarmee hij de polsslag van het meisje controleerde, werd duidelijk dat hij zich bewust was van de urgentie. ‘Wat zijn de symptomen van uw dochtertje?’ vroeg hij, terwijl hij haar oogleden een voor een omhoog schoof. ‘Ze is niet…’ Clara was niet Mercy’s dochtertje. Ja, ze waren allebei blond, maar zag de dokter niet dat ze geen trouwring droeg? Meteen nadat ze zich dit in gedachten had afgevraagd, sprak ze zichzelf streng toe. Ook zonder trouwring kon je kinderen hebben, in elk geval wel waar zij vandaan kwam. Dat wist deze dokter blijkbaar ook. Hij drukte een van de instrumenten tegen Clara’s borstkas en vroeg: ‘Wat zijn haar symptomen?’ ‘Ze houdt niets binnen, meneer. Niets vasts en niets vloei- baars. Alles komt er linksom of rechtsom weer uit.’ De dokter liep zo abrupt weg dat Mercy schrok. ‘Hoelang geeft ze al over en heeft ze diarree?’ ‘Het begon gisteravond –’ ‘En u brengt haar nu pas?’ In zijn stem klonk ergernis. ‘Als ik het geweten had, had ik haar eerder gebracht, meneer,’ wierp Mercy tegen. Had Clara’s moeder er maar eerder aan gedacht haar te laten roepen. ‘Koorts?’ ‘Soms wel, soms niet.’ Mompelend zocht de dokter tussen wat spullen in een kist- je, waarna hij terugkwam met een bruin glazen fl esje en een theelepel. ‘Normaalgesproken zou ik adviseren het kindje een milde zoutoplossing te laten drinken tot de infectie weg is en haar braaksel helder.’ ‘Infectie, meneer?’ ‘Haar symptomen wijzen op cholera infantum.’ Er gleed een rilling over Mercy’s rug. De meeste mensen noemden het ‘zomerdiarree’, omdat het voorkwam in de zo- mermaanden, als de goten en straten bijna ondraaglijk vies
13 waren vanwege de hitte. Afgelopen augustus had ze hulpeloos moeten toezien hoe een tiental kleine kinderen in haar buurt stierf, ook haar eigen pasgeboren broertje. ‘Dat kan niet, meneer,’ zei Mercy. ‘Het is nog geen zomer.’ ‘Cholera infantum kan op elk moment van het jaar toeslaan.’ De dokter schroefde het dopje van het bruine fl esje en goot een kleine hoeveelheid van het drankje op de theelepel. ‘De ziekte wordt in verband gebracht met besmet voedsel, waar- schijnlijk bedorven melk.’ Mercy kamde met haar vingers Clara’s haartjes naar achteren. Er was nauwelijks melk in de sloppenwijken. Was het Clara’s moeder gelukt er toch aan te komen? Zo ja, dan had ze het haar dochtertje gegeven in de veronderstelling dat ze er sterker van zou worden, niet dat ze er ziek van zou worden. ‘Til haar hoofdje op,’ instrueerde hij haar. Mercy tilde Clara’s lichaampje op. Hij bracht het lepeltje naar de mond van het meisje. ‘Ze is te erg uitgedroogd en zal niet uit zichzelf wakker worden om te drinken. De meeste kans om te genezen heeft ze als ze elke tien tot vijftien minuten acetozone krijgt.’ Verrassend voorzichtig liet de dokter het drankje op het lepeltje tussen haar lipjes glijden, waarna hij even naar het bleke, roerloze gezichtje keek. Vervolgens gaf hij het lepeltje en de bruine fl es aan Mercy. Aarzelend nam ze die aan en vroeg: ‘Meneer?’ ‘Als ik het zeg, kunt u haar de volgende dosis toedienen. Ondertussen tref ik de voorbereidingen voor een klysma.’ Mercy knikte. De dokter liep door de kamer naar het kistje en rommelde er nogmaals in. Vervolgens legde hij een spuit en een katheter klaar en maakte een drankje van de vloeistoff en uit een aantal fl esjes. Aan de mooie snit van zijn kleren en de manier waarop hij zich gedroeg, kon Mercy zien dat hij een heer was. Vreemd genoeg waren zijn gezicht en armen echter bruin als die van een dokwerker.
