Het uur van de engel Uur van de engel nw.indd 1 11-03-15 12:20
Uur van de engel nw.indd 2 11-03-15 12:20
Karel Schoeman Het uur van de engel vertaald door Rob van der Veer Uur van de engel nw.indd 3 11-03-15 12:20
Het uur van de engel maakt deel uit van de reeks ‘stemmen’. De vertalingen verschijnen in dezelfde volgorde als de originelen: 1. Verliesfontein (1998, vertaling in voorbereiding) 2. Dit leven (1993, vertaling 2014) 3. Het uur van de engel (1995, vertaling 2015) Op bladzijde 443 is een verklarende woordenlijst opgenomen. Oorspronkelijke uitgave: Die uur van die engel Copyright © Karel Schoeman (Originally published by Human & Rousseau, an imprint of NB Publis- hers, Cape Town, South Africa in 1995) Deze uitgave © Rob van der Veer De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van het Ne- derlands Letterenfonds. De vertaler bedankt Zandra Bezuidenhout en Duco Stadig voor hun hulp en advies. 2015 Brevier uitgeverij – Kampen www.brevieruitgeverij.nl De uitgever ontving voor deze uitgave in het kader van schwob.nl een subsidie van het Nederlands Letterenfonds. Omslagontwerp: Dajella Overweg Opmaak binnenwerk: Stampwerk ISBN 9789491583506 NUR 302 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden ver- veelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaan- de schriftelijke toestemming van de uitgever. Uur van de engel nw.indd 4 11-03-15 12:20
5 Aankomst Licht, ruimte, gloed. Stof. Een laag land, een wijd land van gesteente en struikjes en doodgevroren gras, van lege kloven waardoor het water in de regentijd wegstroomt; een schapen- wereld, waar de boerderijen onbewoond staan en geen scha- pen meer weiden. Steenbanken, steenhellingen, steenheuvels, wisselend van kleur en gedaante in het heldere licht van de winterdag en de trage bewegingen van wolken voor de zon. Schaduwen schuiven over het veld en vullen de lege kloven kortstondig met hun vloeiing, schaduwen stromen over de heuvels en beroeren het land met de geheimzinnigheid van hun beweging. Er staan geen wegwijzers meer om de bezoe- ker door de leegheid te leiden, de naambordjes zijn verwij- derd en de boerderijhekken gesloten, het slotwerk is verroest; het huis staat er verlaten bij terwijl het houtwerk kraakt en barst, en de ruiten zijn gebroken. Er zijn nog wel verspreide sporen van het leven dat hier ooit heeft bestaan, een spreuk die aan de muur is vastgeprikt of een almanak aan een spijker, maar het behang krult al los van de muur, de zinken platen beginnen los te zitten, de vloerplanken deinen al onder je voeten; door opengelaten deuren en ramen vliegen vogels in en uit om hier hun nest te bouwen. Het leven van vroeger is geweken, en de enige beweging die nu is overgebleven, is de darteling van de vogels, het enige geluid is het gekraak van een openstaande deur die heen en weer zwaait in zijn schar- nieren, het geklap van een zinken plaat die is losgekomen, het getik van een tak tegen een ruit. Dan is alles weer stil en heeft het gebouw geen verdere inlichtingen te verstrekken; maar over het wijde land daarbuiten vloeien de patronen van zonlicht en schaduw verder. In die wijdte, tussen de heuvels, in de dalen, door de roerloze stilte op het heetst van de mid- dag zou de eenzame zoeker misschien het geheim kunnen vinden, struikelend over de losse keien op de hellingen waar antilopen van hun slaapplekje opspringen, in het ravijn waar Uur van de engel nw.indd 5 11-03-15 12:20
6 bosduiven op#adderen en het water druppelsgewijs van de rotsrichel sijpelt. In de dalen tussen de heuvels zou je kunnen verdwalen, zoekend op het heetst van de dag, naar het on- grijpbare geheim waar het landschap op wijst. De heuvels schuiven voorbij, de bergen golven weg naar de wazigheid van de verte; de schaduw van de wolken schuift over het land, over de ontruimde stallen en lege veekralen, over de rechte, lege weg. Er staan geen verkeersborden meer, geen kilometerpaaltjes om de afstand aan te duiden, en op ge- heugen en intuïtie reis je verder, het verleden tegemoet. Hier ergens achter de einder moet het dorp liggen, hier ergens in de ongemarkeerde wijdheid van veld, heuveltjes en heuvel- groepen ligt de bouwval van een huis, het overwoekerde graf, de ongemarkeerde steen; ergens, als je weet waar je moet zoe- ken, in deze wijdte waar geen merktekens zijn overgebleven, in het heldere licht op het heetst van de dag. Uur van de engel nw.indd 6 11-03-15 12:20
7 Het uur van de engel Kort na het middaguur op een doordeweekse dag aan het einde van de zomer in het jaar 1838 verscheen de engel van de Heer aan Daniël Josias Steenkamp toen hij de schapen van zijn broer aan het hoeden was in het veld. Hij – de engel – bezette, voor zover uit het beschikbare getuigenis kan worden vastgesteld, een plaats in de lucht, ongeveer drie duim boven een doornstruik, althans, dat valt opmaken uit de beschrijving van dit gedenkwaardige gebeuren die door de begunstigde zelf werd nagelaten. De verschijning was natuurlijk enigszins verrassend voor de jonge boerenknaap die pas zeventien was, want al kan ge- zien de omstandigheden een zekere bekendheid met de Bijbel verondersteld worden, en zou je zelfs het vermoeden willen uitspreken dat hij met een platenbijbel vertrouwd moet zijn geweest, toch had hij weinig onderwijs genoten en bleef zijn ervaring buiten de alledaagse werkelijkheid van het landelij- ke leven beperkt tot het bijwonen van de Avondmaalsviering in Colesberg, waar hij