Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.Een vreselijk lawaai Met een ruk komt Sam overeind. Wat hoort hij toch voor lawaai? niet langer wachten, hij moet weten waarom die vliegtuigen er zijn. Hij stommelt de houten trap af en komt met een sprong op de deel terecht. Daar staat vader. Hij kijkt door de zware zwarte deeldeuren, die wijd openstaan, naar buiten. Vader
Wat is er? Waarom zijn al die vliegtuigen er? vraagt hij. Vader zegt niets, hij kijkt hem alleen treurig aan. Vader, het is toch geen
? Het woord wil niet over zijn lippen komen. Het woord dat hij weet, maar niet wil horen. Jawel. Het is oorlog, Sam! zegt vader met een gespannen stem. Oorlog! Dat vreselijke, dat gruwelijke, waar de meester pas op school over heeft verteld. Dat er gevochten wordt en mensen worden gedood en kinderen soms geen vader en moeder meer hebben? Is het bij hen nu ook oorlog? Dat zal toch niet waar zijn. Sam voelt zijn hart bonzen van spanning. Hij zucht eens diep. Net als moeder weleens doet als ze ergens over inzit. Alles is opeens zo ellendig. Zou vader nu moeten gaan vechten? Hij durft het niet te vragen. Dan zou hij alleen met moeder, Bart, Eefje en kleine Jan op de boerderij zijn en misschien wordt vader dan wel
Nee, niet verder denken, hij wordt er zo naar van. Dat is hij niet gauw. Hij is altijd stoer. Hij durft heel wat, veel meer dan zijn beste vriend Jouck en de andere jongens uit de klas. Hij heeft al veel streken uitgehaald. Oom Willem moet er altijd om grinniken. Vader en moeder niet, al ziet hij aan vaders ogen dat hij sommige dingen wel grappig vindt. Soms wordt hij door zijn vader of de meester op het matje geroepen. Dan houdt hij zich een paar dagen rustig. Maar als de jongens hem uitdagen, vergeet hij zijn goede voornemens weer. Stoere Sam noemen de jongens hem. Maar nu voelt hij zich helemaal niet stoer. Nee, hij rilt. En dat is niet van de kou. Het komt gewoon door dat ellendige geluid van de zware vliegtuigen die steeds maar over hun boerderij blijven vliegen. Hoe kan het toch dat er op zon prachtige dag, waarop de zon zo mooi schijnt, opeens oorlog is? Ga maar vast naar de keuken, daar is je moeder met Eefje, zegt vader. Sam kijkt nog even naar de lucht. Dan loopt hij bij vader vandaan, die bij de deeldeuren blijft staan. Hij wacht zeker op Bart, die nog in de schuur is. Als Bart klaar is, gaan ze eten. Sam duwt de groen geverfde deur naar de keuken open. Moeder staat bij de grote houten tafel brood te snijden. Ze heeft haar nachthemd nog aan en haar donkere vlecht hangt op haar rug. Ze kijkt op als hij binnenkomt en laat het mes zakken. Eefje zit als een bang vogeltje op de stoel naast haar. Alleen kleine Jan slaat met zijn handen op de kinderstoel. Boem! boem! roept hij. Moeder
zegt Sam. Zijn stem beeft een beetje. Ja jongen, het is zover. De vijand is ons land binnengevallen. Moeder gaat zitten en legt het mes waarmee ze het brood aan het snijden was weg, want Eefje kruipt tegen haar aan. Ik ben zo bang, mama, fluistert ze. Haar blauwe ogen staan vol tranen. Moeder strijkt Eefje over haar donkerblonde krullen. De Heere kan ons bewaren, Eefje, zelfs in het grootste gevaar. Eefje knikt opgelucht, haar krullen dansen daarbij om haar ronde gezicht. Moeder snijdt nog een paar sneden brood af, dan maakt ze het mes schoon en legt het in de keukenla. Wil jij even bij Eefje en Jan blijven, Sam? vraagt ze. Dan ga ik me aankleden. Moeder wil naar de slaapkamer lopen, maar blijft nog in de keuken, want buiten is het weer een gruwelijk lawaai. Pas als het wat rustiger wordt, gaat ze zich aankleden. Als moeder weg is, blijft het stil in de keuken. Zelfs Jan zit bang naar buiten te kijken, Hij voelt vast de spanning omdat zij zo stil zijn. Boem, boem, mompelt hij als hij weer vliegtuigen hoort. Even later is er geluid op de deel. Vader komt met Bart de keuken binnen en moeder komt ook uit de slaapkamer. Ze gaan aan tafel. Vader zit aan