14 Misschien was hij onlangs teruggekomen uit India of Afrika, of een van de andere koloniën in de tropen. Ze had gehoord dat het daar het hele jaar door ontzettend heet was. Van dat soort plekken droomde ze de hele winter, als ze maar net ge- noeg kolen hadden om niet dood te vriezen, maar te weinig om warm te worden. ‘Bent u nieuw op de hulppost, meneer?’ vroeg ze, omdat ze zoals gebruikelijk haar nieuwsgierigheid niet kon bedwingen. ‘Nee,’ antwoordde hij, terwijl het stokje waarmee hij in de troebele vloeistof roerde tegen het glas tikte. ‘Ik help dokter Bates af en toe een paar dagen als ik in de stad ben.’ ‘O, dokter Bates. Nou, dat is pas echt een goed mens.’ Niet alleen hoefde ze niet te betalen voor zijn hulp, hij was ook heel aardig en gaf haar nuttige adviezen. Ze schudde het bruine fl esje. Hoeveel zou ze deze nieuwe dokter vandaag moeten betalen? Zou hij er genoegen mee nemen als ze hem haar schoenen aanbood? Het was haar laatste bezit dat nog enige waarde had. De rest had ze al lang in on- derpand gegeven. Zou ze, zoals een paar vrouwen die ze kende, bepaalde gunsten moeten gaan verlenen als ze iets nodig had? Het idee alleen al maakte dat ze bijna moest overgeven. Maar terwijl ze haar vinger over Clara’s kleine neusje liet glijden en langs de zijkant van haar gezichtje naar haar kin, kon ze zich wel voorstellen waarom sommige vrouwen zich tot dergelijke wanhoopsdaden gedreven voelden. Mercy wierp een snelle blik op de dokter en betrapte hem erop dat hij naar haar stond te kijken. Ze verwachtte half dat hij haar gedachten had gelezen, dat ze dezelfde berekenende wellust in zijn ogen zou zien die ze opgemerkt had bij Tom Kilkenny, toen hij haar vertelde dat ze als dienster in zijn pub kon komen werken. Net als ieder ander wist ze dat de diensters bij Tom meer deden dan bierpullen rondbrengen. Ze had tegen Tom gezegd dat ze nog liever naar het ar- menhuis ging. Hij had alleen maar gelachen, en haar gewaarschuwd dat
15 haar mooie gezicht lelijk zou worden in het armenhuis, dat ze in een oud wijf zou veranderen en dat niemand haar ooit nog zou willen hebben. Mercy hoefde maar aan Patience te denken, die zo veranderd was in de paar maanden dat ze in het armenhuis St. Matthew’s in Bethnal Green had gezeten. Voordat Patience erin ging, was ze als dat ene groene sprietje gras dat in een donker steegje tussen de vuilhopen boven de grond uitsteekt. Maar ze was zo weggekwijnd, dat Mercy als ze bij haar op bezoek ging, haar zus nauwelijks nog herkende. Reden te meer waarom Mercy werk moest zien te vinden, zodat Patience weer thuis kon komen wonen. De dokter richtte zijn aandacht weer op Clara, maar Mercy zag nog net de compassie in zijn ogen. Hij had medelijden met haar, omdat hij dacht dat Clara haar dochtertje was. Eigenlijk moest ze dat rechtzetten, maar wat als zijn aanname maakte dat hij harder zijn best deed om het kindje te redden? ‘Het is tijd voor een nieuwe lepel acetozone,’ zei hij, terwijl hij de katheter klaarmaakte. Mercy goot het medicijn op het lepeltje, nam Clara in haar vrije arm en liet het drankje op dezelfde manier in haar mondje glijden als de dokter had gedaan. ‘Toe maar, liefje.’ Ze stelde zich voor dat Clara aandoenlijk naar haar glimlach- te, zoals ze gisterochtend had gedaan toen Mercy alle kinderen in het gebouw waar ze woonde een half broodje had gegeven. Af en toe kreeg ze van meneer Hughes, de oude bakker op de High Street, oud brood. Het was een vriendelijk gebaar van hem. Ze veronderstelde dat hij dat deed omdat ze een keer voorkomen had dat een jongen een mand met vers brood uit zijn winkel stal. De broodjes waren hard als een tinnen pot, maar het was wel eten. En Clara was gewoon een van de kinderen die Mercy hielp wanneer ze maar kon. Ze boog zich voorover, drukte een kus op Clara’s ingevallen wangetje en wachtte tot ze haar zachte, warme ademhaling