ook enkele jaren geleden belijdenis had gedaan. Doch hoewel een en ander verrassend was, zou het niet met volkomen juistheid als onverwacht beschreven kunnen worden, en ook kan de ziener niet als onvoorbereid worden beschouwd, want toen de verschijning waarneem- baar voor hem werd – de oningewijde twijfelt hier enigszins over de correcte woordkeuze, zich levendig bewust van zijn onkunde aangaande de benodigde terminologie – zat hij net te bidden, zoals zijn gewoonte was wanneer hij zich overdag met de schapen in het veld bevond, geknield op een platte steen, met opgeheven handen en zijn gezicht naar de hemel gekeerd, zijn ogen dicht in de concentratie van zijn gebed: hij was zoals gewoonlijk gekleed, zo valt met redelijke ze- kerheid uit latere getuigenissen vast te stellen, in een hemd en een ruwleren broek, en zijn blote voeten waren gestoken in ruwleren schoenen, die door hemzelf of zijn broer waren Uur van de engel nw.indd 7 11-03-15 12:20
8 gemaakt, en zelf vermeldt hij in een van zijn latere gedichten over het onderwerp dat hij zijn jasje had uitgetrokken en op- gevouwen had weggelegd onder een struik. Hij was zich be- wust – zo mag geredelijk worden aangenomen – van de hitte van de zon op zijn rug en de gloed van het gesteente onder zijn knieën, maar volgens zijn latere getuigenis had hij volhard in die ongemakkelijke houding, waaraan hij door langdurige oefening al gewend begon te raken. Het duurde lang voordat zijn middaggebed beëindigd was en hij zijn ogen weer open- deed, en toen dat gebeurde, werd hij een ogenblik verblind door de felheid van het licht, want de zon had kort daarvoor zijn hoogste punt bereikt, maar toen hij weer aan het daglicht en het vertrouwde landschap gewend raakte, had hij tevens de nog grotere helderheid bespeurd van de verschijning die zich voor hem bevond. Hoe de engel er precies had uitgezien, wist Daniël Steen- kamp in zijn latere gedichten en verklaringen over het onder- werp niet te vermelden, en ook wanneer hij er nadru kkelijk over aan de tand werd gevoeld, verstrekte hij volge ns de in- lichtingen geen grote duidelijkheid over het onderw erp, wat door lichtgelovige lieden werd aangegrepen als rede n om de verschijning in haar geheel in twijfel te trekken, terwijl ande- re belangstellenden dit echter welwillend weten aan het lichte spraakgebrek waaraan hij leed. Gedachtig aan de pla tenbijbel waarvan de hypothetische kennis al is geopperd, kan een wui- vend gewaad, vleugels en mogelijk ook een zwaard, e en olijf- tak of een lelie als waarschijnlijk worden veronder steld, en de exegeet ziet zich dan ook gedwongen om te woekeren met de feiten waarover hij beschikt. Wanneer Steenkamp in een hoek werd gedreven en er niet meer omheen kon draaien, s prak hij wel over een ‘jonge man’, maar dat gebeurde slechts onder druk en ging gepaard met aanmerkelijke tegenzin, en zelf s verkoos hij klaarblijkelijk om de kwestie van zowel geslach t als ouder- dom in het midden te laten, en trouwens zover mogel ijk iedere verwijzing naar de verschijning te vermijden: niet alleen weer- hield hij zich ervan om zich te beroemen op de onde rscheiding die hem te beurt was gevallen, maar ook ziet het er zelfs naar uit dat hij er aanzienlijk ongemak van heeft onderv onden. Uur van de engel nw.indd 8 11-03-15 12:20
9 De engel had hem roerloos aangekeken, vlammend boven de doornstruik, (en hier heeft de exegeet weer vaste grond onder zijn voeten, want dat gegeven is in verzen vastgelegd, alhoewel de dichterlijke vrijheid ook de nodige speelruimte mag worden vergund); niet helemaal recht in zijn ogen, maar een stukje hoger, alsof hij zich wel van de knielende jonge man tegenover hem bewust was, maar het eigenlijk niet nodig vond om dat op enige manier te laten merken, en evenmin had hij een beweging gemaakt of neiging tot spreken ver- toond. Bij de jonge man was het ook niet opgekomen om zelf te proberen een gesprek met de hemelse afgezant aan te knopen, en hij beschouwde het als voldoende om deze zicht- bare bekroning van zijn gebed te accepteren en met overeen- komstige roerloosheid te bejegenen, knielend op de steen in de middagzon, met opgeheven handen en open ogen, zich bewust van de echtheid van de uitzonderlijke verschijning zoals hij zich bewust was van de gloed van de zon, de hitte van de dag en de toenemende hardheid van de steen onder zijn knieën. Hoe lang de woordenloze confrontatie van bekijkende en bekekene had geduurd, wist Daniël bij latere ondervraging ook al niet met enige schijn van juistheid aan te geven: heel lang, verklaarde hij bij gelegenheid, met de vaagheid die zijn geloofwaardigheid op zo’n noodlottige wijze had ondergra- ven, maar een andere keer liet hij zich ontvallen dat zijn besef van de bewegingen van de schapen tussen de struikjes en van de wolken die achter de heuvelrand opdoken nauwelijks door de verschijning was verstoord. Hoe dan ook, na een gegeven, onbepaald tijdsverloop was de verschijning weer verdwenen of werd hij in elk geval op een niet nader aangeduide wijze aan het oog onttrokken: heel langzaam, volgens een verkla- ring die hij bij een zekere gelegenheid heeft gegeven. Zoals een wolk, was er aan hem gevraagd, en hij had geantwoord, ja, zoals een wolk. Een andere keer waren zijn woorden in dit verband echter: ‘Opeens was hij weg.’ Daarna had de jongen een snelle blik op zijn schapen geworpen, die verspreid rond- liepen, traag op het heetst van de dag, en toen was hij in de schaduw van een struik gaan liggen, want hij had beseft dat Uur van de engel nw.indd 9 11-03-15 12:20