het hoofdeinde. Sam aan de andere kant van de tafel, tegenover vader. Kleine Jan zit naast moeder in de kinderstoel. Eefje zit tegenover moeder en Bart zit naast Eefje. Op hun vaste plek. Het is allemaal vertrouwd en toch is alles anders. De ketel op het fornuis fluit. Moeder staat op, schenkt het kokende water in de gele emaillen theepot en zet die op het aanrecht. Dat doet ze altijd sinds Jan een keer aan de punt van het tafelzeil heeft getrokken en de theepot bijna over zich heen kreeg. Dan gaat moeder weer zitten. We zullen bidden. Vader vouwt zijn grote, sterke handen. Hij dankt voor de nacht en vraagt om een zegen voor de dag. Wilt U ons bewaren nu er zo veel gevaar is, bidt vader ook. Zwijgend eten ze hun brood. Zelfs kleine Jan eet stilletjes zijn pap, die moeder hem voert. Hij blaast niet één keer ondeugend belletjes, maar hapt alles op en kijkt af en toe met grote bruine bange ogen naar moeder. Anders lust Sam meestal graag nog een extra snee brood, maar vanmorgen kan hij zijn twee sneden amper op krijgen. Hij neemt steeds een slok thee, dat helpt een beetje. Het brood blijft anders in zijn keel steken. Bart zit ook nog op zijn laatste stukjes te kauwen. En moeder eet bijna niets. Alleen vader heeft zijn brood al op. Moeder schenkt nog een kop thee voor hem in. Als ze eindelijk hun brood ophebben, pakt moeder de Bijbel van de schoorsteenmantel en geeft hem aan vader. Ik zal vandaag Psalm 91 lezen, zegt vader Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen
Stil luistert Sam. Het zijn bekende woorden, die vader veel vaker gelezen heeft, maar ze klinken nu heel anders. Het lijkt of vader de psalm ook anders voorleest dan normaal. Meer, hij weet niet goed hoe hij het zeggen moet, meer of vader zelf ook aandachtig luistert naar wat hij leest. Hij zal U dekken met Zijn vlerken en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen. Dekken met Zijn vlerken
Net als de moederkip doet als er gevaar is. Dat heeft hij van de week nog gezien. Gijs, de grijze kater, kwam eraan. De moederkip zag Gijs en tokte naar haar kuikens dat ze moesten komen. De gele pluchen bolletjes renden op hun kleine pootjes naar haar toe. Ze kropen onder haar veilige vleugels. Daar hoorde Sam ze tevreden piepen. Als de psalm uit is, blijft het stil. Wat zijn Gods kinderen toch gelukkig, zegt moeder dan, terwijl ze een paar kruimels naar het midden van de tafel veegt. Zij kennen die Schuilplaats en mogen onder Zijn vleugelen rusten. Zelfs in het grootste gevaar. Dat zijn ze, stemt vader toe. Dan dankt hij. Goed uitkijken als jullie naar school gaan, zegt hij voor hij naar de schuur loopt om de beesten te gaan verzorgen. Sam, let jij op Eefje? Ja vader. Hij let altijd op zijn zusje, zelfs op Bart. En vanaf vandaag zal hij dat zeker doen. Mooi. Vader blijft in de deuropening staan, alsof hij nog wat wil zeggen. Dan zet hij zijn pet op zijn donkerblonde krullen. Dag hoor, zegt hij en gaat aan zijn werk. Moeder maakt de tas klaar waar voor ieder een trommeltje brood en een flesje melk in zit. Sam draagt de tas altijd op zijn rug. Hij is de oudste, dus hij kan dat het beste doen. Hij doet hem alvast om, maar hij hoeft nog niet naar school, het is nog te vroeg. Hij zal eens op de deel gaan kijken hoe het met Hillie is. Hij duwt de keukendeur open. Het licht valt met een straal door het deelraam naar binnen en werpt een glans op Hillie, die hinnikt als zij hem aan ziet komen. Haar mooie bruine vacht glimt in de zonnestralen. Ze lijkt gespannen. Sam aait haar over haar zachte fluwelen neus en drukt zijn wang tegen Hillies gezicht. Het is oorlog, Hillie. Ik vind het zo griezelig, maar vader heeft gebeden of de Heere ons wil bewaren