16 voelde. Het meisje lag echter doodstil. Mercy zag het grijze drankje uit de hoek van Clara’s mond druppen. Haar maag kromp ineen, want ze wist wat dit betekende, maar ze wilde er niet aan. Ze hield het lepeltje onder het druppende medicijn en schoof het terug tussen de lippen van het meisje. ‘Kom liefje, je moet dit nemen.’ Ze probeerde het drankje in het mondje te laten lopen, maar het druppelde er weer uit. Vervolgens bleef ze het proberen en mompelde: ‘Alsjeblieft, liefje, alsjeblieft.’ Uiteindelijk voelde ze dat er zacht aan het lepeltje werd ge- trokken, in een poging het uit haar hand te krijgen. Ze wendde haar blik van Clara af en zag dat de dokter tegenover haar stond. Met gefronste wenkbrauwen keek hij haar medelijdend aan. Hoe waagde hij het zo makkelijk op te geven? Ze wilde zijn hand wegduwen, luid schreeuwen uit protest en het lepeltje vastklemmen in haar hand, alsof ze zich zo kon vastklampen aan hoop. Maar ze was inmiddels achttien en had al zo vaak de dood gezien, dat ze wist dat vechten geen zin had. Haar greep verslapte en ze liet haar handen in haar schoot vallen. De pijn in haar hart bleef echter en had haar zo stevig in zijn greep, dat het haar moeite kostte om lucht te krijgen. Ze probeerde de pijn weg te duwen, zoals ze altijd deed. Ze had lang geleden geleerd hem te negeren, anders werd ze nog gek van verdriet. ‘Het spijt me.’ Met een gekwelde blik in zijn ogen keek de dokter naar het kindje, en er verschenen nog meer diepe lijnen in zijn gezicht. Mercy boog zich voorover, kuste het meisje op haar voor- hoofd en bad dat haar kus mocht dienen als een zegen voor het kind op haar reis naar een betere plek. Want elke plek, op aarde of in de hemel, was beter dan Londen.
17 2 ‘Morgen ben je er weer, toch?’ Bates legde de laatste medische benodigdheden in het kistje en deed het deksel dicht. Joseph Colville rolde zijn mouwen af en frummelde aan zijn manchetknopen, terwijl hij naarstig een excuus probeerde te bedenken om te voorkomen dat hij nog een dag naar de hulppost van Shoreditch moest komen. ‘Ik ben bang dat ik al plannen heb voor morgen.’ Het feit dat hij een wedstrijd moest spelen op de cricketclub van Marleybone, was een zeer valide reden. ‘En overmorgen?’ hield Bates vol. ‘Je weet dat ik binnenkort naar Wiltshire moet. Ik kan er niet te lang meer mee wachten om mijn tante te bezoeken op het landgoed.’ Bates rechtte zijn rug, maar ook in volle lengte bereikte hij maar net Josephs kin. Die vond zichzelf met zijn ruim 1.85 m niet overdreven lang, maar torende wel boven Bates uit. Al was zijn vriend kleiner dan hij, hij bezat een eindeloze energie waar Joseph jaloers op was. En een grenzeloze compassie. De eenvoudige waarheid was, dat dokter Bates een heilige was. Hoe kon de man anders zo veel tijd schenken aan de allerarmsten van Londen? ‘Als je terug bent van het platteland, wil je er dan over na- denken of je je bij me wilt aansluiten?’ vroeg Bates. ‘Dan doe ik een goed woordje voor je op de universiteit, en kun je ook college gaan geven.’ ‘Ze zullen geen jonge onervaren dokter als ik willen hebben.’ ‘Nonsens, we weten allebei dat ze je graag willen hebben.’ Joseph haalde zijn schouders op. Hij was een topstudent