10 hij heel moe was. Het was echter slechts de eerste van een lange reeks soortgelijke verschijningen over een tijdperk van tien jaar of langer, en na een tijdje was de jongen gewend geraakt aan de aanwezigheid en het gezelschap van engelen wanneer hij in het veld schapen hoedde of op een andere ma- nier doende was, en waren ze vertrouwde metgezellen voor hem geworden. Gezien de lange tijd die is verstreken, het onbetrouwbare ge- heugen van de bejaarde, nog levende getuigen, de onvolledige kerkbescheiden uit de eerste jaren van onze kerkgemeente- geschiedenis in het binnenland, en in zekere mate ook het gebrek aan voldoende documentatie van enige andere aard, is het momenteel een bijna onbegonnen taak om grotere dui- delijkheid over de *guur van de reeds lang ontslapen broeder D.J. Steenkamp te krijgen, alhoewel schrijver dezes in de loop van zijn navorsingen meermalen doelbewuste pogingen in die richting heeft aangewend. Door de vriendelijke welwil- lendheid van onze weleerwaarde ambtsbroeder te Colesberg was het ons mogelijk om inzage in de kerkbescheiden van zijn gemeente te verkrijgen, maar daar, noch in de archieven van onze eigen kerkgemeente konden we aan belangrijke in- lichtingen over deze omstreden *guur komen. Onweerstaan- baar neemt de indruk dus bij ons toe dat de vrome kerkva- deren van de vorige generatie weliswaar verontrust werden door de verschijnselen rond broeder Steenkamp, maar het in hun wijsheid toch niet raadzaam achtten om de zaak verder te voeren of formeel bij de kerkelijke overheid aanhangig te maken. Deze verwikkeling kan door het nageslacht slechts wor- den betreurd, want ach, hoe graag zouden wij niet uit no- tulen of verslagen nadere informatie over deze interessante *guur verkrijgen! Ook had dit besluit, hoe verstandig het op zich naar alle waarschijnlijkheid ook was, als betreurens- waardig nevene/ect dat de geruchten over Daniël Steenkamp die onder zijn tijdgenoten in omloop waren, bij gebrek aan nauwkeurig onderzoek nooit als ongegrond en onverant- woord aangemerkt konden worden, maar in de volksmond Uur van de engel nw.indd 10 11-03-15 12:20
11 en volksherinnering bewaard zijn gebleven, en om die reden wordt zijn nagedachtenis nog steeds door een vaag en on- verklaard zweem van afkeuring omgeven. Het kan de vrome vaders en moeders uit onze pionierstijd nauwelijks kwalijk worden genomen wanneer ze zich liever niet over dit onder- werp uitlaten, zelfs niet in dit late stadium en dertig jaar na het overlijden van de betrokkene. Hoe dikwijls hebben we deze verstaanbare doch onberedeneerde kiesheid niet moeten betreuren wanneer we haar in de loop van onze onderzoe- kingen tegenkwamen, en tegenover een dienaar des Woords bleken de mensen extra onwillig om zich aan een uitspraak over hem te wagen. Zo sterk was de tegenzin onder onze bejaarde gemeenteleden om hun herinneringen aan Daniël Steenkamp met ons te delen, dat we bij gelegenheid haast de indruk kregen dat het onderwerp dat destijds binnen de grenzen van de huidige gemeente algemene ruchtbaarheid genoot, thans doelbewust wordt verzwegen. Op zijn hoogst is zo’n ondervraagde bereid toe te geven dat ‘Danie’ maar ‘een rare kwibus ’ was, zoals men het goedig uitdrukt, en dat hij ‘ versjes ’ had gemaakt; maar uit de visioenen die hij naar eigen getuigenis had gezien en uit de innige vroomheid van zijn geestesleven die uit zijn nagelaten geschriften spreekt, konden wij geen verdere informatie halen. Hoe bedroevend is het niet dat deze valse schroomvallig- heid ons verhoedt om nadere kennis van het verleden in te winnen en voor het nageslacht op te tekenen! Hoe snel zijn de leden van dit pioniersgeslacht niet uit ons midden aan het verdwijnen, en mét hen verdwijnt een schier onvervangba- re informatiebron voor onze kennis over de stichtingsjaren van onze Kerk in de Oranje-Vrijstaat en de Godgewijde mannen die voor de verbreiding van Gods rijk in deze on- beschaafde gewesten verantwoordelijk zijn geweest waren en wier gedachtenis we gaarne naar behoren in ere zouden willen houden. Ook de naam van Daniël Steenkamp zou- den we voorlopig graag onder die van de stichters en eerste kerkvaderen in de Transgariep willen scharen, en hoewel we openlijk toegeven dat hij tijdens zijn eigen leven in bepaalde opzichten een omstreden *guur geweest schijnt te zijn en dat Uur van de engel nw.indd 11 11-03-15 12:20
12 er ook vandaag de dag nog zekere twijfels of reserves over hem schijnen te bestaan, willen we er tevens op wijzen dat het bij de beschouwing van de vorige generaties nodig is om concessies te doen aan de moeilijke omstandigheden waarin de Christelijke gemeenschappen zich hier in de afzondering hebben moeten handhaven te midden van Basters, Griekwa’s en Bosjesmannen, en aan de vaak overdreven waakzaamheid en strengheid waarmee de plaatselijke ambtsdragers hebben moeten optreden teneinde de zuiverheid van de leer en de soevereiniteit van het kerkelijke gezag te handhaven. Laten we ons echter niet blind staren op geruchten waarvoor geen be- vestiging gevonden kon worden en laten we geen al te groot geloof aan ongestaafde overlevering hechten. De verspreide geschriften van de hand van de ontslapen broeder waarin we door de welwillendheid van zijn nabestaanden het voorrecht hebben gehad om inzicht te krijgen, getuigen weliswaar niet van