En de Heere kan alles, fluistert hij in Hillies oor. Hillie hinnikt zacht. Ik zal ook voor jou bidden, hoor, gaat Sam verder. Dat er niks met jou gebeurt. Hij moet er niet aan denken dat ze Hillie niet meer zouden hebben. Hillie is zon lief paard. Hij vertelt Hillie alles. Zelfs dingen die hij aan Jouck niet vertelt. Bij Hillie is alles veilig. Ze heeft van die trouwe bruine ogen. En zoals haar ogen zijn, zo is Hillie. Ze zijn thuis allemaal dol op Hillie. Vader en moeder, Bart en Eefje en zelfs de kleine Jan. Maar híj gaat het meest van allen naar haar toe. Elke dag gaat hij een poosje bij haar praten of op een baal stro bij haar zitten lezen. Dat vindt Hillie ook fijn. Dat kan hij merken. Opeens gaat de keukendeur open. Moeder kijkt om de hoek. Sam, waar zit je? O, ben je daar? Dat dacht ik al. Kom jongen, je moet nodig naar school. Bart en Eefje zijn al buiten. Ja, ik kom. Hij streelt Hillie over haar glanzende hals. Tot vanmiddag, Hillie. Hij gooit nog wat hooi in haar ruif en gaat dan achter moeder aan naar buiten. Bart en Eefje staan onder de grote appelboom, die voor het huis staat, al op hem te wachten. Opschieten, we zijn laat! roept Bart. Hij loopt met Eefje alvast naar de grintweg die naast hun huis loopt. We zullen vast geen straf krijgen. Het is zon vreemde dag, zegt Sam. Dat denk ik ook niet, antwoordt Bart, maar hij loopt toch hard door. Bart wil altijd op tijd zijn. Hijzelf is vaak op het nippertje, maar het is nog steeds goed gegaan. Nu moeten ze wel erg haasten. De tas tikt steeds zacht op zijn rug. Ze zijn aan het eind van het pad en slaan af naar de zandweg. Eefje moet rennen om hen bij te kunnen houden. Bart en hij hebben natuurlijk veel langere benen dan Eefje. Hij is tien, Bart is acht en Eefje is pas vijf jaar, maar ze houdt hen toch bij, al hijgt ze een beetje. Nog even flink doorlopen. Daar staat de school al tussen de hoge bomen. Meester Van Harten, de bovenmeester, wil de deur net dichtdoen. Ze rennen naar de deur. Dat is op het nippertje, zegt meester Van Harten. Ja, we zijn te laat weggegaan, geeft Bart toe. Dat komt
door
de oorlog, hijgt Eefje. Er springen tranen in haar ogen. Ik begrijp het, zegt de meester. Hij legt een hand op Eefjes blonde krullen en kijkt hen vanachter zijn gouden bril vriendelijk aan. Ga maar gauw naar je klas. Ja meester, knikt Sam. Hij brengt Eefje naar haar klas. Bart loopt met hem mee de lange gang door en gaat een andere deur in. Hij moet nog twee deuren verder. Hij hangt zijn jas en tas aan de kapstok in de gang en loopt naar het lokaal. De deur van de klas zit dicht. Hij doet hem voorzichtig open. De meester staat voor het bord, hij kijkt wel naar hem, maar zegt er niets van dat hij te laat binnenkomt. Dat is een wonder, want meester De Bruin is een fijne meester, maar ook streng. Veel strenger dan de bovenmeester. Bij het minste of geringste laat hij strafregels schrijven. Hij wil dat er orde is. Dat is er ook bij hem in de klas. Morge, groet Sam en laat zich naast Jouck in de bank vallen. Wat ben je laat, zegt Jouck. Ben je ook zo geschrokken? Ja, daarom ben ik zo laat. Bruuntje zegt er niets van, fluistert Sam. 17 Stttt
de meester
, zegt Beppie achter hem. Oei, de meester staat naast hem! Dat had Sam niet gezien. Zou hij gehoord hebben wat hij net zei? Dan is hij niet gelukkig. Hier niet en thuis straks evenmin
Iedereen is er. We kunnen beginnen, zegt de meester. Hij loopt naar voren, dat gaat niet makkelijk, hij trekt altijd iets met zijn been. Dat komt omdat hij een jongetje heeft gered dat bijna verdronk. Hij is daarna heel ziek geweest van de kou en heeft dat kreupele been er ook aan overgehouden. Als de meester naar het bord loopt, kijkt Sam vlug achterom en fluistert: Bedankt, Beppie. Beppie lacht. Ze heeft een leuk gezicht met van die groene ogen en kastanjebruin haar. Ze is ook altijd heel vriendelijk, net als haar moeder. Haar vader is minder
De meester staat weer voor de klas. Lijkt het zo of kijkt hij extra lang naar hem? Sam vouwt zijn handen alvast en kijkt wat naar beneden. Hij wacht in spanning af. Eerbiedig, jongens en meisjes, klinkt de stem van de meester. Gelukkig, hij is er goed vanaf gekomen