18 geweest. Belangrijker was echter dat de universiteit hem waar- schijnlijk alleen maar wilde hebben vanwege het prestige dat zijn geld en titels zouden opleveren. Bates schraapte zijn keel. ‘Als je lesgaf, zou je de rest van je tijd hier op de hulppost kunnen doorbrengen. De man met wie ik nu deze praktijk deel, gaat komende zomer met pensioen, en ik heb iemand nodig die hem opvolgt.’ Joseph draaide zijn rug naar Bates toe en liet zijn armen in de mouwen van zijn jas glijden. De man was inmiddels als een vader voor hem – hij verving de vader die Joseph had verloren – maar hij kon zich niet voorstellen dat hij hetzelfde leven zou leiden als Bates Ze kenden elkaar uit de tijd dat Joseph Harrow School be- zocht, waar dokter Bates destijds de dorpsarts was. Bates was degene geweest die hem had verteld dat zijn vader, moeder en broer ziek waren geworden tijdens een cholera-epidemie, die toen huishield in Londen. En dat ze alle drie waren bezweken. Toen Joseph afstudeerde aan Oxford en toe wilde treden tot het Royal College of Physicians, had Bates hem gesteund. Niemand van de adel had begrepen dat hij als man met de titel lord Colville, baron van Wiltshire, bereid was om zijn positie in het parlement en de andere privileges die bij zijn titel hoorden, op te geven, om als een gewone man aan het werk te gaan als arts. Ze hadden er niet bij stilgestaan dat hij de tweede zoon was, en dus geen recht had op de titel en het familielandgoed. Het had hen niet kunnen schelen dat hij zich door God geroepen voelde om meer met zijn leven te doen dan sigaren roken en cognac drinken in The Londen Tavern en schildpadsoep eten in de eetzaal van Surrey Oak. En ze hadden al helemaal niet begrepen dat hij dokter wilde worden en vervolgens ook nog eens besloot om als scheepsarts een reis van een jaar naar India te maken. En toen hij kort na zijn terugkeer opnieuw vertrok, deze keer als scheepsarts op een theeklipper naar Shanghai, had dat alleen maar tot nog meer roddels geleid.
19 Joseph had de keuzes die hij had gemaakt niet kunnen uit- leggen, had niet duidelijk kunnen maken wat hem dreef. Het enige dat hij toen wist, was dat hij moest gaan. En het enige dat hij nu wist, was dat hij weer moest gaan. En wel gauw. Al vanaf het moment dat de Kate Carnie vorige maand was afgemeerd, voelde hij zich heen en weer geslingerd, zoals de tijgers die hij in India in hun kooien onrustig op en neer had zien lopen. Hij was rusteloos, voortdurend op zoek naar iets wat op de een of andere manier de duisternis diep in zijn hart moest verdrijven. Er viel een stilte in de spreekkamer, waardoor goed te horen was dat de regen hard tegen het dichtgetimmerde raam sloeg. Het was mei en de avonden werden al langer, maar door het terugkeren van de regen waren de schaduwen van de nacht naar binnen gekropen. De brandende lamp midden op de tafel slaagde er niet in de duisternis te verdrijven. Joseph rolde met zijn schouders in een poging de spanning los te laten van weer een hele dag de ene na de andere arme ziel onder ogen te moeten komen. De spanning werd echter alleen maar groter, als die van vioolsnaren die onder de vaardige handen van een violist worden gestemd. Hij dwong zichzelf om te draaien en Bates aan te kijken. Zijn vriend verdiende het de waarheid te weten. Bates stond tegen de tafel geleund, zijn armen en voeten losjes over elkaar geslagen. Zijn witte haar piekte alle kanten op en zijn pak was gekreukeld, maar hij had nog steeds een zekere elegantie. Het verbaasde Joseph altijd dat deze man, die van geen ophouden wist, nooit uitgeput of van slag leek. Zijn ogen achter de hoornen bril waren groot en er stond een vaderlijke bezorgdheid in te lezen, die Joseph een onwel- kome pijn in zijn hart bezorgde. ‘Ik ben er nog niet klaar voor om me vast te leggen.’ Het was de enige verklaring die Joseph kon bedenken, dezelfde die hij de arts de laatste keer dat hij thuis was ook had gegeven. De oude man gaf nu les op het King’s Royal College of