uitzonderlijke geletterdheid en worden dikwijls aange- boden in de vorm van psalmachtige berijmingen die helaas afbreuk doen aan hun zuiverheid, maar desalniettemin, hoe gebrekkig hun uiterlijke vorm soms ook mag zijn, wat zijn de erin uitgedrukte gedachten op zich zuiver, wat is het streven naar vroomheid en dienstbaarheid in algehele overgave aan de almachtige Schepper oprecht, wat is de uitbeelding van de innige Godsbeleving ontroerend! Hoe diepbedroevend is het niet dat er geen groter aantal van dergelijke geschriften uit vorige generaties voor ons bewaard is gebleven, waarin de overwegingen, gebeden en verzuchtingen uit een kerk- en kerkgemeenteloze tijd zijn vastgelegd tot stichting en lering, tot mogelijke beschaming en verhoopte navolging van een nageslacht dat oneindig meer bevoordeeld is. Als evangeliedienaar van de gemeente waarin Daniël Steenkamp is overleden en waar hij begraven ligt, is schrijver dezes zich bewust van de heel bijzondere verplichting die op hem rust om zijn nagedachtenis in ere te herstellen en wijdere bekendheid te verlenen aan zijn uitzonderlijke getui- genis als Christengelovige. Tevens vertrouwt hij er nog steeds stellig op dat het door volgehouden vlijt mogelijk zal blijken om meer aangaande het leven en de werken van deze eigen- Uur van de engel nw.indd 12 11-03-15 12:20
13 soortige doch overtuigde zelf-opgeleide Christen te kunnen vaststellen, en zelfs wil hij de stoute hoop koesteren dat er nog verdere onvermoede geschriften van de hand van de ontsla- pene het daglicht zullen zien. Zo hopen we bijvoorbeeld om bij gelegenheid van een buitenkerkse dienst het graf van de dichter te kunnen opsporen op de afgelegen boerderij in dit district waar hij overleden is, een graf dat in een verwaarloos- de toestand heet te verkeren, en slechts onlangs is ons ter ore gekomen dat zijn laatste nog in leven zijnde zuster thans op hoge leeftijd in het district Hopetown woonachtig is, zodat, indien de nodige tijd voor de lange reis opzij gezet kan wor- den, het zelfs nog mogelijk zou blijken om nadere informatie bij deze vrome oude moeder te verkrijgen. Tot zover Gottlob Deodatus Heyns, V.D.M., achter zijn bu- reau in de studeerkamer van de pastorie, met de inktkoker naast zich en het Nederlandse woordenboek zo voor het grij- pen, gelaarsd en gespoord voor zijn uitstapje in de letterkun- de. Maar heel veel verder is hij met de vrome, godgewijde broeder niet gekomen. Wat verwachtte dat heerschap eigen- lijk dat die armzalige oude mannetjes en vrouwtjes hem over Gekke Danie Steenkamp zouden vertellen wanneer ze volko- men onthutst hier het heiligdom ingesleept werden om aan de tand gevoeld te worden of wanneer hij ze in hun woonka- mer met huisbezoek bestookte, zijn Bijbel onder zijn arm? Ja, hij had zo’n beetje rondgescho/eld in de kerkboeken en wie weet waar nog meer; wie weet wat hij niet allemaal in handen had gekregen en weer had vernietigd omdat het niet onder de godzalige kudde in zijn kerkelijke kraam te pas kwam? Jazeker, overwegingen, gebeden, verzuchtingen, die kende hij goed genoeg wanneer hij ze eenmaal onder ogen kreeg, maar van de dichtkunst had de vrome leraar niet het #auwste benul. Hij was met een van de rijke Minnaars van Kalkoenkrans getrouwd, en het ontzag dat hij niet zelf door zijn ambt kon inboezemen, daarvoor heeft zijn schoonfamilie wel gezorgd, met hun geld; de oude George Minnaar was geen man die met zich liet sollen. O, hij had daar in de pastorie als een heer geleefd, met al zijn literaire bedoeninkjes om zich bezig te Uur van de engel nw.indd 13 11-03-15 12:20
14 houden, en het was voor hem maar een peulenschil om in zijn studeerkamer te zitten en de hulp van zijn weleerwaar- de medebroeders in de naburige gemeentes in te roepen en de oude mannetjes en vrouwtjes op te trommelen zodat ze aan de tand konden worden gevoeld. Nee hoor, zo kost het geen moeite om voor een groot onderzoeker en zelfs schrij- ver aangezien te worden door mensen die niet hun best doen om een beetje scherper te kijken. Heeft Theodorus Amadeus Heyns zich echter ooit ingespannen om bij het graf van de dichter te komen ‘op de afgelegen boerderij in dit district waar hij overleden is’, wiegend op de veren en de kussens van de herderlijke sjees naar Witlaagte? En hoe ver zouden de paarden van de pastorie ooit op de weg naar Hopetown zijn gekomen? Nee hoor, achter het bureau zit het nu eenmaal geriefelijker, en voor schrijfwerkzaamheden hoef je niet eens je jasje uit te trekken. Wie was het die destijds helemaal naar Witlaagte is gereden en een halve dag heeft rondgezocht met Faans Engelbrecht, Kosie Landman en de schaapherder; wie heeft de schaapherder aangewezen waar hij moest graven en wie is er eigenhandig in zijn hemdsmouwen onder het struik- gewas gekropen om daar ten slotte de hoofdsteen te vinden? Er is een kiekje van mij bij het graf, door Kosie genomen na- dat de schaapherder de boel zo’n beetje had schoongeveegd, alleen had Kosie te veel haast en trilden zijn handen, het valt niet mee om uit te maken wat het allemaal voorstelt, maar daar sta ik naast de hoop stenen in Witlaagte tussen de doorn- bomen in de kloof. De steen met het grafschrift namen we op een vrachtwagen mee terug naar het dorp om te bewaren, en die steen bewaar ik hier in mijn studeerkamer als bewijs voor het geval iemand nog zou willen twijfelen. Het was niet Theophrastus Bombastus Heyns die dat voor elkaar heeft ge- kregen. Het huis is stil, het dorp slaapt. Ik kan beginnen; dat wil zeggen, ik kan doorgaan, verder gaan, voltooien. ‘Zo, broeder Jood, denk je het allemaal aan te kunnen?’ had de oude dominee Hamman nog met zo’n lachje gevraagd toen hij me toestemming gaf om in de consistorie te gaan zitten zodat ik de notulenboeken en registers kon doorne- Uur van de engel nw.indd 14 11-03-15 12:20
