Het derde doelwit
Het derde doelwit is het eerste deel in een nieuwe serie van Joel C. Rosenberg rond New York Times-buitenlandcorrespondent J.B. Collins. Van Joel C. Rosenberg verschenen eerder bij Uitgeverij Mozaïek: De laatste Jihad De laatste dagen Het Ezechiëlscenario De Tempelcodex De eindstrijd De Twaalfde Imam Operatie Teheran Uur der waarheid De ontsnapping
Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer
Bij de productie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk Forest Stewardship Council ® (FSC ®) draagt. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid. Ook is het papier 100% chloor- en zwavelvrij gebleekt. Vertaling: Daniëlle Langerak Vormgeving omslag: Wil Immink Lay-out/dtp binnenwerk: Gerard de Groot ISBN 978 90 239 9488 6 NUR 342 Oorspronkelijk verschenen bij Tyndale House Publishers Inc., Carol Stream, Illinois, USA, onder de titel The Third Target Engelstalige uitgave © 2015 Joel C. Rosenberg Nederlandse uitgave © 2015 Uitgeverij Mozaïek, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden www.uitgeverijmozaiek.nl
Voor onze zoon Jonah, wiens naam ons elke dag eraan herinnert dat God niet alleen van Israël houdt, maar ook van zijn buren en vijanden. ‘U bent een God die genadig is en liefdevol, geduldig en trouw, en tot vergeving bereid.’ Jona 4:2 b
7 Personages Journalisten J.B. Collins – buitenlandcorrespondent van de New York Times Allen MacDonald – buitenlandredacteur van de New York Times Omar Fayez – in Amman gestationeerde journalist van de New York Times Abdel Hamid – in Beiroet gestationeerde fotograaf van de New York Times Alex Brunnell – hoofdredacteur van de New York Times in Jeruzalem A.B. Collins – voormalig hoofdredacteur van de Associated Press, en grootvader van J.B. Amerikanen Harrison Taylor – president van de Verenigde Staten Jack Vaughn – directeur van de cia Robert Khachigian – voormalig directeur van de cia Arthur Harris – cia-agent Matthew Collins – oudere broer van J.B. Jordaniërs Koning Abdoellah II – heerser van het Hasjemitische Koninkrijk Jor- danië Prins Marwan Talal – oom van de koning van Jordanië en hoofdadvi- seur Kamal Jeddeh – directeur van de Jordaanse inlichtingendienst (Muk- habarat) Ali Sa’id – hoofd beveiliging van het koninklijk hof
8 Terroristen Abu Khalif – leider van de Islamitische Staat in Irak en al-Sham (isis) Jamal Ramzy – leider van de rebellen van isis in Syrië en neef van Abu Khalif Tariq Baqouba – rechterhand van Jamal Ramzy Faisal Baqouba – terrorist van isis en broer van Tariq Irakezen Hassan Karbouli – Iraakse minister van Binnenlandse Zaken Ismail Tikriti – onderdirecteur van de Iraakse inlichtingendienst Israëli’s Daniel Lavi – minister-president van Israël Ari Shalit – onderdirecteur van de Mossad Yael Katzir – Mossadagente Palestijnen Salim Mansour – president van de Palestijnse Autoriteit Youssef Kuttab – hoofdadviseur van president Mansour
DEEL 1 H H H 20 juli 1951
1 H H H Jeruzalem I k had nog nooit een koning ontmoet. Achtenveertig uur daarvoor had ik het verzoek gekregen om op een bepaalde tijd op een bepaalde plaats te zijn om Zijne Koninklijke Hoogheid te ontmoeten voor een zeldzaam interview met een bui- tenlandse journalist. Maar ik was te laat, en doodsbang. Het zweet droop over mijn gezicht en ook de achterkant van mijn overhemd was doornat. Nu de zon aan de oostelijke hemel brandde, was de koelte van de ochtend niet meer dan een vage herinnering. Mijn pas gesteven witte boord was aan het verwelken. Mijn keurig geknoopte hemelsblauwe stropdas hing nu als een strop om mijn be- zwete nek. Ik wierp een blik op mijn gouden zakhorloge, een cadeau van mijn vader na het halen van mijn diploma, en de knoop in mijn maag trok nog strakker aan. Ik haalde mijn zakdoek, die al vochtig was, uit de zak van mijn marineblauwe pak met fijne streepjes, maar hoe vaak ik ook over mijn voorhoofd veegde, ik wist dat ik de strijd aan het ver - liezen was. Het was niet alleen het drukkende weer, maar ik voelde ook de last van het feit dat ik te laat zou komen op deze afspraak, en daarmee de belangrijkste kans in mijn carrière zou missen. Al bijna een jaar had ik telkens opnieuw gevraagd om dit interview, om elke keer opnieuw afgewezen te worden. Plotseling, en schijnbaar vanuit het niets, kreeg ik echter een telegram uit het paleis, waarin ik, A.B. Collins van de Associated Press, werd uitgenodigd om naar Jeru- zalem te komen voor een exclusief interview zonder regels over wat ik wel en niet mocht vragen. Ik had het direct doorgegeven aan de redactie in New York. Zij waren opgetogen. Ik was uitzinnig. Maan- denlang had ik alles gelezen wat ik maar kon vinden over deze inte- 11