20 Physicians, waar hij elke mogelijkheid benutte om zijn stu- denten geneeskunde aan te moedigen na te denken over de hopeloze situatie van de armen. Het was geen geheim dat de hoofdstad verworden was tot een nationale schande. De afgelopen tien jaar waren er veel meer arbeiders naar Londen gekomen dan er banen en huizen waren. De omstandigheden in de stad hadden het niveau van een crisis bereikt, van een tot dusver ongekende omvang. In de vervallen, bomvolle stadswijken leidde het tekort aan werk en huizen tot ernstige armoede, honger en ziekten. De problemen hadden een verstikkende uitwerking op het leven in misschien wel de mooiste stad ter wereld, zoals de stank van het ongezuiverde afvalwater dat in de rivier de Theems werd geloosd ervoor zorgde dat de mensen bijna geen lucht meer kregen. Bates wilde een verschil maken met zijn hulppost in Sho- reditch; hij had compassie met mensen in nood en was er elke dag voor hen. Voor zover Joseph kon zien, hadden zijn inspan- ningen tot nog toe echter geen enkel verschil gemaakt. Het gebouw, de straat en de buurt: sinds de vorige keer dat Joseph hier was, waren ze alleen nog maar verder in verval geraakt. En de mensen zagen er nog magerder en hologiger uit. De problemen leken onoverkomelijk, net zo enorm als de bergketens die hij in Indonesië had gezien. Wie was in staat om deze scheiding tussen rijk en arm te overwinnen? Het contrast tussen de twee gescheiden werelden leek totaal onoverbrugbaar. ‘Hoe houd je het uit, Bates?’ Voordat Joseph de vraag kon tegenhouden, had hij zijn mond al verlaten. ‘Hou houd ik wat uit?’ ‘De wanhoop op al die gezichten, de pijn, het feit dat je maar heel weinig voor hen kunt doen…’ Bates’ ogen vernauwden zich en hij keek Joseph nadenkend aan. Joseph waardeerde het dat zijn vriend nooit oppervlak- kige antwoorden gaf. Hij kon erop rekenen dat Bates hem de
21 waarheid vertelde, al was het niet altijd makkelijk die te horen. ‘Misschien kan ik niet iedereen helpen,’ antwoordde Bates langzaam, ‘maar ik bekommer me elke dag om diegenen die God op mijn pad brengt. Dat is elke keer één leven, één klein verschil. Mijn methoden zijn niet revolutionair. Maar ik doe het kleine waartoe God mij geroepen heeft, en als ik Hem gehoorzaam, geeft Hij me de kracht die ik nodig heb om de taak te vervullen waarvoor ik word gesteld.’ ‘Maar degenen dan die je niet kunt helpen?’ drong Joseph aan. ‘Zoals dat kindje met cholera infantum? Haar moeder kwam te laat met haar naar ons toe. Het meisje was praktisch dood toen ze hier aankwam.’ ‘Bedoel je het kindje dat Mercy naar ons toe bracht?’ ‘Ze is te jong om al moeder te zijn.’ Joseph kon zijn erger- nis niet verbergen. ‘Ze zou überhaupt geen kinderen moeten hebben, want ze heeft duidelijk geen idee hoe ze voor hen moet zorgen.’ Joseph was het niet met alle ideeën eens die zijn vrienden aanhingen omtrent de armen, vooral niet met lompe opmer- kingen als ‘geen geld, geen kinderen’. Hij ging misschien niet zo ver om te denken dat de armen geen kinderen meer moes- ten krijgen, maar na alle verwaarlozing die hij steeds weer zag tijdens zijn werk op de hulppost, vond hij wel dat arme vrouwen in elk geval geleerd moest worden hoe ze voor hun kinderen moeten zorgen. ‘Mercy is niet de moeder van dat kindje.’ Bates nam zijn bril van zijn neus en veegde hem schoon met de rand van zijn vestje. ‘Ik denk dat de moeder aan het werk was of zelf misschien ziek, en niet in staat om het kindje naar ons toe te brengen. En dat Mercy, die zag dat het kindje hulp nodig had, zo snel mogelijk hiernaartoe is gekomen, in de hoop haar te kunnen redden.’ In gedachten zag Joseph de jonge vrouw over het dode kind- je gebogen zitten, haar frêle gezicht vertrokken van verdriet, haar ogen dik van de tranen. Ze had mooie ogen, herinnerde hij