15 men en er aantekeningen uit kon maken, maar hij had niet gewacht tot ik antwoord gaf. Meer had hij niet gewild, een samenvatting van de kerkenraadsnotulen en een verheerlij- king van al zijn overleden voorgangers, behalve misschien do- minee Van Biljon: over die episode in het verleden van onze gemeente had ik beslist wat voorzichtiger moeten zijn. En zijn eigen portret, dat moest er natuurlijk ook in komen, van hem en zijn vrouw. Dertig jaar geleden, en intussen is de oude man ook al dood en staat er een engel op zijn graf. Maar het was minder eenvoudig dan de oude man wel had gedacht, het waren niet alleen de kerkenraadsnotulen, intussen waren er alle aantekeningen van Theodactus Heyns nog bijgekomen. En ik moest maar proberen te ontrafelen wat híj allemaal door elkaar had gehaspeld, en ondertussen hadden mijn eigen aantekeningen zich opgehoopt, hele cahiers vol, mappen vol papieren; het kost tijd als je het werk behoorlijk wil doen, dat had Autodidactus Heyns niet beseft, nog minder dan de oude dominee Hamman en de kerkenraad. Dertig jaar is niets voor een levenstaak. Ik kan beginnen: hier is de opzet die ik al jaren geleden heb uitgewerkt, die ik heb bijgewerkt, de hoofdstukindeling, de opsomming, de toevoegingen en inlassingen, de chronolo- gische volgorde. Het is maar goed dat ik hem al jaren geleden heb gemaakt, want ik begin te vergeten, er is zoveel dat ik al heb vergeten, en al staat het opgeschreven, je vindt niet altijd zomaar de juiste aantekeningen terug als je ernaar zoekt. Een levenstaak, inderdaad. ‘Denk je het allemaal aan te kunnen, broeder?’ met dat scheve glimlachje, zoals hij nu eenmaal was. Nee, ik vergis me, geen engel, de engel is van Theodorus, het was een granieten zuil die ze de oude man ten slotte hebben gegeven, voor veertig jaar trouwe dienst. Maar toen hij nog een proponentje was, had ik hier al mijn eerste aantekenin- gen gemaakt, jonge onderwijzer die ik was; alle namen op de grafstenen in de oude begraafplaats heb ik genoteerd zolang ze nog leesbaar waren, voordat de stenen vernield werden, het boekje heb ik hier nog ergens liggen. Ik herinnerde me nog dat Jan Olivier me vertelde dat wijlen zijn grootvader de laatste leeuw had doodgeschoten op Groenfontein, tussen het Uur van de engel nw.indd 15 11-03-15 12:20
16 riet van het moerasland. Tegenwoordig is het moeras allang opgedroogd en is de oude Jan ook allang dood, maar mijn aantekeningen heb ik nog. Wie zou zoiets tegenwoordig nog weten als ik er niet was geweest? Zelf heb ik dat allemaal ge- daan, geen mens heeft me geholpen, behalve hier en daar om naar een graf te zoeken of om op een boerderij te komen. Ja goed, het was de hoogeerwaarde dominee Heyns die Danie Steenkamps gedichten heeft ontdekt omdat de een of andere goedgelovige die er niets van wist ze hem bij hem thuis heeft bezorgd, dat bestrijd ik niet, hij was degene die er een stel van heeft uitgegeven in een boekje, of wat ervan over was gebleven nadat de hooggeleerde heer was uitgeredigeerd; tussen zijn spullen is het manuscript toevallig bewaard geble- ven. Maar wie was het die de waarde ervan besefte en voor de eerste keer heeft uitgedragen? Niet Deodatus Heyns met al zijn geprevel over vroomheid en dienstbaarheid en algehele overgave aan de almachtige Schepper. Wie heeft er ooit ge- keken naar dat armzalige bundeltje stichtelijke verzen, ‘uitge- zocht en van een inleidend woord voorzien door J.Th.H., V.D.M. ’? In 1925 was het – het knipsel heb ik hier nog ergens, ik kan het opzoeken, ik kan het vinden – in 1925 verscheen al in het Volksblad het stukje dat ik heb geschreven. En het vol- gende jaar het artikel in de Brandwag, ‘Daniël Josias Steen- kamp, volksdichter uit de Vrijstaat’, hoewel het een hoop ge- doe heeft gekost en ze er #ink in hebben geknipt. Mensen kunnen andermans werk immers niet laten zoals hij het zelf heeft geschreven. Ik heb baanbrekend werk verricht. En de gedichten – wie heeft zich uitgesloofd om ze uitgegeven te krijgen zoals ze geschreven zijn, zonder tussenkomst van li- teraire dominees, en heeft ze ten slotte zelf op eigen kosten laten uitgeven? Wat daar nog van over is, heb ik hier nog, het ligt op de plank achter de deur, tweehonderd exemplaren, en het is mijn naam die op het titelblad staat en ík heb de inlei- ding geschreven om een en ander recht te zetten. Ik kan beginnen, doorgaan. Waar ben ik voor het laatst op- gehouden? Mijn aantekeningen zijn door elkaar geraakt – er heeft weer iemand met mijn spullen zitten rommelen nadat ik al wel honderd keer heb gezegd dat ze mijn werkkamer met Uur van de engel nw.indd 16 11-03-15 12:20