ressante, maar ongrijpbare heerser. Ik bekeek alle nieuwsbeelden die ik kon krijgen. Ik sprak met elke expert die hem kende of had ont- moet of die me ook maar het kleinste beetje informatie kon geven over wie de man echt was, wat hij wilde en wat hij van plan was.Nu was het moment aangebroken. Ik was gevraagd Zijne Konink- lijke Hoogheid Koning Abdoellah bin al-Hoessein, de heerser van het Hasjemitische Koninkrijk Jordanië, te ontmoeten bij de ingang van de Rotskoepel, om precies twaalf uur ’s middags. Dat was al over tien minuten, en met deze snelheid zou ik het niet halen. ‘Sneller, man! Kun je niet sneller?’ riep ik tegen mijn chauffeur. Voorover leunend op de achterbank wees ik door het met stof be- dekte raam van de benauwde taxi die naar sigaretten rook. Het was echter zinloze opwinding, want het antwoord was helaas duidelijk: nee, hij kon niet sneller. Het was vrijdag; de heilige dag van moslims, en het was bijna twaalf uur. Iedereen was onderweg naar de Al- Aksamoskee om te bidden. Zo was het al twaalf eeuwen gegaan, en daar zou waarschijnlijk nooit verandering in komen. Niemand maakte een uitzondering – niet voor een buitenlander, zeker niet voor een westerling en al helemaal niet voor een journalist. We waren op minder dan honderd meter van de Damascuspoort, de dichtstbijzijnde ingang van de Oude Stad, maar het verkeer stond zo goed als stil. Ik bekeek het schouwspel voor me en bedacht snel wat mijn opties waren. Voor me zag ik een klassiek voorbeeld van de Oriënt, wat ik als buitenlandcorrespondent van de Associated Press al talloze malen had gezien: een duizelingwekkende mengeling van le- vendige kleuren, doordringende geuren, exotische architectuur en intrigerende gezichten die door een castingbureau uitgekozen leken te zijn. Dit tafereel had ik gezien in Caïro, Casablanca, Bagdad en Bei- roet. Winkeliers en straatverkopers die even daarvoor bezig waren ge- weest met koffiezetten, pinda’s roosteren en het verkopen van allerlei producten, van specerijen en kookspullen tot flessen Coca-Cola en religieuze snuisterijen voor de pelgrims, sloten nu snel hun handel af. Het leek wel of alle taxi’s, vrachtwagens en personenwagens zich had- den verzameld op deze ene rotonde, terwijl de chauffeurs naar elkaar toeterden en schreeuwden omdat ze zo snel mogelijk naar huis en daarna naar de moskee wilden gaan. Ergens in de verte klonk de si- 12
13 rene van een politiewagen of een ambulance, maar ook die zou nooit door dit verkeer heen komen. Een ongelukkige agent in een stoffig olijfgroen uniform blies op een fluitje terwijl hij met een houten knuppel de richting probeerde aan te geven. Hij schreeuwde bevelen, maar niemand had aandacht voor hem.Bebaarde, zongebruinde oudere mannen met zwart-wit geblokte keffiyeh op duwden karren met verse groente en fruit zo snel ze kon- den door de vuile, ongeveegde straten terwijl anderen met geiten en kamelen zich een weg baanden tussen het verkeer door, op weg terug naar de stallen of schuren waar de dieren werden gehouden. Jongens van rond de twintig zonder baan en zonder iets beters te doen, leken zonder hun vader of grootvader in de buurt geen haast te hebben om te gaan bidden, en namen rustig nog een haal aan hun sigaret. Ze ke- ken giechelende groepjes jonge meisjes na terwijl die met hun blik omlaag gericht langsliepen, en vrouwen in lange gewaden met hoofd- doeken op keken hen afkeurend aan terwijl ze naar huis liepen met dozen eten of kruiken met water op hun hoofd. Plotseling klonk de gebiedende oproep tot gebed van de muezzin uit de luidsprekers hoog boven op de minaretten. Mijn hart sloeg een slag over. Ik had geen tijd meer. Het enige wat ik kon doen, was uitstappen en rennen. Ik schreeuwde naar de chauffeur dat hij het portier moest ontgren- delen, gooide een paar dinar op de passagiersstoel, pakte mijn leren schoudertas en zwarte gleufhoed, en rende de stenen trappen af naar de massa mensen die door het hek liepen. Terwijl ik schaamteloos langs de gelovigen snelde, besefte ik dat het er niet best voor me uit- z a g. Ik moest Zijne Koninklijke Hoogheid ontmoeten op de Tempel- berg, die de Arabieren al-Haram ash Sharif noemen. Na ontelbare te- lefoongesprekken en telegrammen van mijn kantoor in Beiroet aan de persdienst van het paleis in Amman, was het eindelijk geregeld. De ernstig bekritiseerde en meest bedreigde monarch in de hele islami- tische wereld zou me toestaan hem een dag te volgen en daarna met me aan tafel gaan zitten voor het eerste interview met een westerse journalist sinds een reeks moorden dit gebied had geteisterd. Ik mocht niet te laat komen! Het hoofd van het hof zou me dat