22 zich terwijl hij nadacht, vooral die blauwgroene kleur. ‘Volgens mij heb je het verkeerd. Ze was de moeder van het kindje –’ ‘Mercy brengt steeds kinderen hiernaartoe. Ze is een engel van genade in haar buurt, alleen weet ze dat zelf niet,’ zei Bates zacht grinnikend. ‘Ze doet haar naam zeker eer aan.’ Joseph zag opnieuw de vrouw voor zich, toen ze uiteindelijk was opgestaan. Tot zijn verbazing had ze zich voorovergebogen en de veters van haar schoenen losgemaakt. ‘Bedankt dat u het hebt geprobeerd, meneer,’ had ze met een gebroken stem gezegd. ‘Ik ben u daar zeer dankbaar voor.’ Vervolgens had ze haar blote voet uit haar schoen getrokken en hem deze aangereikt. ‘Wilt u mijn schoenen aannemen als betaling, meneer? Ze zijn het enige dat ik heb.’ Joseph had geprobeerd niet terug te deinzen bij het voor- uitzicht de afgetrapte schoen aan te moeten raken, om nog maar te zwijgen van het idee dat de vrouw blootsvoets door de straten van Londen zou lopen. Natuurlijk had hij erop gestaan dat ze haar schoenen hield, dat hij niet van haar verlangde dat ze hem betaalde. Volgens hem zou ze al het geld dat ze bijeen kon krijgen nodig hebben om de begrafenisondernemer te kunnen betalen voor een kistje en een fatsoenlijke begrafenis. ‘Mercy doet wat ze kan om een verschil te maken,’ vervolgde Bates. ‘Stel je nu eens voor dat iedereen dat zou doen, anderen een klein beetje hulp zou bieden. En dat we al deze kleine beetjes bij elkaar zouden optellen. Dan zouden we in staat zijn een heleboel goeds te doen.’ Joseph knikte. Hij wist dat de veranderingen ergens moesten beginnen. Klein beginnen was beter dan gewoon blijven zitten en klagen over de problemen, zoals veel van zijn collega’s ge- woon waren te doen. Hij had horen vertellen over organisaties die goede werken verrichten, over andere betrokken leden van de aristocratie die even oprecht de armen verlichting wilden schenken als zijn vader had willen doen. Maar was het niet te weinig, en te laat? ‘Ik heb een vraag aan je, jongen, en dat is deze.’ Bates zette
23 zijn bril weer op en keek hem aan. ‘Waartoe heeft God jou geroepen? Zoek je Zijn leiding, of loop je ervoor weg?’ Joseph plukte aan de grote gouden knopen van zijn jas. Hij had de conventie getrotseerd door arts te worden. Hij hielp zeelieden en passagiers tijdens hun reis. Bovendien zag hij af van de gunsten en de rechten die hoorden bij zijn positie en titel. Wat verwachtte God nog meer van hem? Deed hij niet al genoeg? Hoewel deze vragen hem evenzeer verstikten als de roetige mist die altijd boven de stad hing, slikte hij de bittere smaak weg. ‘Je weet altijd goed hoe je me aan het denken moet zetten.’ Bates zette zich af van de tafel en liep door de kamer naar Joseph toe. De oudere man omarmde hem, drukte hem tegen zich aan en gaf hem een klap op zijn rug. Toen Bates losliet en een stap achteruit deed, had hij een vriendelijke glimlach op zijn gezicht. ‘Je kunt op me rekenen, Joseph, wat er ook gebeurt. Altijd. Ik hoop dat je dat weet, jongen.’ ‘Natuurlijk,’ antwoordde Joseph. ‘Bedankt. En andersom geldt hetzelfde.’ ‘Wil dat zeggen dat je nadenkt over een maatschap?’ De ernst in Bates’ ogen verraadde Joseph meer dan woorden konden zeggen. Bates had hem nodig als hij de hulppost op langere termijn wilde kunnen openhouden. ‘Je studenten,’ zei Joseph, ‘is er niet een die je zou willen helpen?’ Bates liet zijn schouders zakken, het eerste teken van ont- moediging dat hij die dag toonde. ‘Ik heb iemand nodig met zowel tijd als geld, Joseph. De meesten van hen hebben alleen tijd, en zelfs dat in beperkte mate.’ Joseph onderdrukte een zucht. Hij was niet de oplossing voor Bates’ probleem. Zijn vriend zou vast wel inzien dat hij niet de juiste man was om zijn partner te worden op de hulppost. Ja, hij gaf om de mensen in deze buurt en ja, hij ging hier altijd weg in de wetenschap dat zijn diensten hard nodig waren en werden gewaardeerd.