17 rust moeten laten. Er zijn door de jaren heen al hele stukken geschreven, misschien wel het grootste deel van het boek, als ik het allemaal maar tot één geheel weet te krijgen en achter elkaar kan zetten. Een stukje over de Bosjesmannen en de Griekwa’s, en dan de boeren die zich hier kwamen vestigen, de oude graven op Groenfontein, de oude Sagrys en de leeuw in de tijd voordat het moeras opdroogde. Veel oude mannen konden vroeger nog verhalen over leeuwen vertellen, maar nu is de laatste ook dood. Steenkamp kan daarin worden op- genomen, voordat we beginnen met de predikanten en de ge- meente, die zullen zich hier wel inwurmen, wat je ook doet: de stichting van een kerkelijke gemeente in Heuningkrans, en daarna het hevige geruzie voordat de oude Jacob Landman het voor elkaar kreeg om de kerkgemeente Vlakfontein aan te smeren – je kunt zeggen wat je wilt, maar dat stelletje Land- mans was niet achterlijk. Van dat verhaal zullen de Landmans wel niet erg veel willen weten, maar aan hun wensen kan ik me niet storen. Ik moet dat kiekje van mij bij het graf op Wit- laagte in handen zien te krijgen, dat moet hier ook afgedrukt worden, in het hoofdstuk over Danie Steenkamp; ik zal zelf de foto’s voor het boek uitzoeken, en ik zal ervoor zorgen dat er niet te veel dominees in staan. Het is mijn boek, dit boek, en ik zal zelf bepalen hoe het eruitziet, niet zij: dat waren ze van plan met de geschiedenis van de kerkgemeente toen ze me de opdracht gaven om die te schrijven, dat ze me als loop- jongen zouden behandelen, met dominee Hamman voorop, en ik moest maar hun opdrachten uitvoeren. Daar hebben ze zich echter op verkeken; ik ben niemands knecht, en het boek waaraan ik werk, is van mij. Alle predikanten door de jaren heen met hun foto’s erbij, had dominee Hamman nog speciaal vermeld, en de hele kerkenraad was al bij de fotograaf in de rij gaan staan om zich te laten fotograferen, zodat ze met hun foto in het boek konden verschijnen, in de geschie- denis van de kerkgemeente, bedoel ik, niet in dit boek, niet in mijn boek. ‘Een eerste volksdichter’ – dat is de naam voor dat hoofdstuk, het hoofdstuk over Danie Steenkamp, en het ar- tikel uit de Brandwag kan ik daar ook gewoon afdrukken, het hele artikel zoals ik het heb geschreven. Dat ze me vroegen Uur van de engel nw.indd 17 11-03-15 12:20
18 om het te schrijven, de geschiedenis van de kerkgemeente, was op voorstel van Flippie Landman, míj was die man altijd goedgezind, ondanks de keren dat we het met elkaar aan de stok hadden, en ten slotte moesten ze wel, want er was nie- mand anders die zoiets kon aanpakken; maar dominee Ham- man heeft nooit veel met die afspraak opgehad, en in de ogen van de kerkenraad genoot ik ook niet veel goedkeuring. Een levenstaak, broeder Jood; ja waarlijk. Vreemd, na dat probleem over de pastorie met het slootwater heeft niemand weer met één woord over de geschiedenis van de kerkgemeente gerept, niet dominee Hamman en niet de kerkenraad, en als ik er opeens mee op de proppen zou zijn gekomen, waren ze be- hoorlijk in verlegenheid geraakt. Maar míjn boek zullen ze niet in handen krijgen. ‘Onze eigen Vrijstaatsche volkszanger’, noemde de weleer- waarde Deodatus hem, en dat is alles wat hij van Danie Versies heeft overgelaten. De vrome broeder had de stichtelijkheid nou eenmaal hoog in het vaandel – ‘ haast zou men in den ver- zoeking koomen van onze eigenen Afrikaansche mysticus te spreken ’, voilà! ‘Door een bijzonder *jne theologische zeef gehaald door J.Th.H., V.D.M.’, dat zou een nauwkeuriger omschrij- ving van zijn redactionele werkzaamheden zijn geweest; wat niet bij zijn eigen opvatting over de vrome volksbroeder pas- te, dat ging eruit, weg ermee. ‘ Godszanger van het veld’! Maar hij zal wel iets gehad moeten hebben om aan de ambtsbroe- ders te laten zien, iets om zijn bestaan in deze gemeente te rechtvaardigen, en ten slotte was dat uiteindelijk alles wat hij had als bewijs van vijf jaar in de bediening, dit samenraapsel van de gedichten van Danie Steenkamp en de bundel papier die Kallie Minnaar destijds hier bij mij heeft bezorgd en de engel die de dankbare gelovigen op zijn graf hebben laten oprichten. Toen ik er laatst voorbijliep, zag ik dat een van zijn vingers er weer af is. Ik moet de koster maar even laten weten dat ze er iemand op afsturen, al zullen ze zeggen dat ik me weer met de zaken van de kerk bemoei, maar als ik het niet doe, wie neemt er dan wel nota van? Ik weet niet eens wie er vandaag de dag koster is; misschien moet ik dan alleen maar een briefje naar de pastorie sturen, ook al zeggen ze dat ik Uur van de engel nw.indd 18 11-03-15 12:20
19 me opdring. Ja, en zijn prekenbundel, al zal het uiteindelijk wel zijn weduwe zijn geweest die de bundel heeft laten uit- geven; maar de Minnaars konden zoiets heel goed bekostigen. Leerredenen en overdenkingen van wijlen Jacobus Theophilus Heyns, V.D.M. – ik heb hier ergens een exemplaar. Het is stil, zo laat in de nacht. Dat doet me denken aan de tijd dat ik nog nieuw was in het dorp, de avonden in het logement, bij mijn lamp. Petroleumlampen hadden we nog in die jaren, petroleumlampen en kaarsen. De nieuwe onderwij- zer op school. In die tijd ging ik ook voor het eerst naar de begraafplaats om al die namen en jaartallen op de grafstenen te noteren, al wist ik zelf niet wat ik ermee aanmoest. Het zal wel zijn geweest omdat je nergens anders heen kon, er niets anders te doen was. Door het gombomenlaantje kuierden de mensen in die jaren naar het waterbekken, aan het eind van de middag met de zon in je ogen, maar dat was alles. Ze zullen het wel raar hebben gevonden om me zo met mijn aanteken- boekje tussen de graven te zien rondlopen; ik heb het nog steeds, en de namen van de graven op de oudste boerderijen, Groenfontein en Kalkoenkrans. Heuningkrans. Het is volkomen stil, en ik kan werken; ik kan verder gaan en mijn boek afmaken, ik moet nu een begin maken met de voltooiing, maar mijn papieren liggen door elkaar, het is een hoop gedoe om tussen al die spullen te vinden wat je zoekt. Het werk van een heel leven, het onderzoek van een heel leven. Het is tijd dat hier weer eens wordt afgestoft, maar ik moet daar zelf bij zijn, dat spreekt voor zich. Het stof waait de hele dag naar binnen van op straat, alles ligt vol stof. Mis- schien moet ik eerst maar eens alles uitzoeken, klaarleggen. Beginnen. Uur van de engel nw.indd 19 11-03-15 12:20