14 nooit vergeven. Hij had me nog op het hart gedrukt ruim op tijd te komen. Hij had beloofd dat een van zijn dienaren me daar zou op- wachten. Maar tegen de tijd dat ik aankwam, waren ze misschien al w e g.Ik baande me een weg door de massa, wat een bijna onmogelijke opgave was, maar uiteindelijk lukte het me met de grootst mogelijke moeite door de enorme stenen poort te komen. Nu was ik in de Oude Stad. Er stond echter een enorme rij mensen die de moskee in wilden. Maar ik was hier in 1948 en 1949 al talloze keren geweest als oor - logscorrespondent, en ik kende de straten inmiddels op mijn duim- pje. Daarom besloot ik een gok te wagen. In plaats van over de shuq te lopen en een van de twee hoofdwegen te nemen die naar de moskee voeren maar nu al vol stonden met moslims, ging ik linksaf, stapte een drogist binnen en voordat de ei- genaar me kon tegenhouden was ik al door de winkel gelopen en via de achterdeur weer naar buiten gestapt. Daar begon ik te rennen. Ik racete door een doolhof van smalle straatjes en steegjes, op weg naar de Sint Stefanspoort – ook wel Leeuwenpoort genoemd – in een wanhopige poging de verloren tijd in te halen. Toen ik dichterbij kwam, merkte ik eigenlijk pas dat nu echt al het verkeer stilstond. Eindelijk zag ik de grote groenhouten deuren die de toegangspoort vormden naar het centrum van het centrum, de in- gang van de vijftien hectare grote, op twee na heiligste plek van de islam. Ik was zo dichtbij, maar niemand liep door. Iedereen stond stil. En al snel zag ik waarom. De weg werd versperd door een groep Jordaanse soldaten. De mensen schreeuwden en eisten doorgelaten te worden voor het ge- bed, maar de ernstige, zwaarbewapende mannen wilden daar niets van weten en schreeuwden terug dat hun bevolen was tot nader order niemand door te laten. Ik zat vast, en net als alle mensen om me heen was ik woedend. Maar ik wist iets wat zij niet wisten. De koning was onderweg. Hij zou naar de Al-Aksamoskee komen om te bidden, omringd door lijf- wachten die vreesden voor zijn leven, en terecht.
15 2 H H H I k klemde mijn kaken op elkaar en liep verder. Met mijn perskaartje en telegram van het paleis in mijn hand zou- den de soldaten me toch wel doorlaten? Maar dan moest ik eerst bij hen komen. Het probleem was dat iedereen naar voren drong. Ieder - een wilde vooraan staan. De mensen schreeuwden naar de soldaten dat ze op tijd in de moskee moesten zijn, en hoe meer weerstand de soldaten boden, hoe woedender ze werden. ‘Blijf daar!’ riep iemand naar me. ‘Wie denk jij wel dat je bent?’ schreeuwde een ander. Toen schreeuwde een lange, gezette man met scheve tanden en haat in zijn ogen: ‘Kafir!’ Ik deinsde geschrokken achteruit. Kafir was een opruiend woord. In het alledaags Arabisch betekent het ‘ongelovige’ of ‘onrein’, maar op straat betekent het ‘heiden’. Er waren maar weinig ergere dingen waarmee een man – zeker een buitenlander – in dit deel van de we- reld aangeduid kon worden, en ik deed in een reflex een paar stappen achteruit. Het laatste wat ik op dit moment wilde, was dat het woord kafir zou vallen. In een massa mensen die al opgewonden was, kon deze term een ware rel veroorzaken, en dat zou ik waarschijnlijk niet overleven. Ik betwijfelde of de soldaten zich om mijn veiligheid zou- den bekommeren als de massa zich tegen me zou keren. Er moest een andere manier zijn om binnen te komen. Ik keek nog eens op mijn zakhorloge en kon mezelf wel voor mijn kop slaan omdat ik niet beter had nagedacht. Ik liep weg bij de massa en ging in een hoek tegen de stenen muur staan terwijl ik de emotionele uitbarstingen van de mensen om me heen observeerde. Ik zag de jonge soldaten langzaam hun geduld ver -