24 De missie hier was echter Bates’ passie, niet de zijne. In elk geval niet zijn passie op dit moment in zijn leven. ‘Het spijt me.’ Joseph koos zijn woorden zorgvuldig. ‘Ik kan geen toezegging doen als ik weet dat ik die waarschijnlijk niet kan nakomen.’ De oudere man schonk Joseph een bedroefde glimlach en gaf hem een zacht tikje tegen zijn wang. Vervolgens draaide hij zich om, liep de gang in en zei iets tegen de koetsier van hun huurrijtuig, die even daarvoor was gearriveerd om hen samen met hun spullen naar huis te brengen. Toen hij terugkwam in de kamer, was zijn bedroefdheid verdwenen en keek hij Joseph weer grijnzend aan. ‘Als ik je niet kan overtuigen om te blijven, mag ik dan wel op je rekenen voor een nieuwe grote donatie aan de operationele kosten van de hulppost?’ ‘Dat mag je.’ De knoop in Josephs maag werd iets minder strak. Hij kon de armen dan misschien niet dienen zoals Bates dat deed, maar hij kon wel geld geven aan de zaak. Dat was ook iets waard. Toch?
Eerder verschenen van Jody Hedlund: De kindertrein: Waar het geluk wacht Een stap in het licht Wat blijft is liefde Bakens van hoop: De lichtwachter Water en vuur Baken van hoop Voorbij de horizon Thuishaven Luthers bruid Een lied in de storm De predikersbruid De zendelingsvrouw Zoeken naar Daisy Een echte heer Opstandig hart Beteugeld door liefde
J O D Y H E D L U N D H E T B R U I DS S C H I P J O D Y H E D L U N D H E T B R U I DS S C H I P D E P O S T O R D E R B R U I D E N 1 ISBN 978 90 297 2976 5 9 7 8 9 0 2 9 72976 5 N U R 3 4 2 Mercy Wilkins i s opgegroeid in het arm st e st ukje van negent iende- eeuws L onden. Als ze de kans krijgt om aan de andere kant van de oceaan een nieuw leven t e b eginnen, grijpt ze die met b eide handen aan, in de veronderst elling dat ze werk zal kunnen vinden als kindermei sje of b ediende. Wat Mercy echt er niet weet , i s dat ze aan b oord i s gegaan van een zogehet en ‘ br uid s schip’: een schip vol p ostorderbr uiden. Als Mercy op het schip de welgest elde art s Joseph ont moet en ze zijn a s si st ent e wordt , i s de aant rek kingskracht t u s sen hen moeilijk t e negeren. Maar hun ont lui kende liefde i s onmogelijk, en niet alleen omdat Mercy een p ostorderbr uid i s... Het br uid s schip i s het eerst e deel van een meeslep ende hi stori sche serie die de lezer op het puntje van haar stoel zal houden. Jody Hedlund schrijft hi stori sche romans met st erke vrouwen in de hoofdrol. Z e heeft meerdere series op haar naam st aan, zoals D e kindert rein en Bakens van hoop . S o m s v i n d j e o n d e r w e g a l j e b e s t e m m i n g BruidSschip TOT.indd 1 02-07-2020 23:17:43