Uur van de engel nw.indd 20 11-03-15 12:20
21 Bezoek Door de jaren heen is alles veranderd en niets veranderd: het dorp is vreemd geworden en tegelijkertijd hetzelfde gebleven. Wat is er gebeurd? De lijn van vertrouwde straten leidt naar vreemde vergezichten, en een bekend landschap sluit een on- herkenbare voorgrond af; de voet vindt vaste grond en zakt bij de volgende stap weg in de bedrieglijkheid van los zand waar geen weg meer loopt. Het buurtwinkeltje is nog waar het altijd is geweest, on- gewijzigd en toch anders. ‘Ik ken u,’ zegt de dame achter de toonbank. ‘Ik heb u op televisie gezien.’ ‘Ja, dat is mogelijk,’ geeft hij toe terwijl hij op zijn kleingeld wacht. ‘In welk programma hebt u meegespeeld?’ wil ze weten, en kijkt hem scherper aan. ‘Ik ben geen acteur. Misschien was het in een documen- taire.’ Deze benaming betekent kennelijk niets voor haar; heel even neemt ze hem nog strak op, probeert zich iets te herin- neren en verliest dan haar interesse in het onderwerp. Pein- zend telt ze het kleingeld neer. ‘Komen jullie hier een *lm maken?’ wil ze weten. ‘Nee, ik kom gewoon even een kijkje nemen in het museum.’ ‘Het is een oud dorp hier, het heeft een heel lange geschie- denis; je zou hier best ook een *lm kunnen maken. Bent u hier al eens eerder geweest?’ Hij aarzelt. ‘Lang geleden,’ zegt hij dan. ‘Ik heb hier op school gezeten.’ Ze toont geen belangstelling voor deze mededeling. ‘Wij zijn hier pas drie jaar geleden komen wonen. We komen eigenlijk uit Krugersdorp, en toen mijn man met pensioen ging, heeft hij dit winkeltje gekocht.’ ‘Lopen de zaken goed?’ ‘Nou, we mogen niet klagen. Maar het is hier heel stil, er is Uur van de engel nw.indd 21 11-03-15 12:20
22 geen station, en sinds ze de school hebben gesloten, gebeurt er niet veel meer.’ Hij draait zich al om, en zij leunt op de toonbank en kijkt hem na, met over elkaar gevouwen armen. ‘Alleen de winters zijn erg,’ zegt ze. ‘Je schrikt ervan als je het niet gewend bent.’ ‘Ja,’ zegt hij, ‘de winters zijn erg.’ ‘Het museum is net hier de straat uit en de hoek om,’ voegt ze er ongevraagd aan toe. ‘Achter de bank. Mevrouw Dui*e is er vast wel, u behoort haar nog te kennen als u hier op- gegroeid bent. Haar man schijnt jarenlang koster geweest te zijn,’ probeert ze zijn geheugen op te frissen. ‘U moet hem gekend hebben.’ ‘Dat zal best wel.’ ‘Het was voor onze tijd. Maar er zijn heel wat oude men- sen die u vast nog wel kent.’ Oude mensen, denkt hij lichtelijk wrang terwijl hij naar buiten loopt, het verblindend witte zonlicht van de winter- ochtend tegemoet; maar ja, ze zal best gelijk hebben. Hoeveel van zijn leeftijdgenoten, medeleerlingen, vriendjes zouden hier achtergebleven zijn? Alleen de bejaarden zullen hem nog herkennen. De geasfalteerde straat, de dorpsstraat, is leeg. Er rijdt een kleine vrachtwagen voorbij met een paar schapen achterop, en verderop in de straat wijst een traag verkeer op de aan- wezigheid van winkels. Twee zwarte agenten drentelen over straat en blijven even staan om een praatje te maken met een paar vrouwen die op de rand van de stoep zitten. Een leeg- staand oud huis in een verwaarloosde tuin; een nieuwer huis van siersteen met neergelaten jaloezieën voor de ramen, waar gesnoeide rozenboompjes verdorren in de bloembedden. Een gebouw dat ooit als garagebedrijf heeft gediend; de funda- menten van de benzinepompen zijn nog herkenbaar en in de barsten van het betonnen blad groeit onkruid. Willie Scholz, J.H. Scholz, Apotheker, het nieuwe huis van Andries Haven- ga schuin tegenover de kerk, het schuchtere, zenuwachtige lachje van zijn vrouw Miemsie – hij was al die dingen verge- ten. De mensen hadden veel te vertellen gehad over de plot- selinge welvaart van Andries en hoe hij eraan was gekomen, Uur van de engel nw.indd 22 11-03-15 12:20
23 maar de bijzonderheden weet hij niet meer. Een oude deur, een tuinhekje, een leeg vijvertje, en de namen komen terug, het lachje, de stemmen. Hij steekt de straat over, herkent de engel met de opge- heven arm en verwacht de kerk, maar de verwachting wordt opnieuw teleurgesteld, want het lage, asymmetrische bouw- werk waardoor dit stuk van de straat wordt ingenomen is hem vreemd, en hij keert terug naar de vertrouwde engel. Naast het witmarmeren beeld is intussen een tweede opgericht in de vorm van een glanzende zwarte zuil, en hij blijft staan om de inscripties te lezen: Jacobus Theophilus Heyns, leeraar dezer gemeente, 1883-1888; Stephanus Frederikus Hermanus Hamman, bedienaar van het Evangelie in deze gemeente, 1913-1954 . De stijve nek, de lichte vertrekking van de kaakspieren die op een glimlach wijzen, de zwarte schaduw geluidloos over de straat: ‘Toe dan, zeg eens goedemiddag tegen de dominee.’ Ja, natuurlijk is de oude man allang overleden, gezien deze ge- denknaald van gepolijst zwart graniet voor de kerk, met een schaduw die net zo recht en smal is als die van hemzelf. Een supermarkt, misschien de enige winkel die is over- gebleven, zo een waar van alles te koop is en waar een paar pick-ups geparkeerd staan en zwarte mensen op de stoep hun aankopen uitzoeken; een slager; een leeg perceel waar het postkantoor heeft gestaan, en een postkantoortje waar oog noch geheugen het verwacht aan te tre/en. Het gemeente- huis met canna’s in de bloembeddingen, en de bank. Achter de bank, had de dame van het winkeltje gezegd, herinnert hij zich, hoewel het museum intussen alweer uit zijn gedachten is verdwenen. Mevrouw Dui*e zal wellicht nog weten wie hij is, maar hij weet niet of hij wel behoefte aan herkenning heeft, want dat betekent alleen maar vragen, overpeinzingen en herinneringen, die verontrusten zonder een merkbaar doel te dienen. Hij herinnert zich jochies in grijs of donkerblauw zondags kostuum, hun haar platgestreken met olie, en meisjes in wit rokje en een strohoedje met een bloemenkransje; hij herinnert zich dominee Hamman op de preekstoel, zwart en kaarsrecht als een granieten zuil. De koster herinnert hij zich niet. Uur van de engel nw.indd 23 11-03-15 12:20
24 Het museum is in een oud woonhuis, weggedoken achter een balustrade van houten traliewerk en een planken veranda; bij de eerste kraak van een plank onder zijn voet springt ie- mand hem al tegemoet uit de schemerigheid van de vestibule alsof hij verwacht wordt, en op de drempel staat een vrouw die te oordelen aan het bezittersair dat ze uitstraalt mevrouw Dui*e moet zijn, een klein, rond, tamelijk oud mensje dat hem met blijde verwelkoming door haar dikke brillenglazen aantuurt. ‘Komt u even naar ons museum kijken?’ vraagt ze hoopvol, en voordat hij kan antwoorden, duikt ze weer weg in de schaduw van de vestibule. ‘Het is een van de oudste huizen in het dorp, het is gebouwd door Jacob Landman, de eigenaar van de boerderij Vlakfontein waarop het dorp is aan- gelegd, en de twee vleugels zijn in 1882 aangebouwd door zijn zoon Kobus. We hebben geen foto van hem, maar hier in de vestibule hangt een portret van Kobus Landman en zijn vrouw, de grootouders van meneer Kosie Landman, die nog hier in het dorp woont. De oude boerderij is niet bewaard ge- bleven, maar ze zeggen dat er nog een deel van de oude stal- muur is te vinden in de garage van Hennie Brederkamp. We staan hier in het oorspronkelijke deel van het woonhuis, dat zie je aan de brede vloerplanken.’ Blind in het schemerdonker van het huis na de felheid van het zonlicht ziet hij aanvanke- lijk niets en hoort hij alleen de voor hem uit bewegende stem en het gekraak van de vloerplanken; vol overgave rammelt ze het vertrouwde verhaal van huis, dorp en mensen af, verstren- geld in jaartallen en feiten, alsof ze lang heeft gewacht op de komst van een bezoeker aan wie ze deze kostbare gegevens kan vertellen, en gaandeweg probeert hij haar maar niet meer te volgen en kijkt hij op eigen houtje in de schemerdonkere kamers rond terwijl zij onverbiddelijk vooruitloopt en aan- wijst waarop acht geslagen moet worden. Glimmend hout in het halfdonker en somber gebloemd behang, zwaar omlijste atelierportretten en Bijbelteksten, vitrines die zijn volgestopt met kleinere voorwerpen, een sera*jn, een geur van klamheid en verwering en verval. Mevrouw Dui*e merkt dat ze haar bezoeker veilig en wel heeft klemgezet en betrekt stelling op de drempel om te Uur van de engel nw.indd 24 11-03-15 12:20
25 verhinderen dat hij zonder voorgaande toestemming koers kiest naar een volgend vertrek voordat het eerste behoorlijk is afgehandeld. ‘Deze leunstoel komt uit de studeerkamer van dominee Heyns, die van 1883 tot 1888 predikant bij ons was; hij was nog maar de vierde predikant die in onze gemeente gestaan heeft. Hij was nog betrekkelijk jong toen hij overleed, en zijn graf ligt voor onze kerk. Zoals u ziet, verkeert de fau- teuil nog in een heel goede toestand, met het voetenbankje erbij. De heer Kobus Landman heeft het van zijn weduwe cadeau gekregen.’ Het is duidelijk dat het haar bedoeling is om dit vertrek en daarna de rest van het museum systematisch af te werken van de ene bezienswaardigheid naar de andere, en het lijkt wenselijk om de woordenvloed zo gauw mogelijk te stuiten. ‘Eigenlijk ben ik vooral geïnteresseerd in Daniël Steenkamp,’ zegt hij. Ze staakt de nieuwe mededeling waaraan ze inmiddels is begonnen en hij vraagt zich al af of hij haar misschien van streek heeft gebracht met deze abrupte onderbreking van haar relaas en de veronachtzaming van de bezoekersconven- ties, maar dan ziet hij dat ze de naam die hij genoemd heeft met een glimlach van vertedering herkent. ‘Ach, Danie Ver- sies,’ zegt ze. ‘Zijn familie woonde op Strydfontein, dat was ook een van Landmans boerderijen. Hoe komt het dat u iets van hem weet? Bent u soms van de universiteit?’ ‘Nee,’ zegt hij, ‘ik ben zomaar geïnteresseerd.’ Haar aandacht is nu voor het eerst rechtstreeks op hem gevestigd. ‘Ken ik uw gezicht niet?’ vraagt ze terwijl ze hem nu nauwkeuriger door haar dikke brillenglazen bekijkt. ‘Ben u hier al eens eerder geweest?’ ‘Niet in het museum. Het is al heel lang geleden dat ik voor het laatst in het dorp was, en ik geloof niet dat het mu- seum toen al bestond.’ Ju/rouw Giliomee zou hen hier on- getwijfeld naartoe hebben gebracht als die mogelijkheid had bestaan, valt hem al pratend te binnen, maar dit oude huis kan hij zich niet herinneren. ‘Misschien was het op televisie,’ mijmert ze verder. ‘Ik kijk nog maar zelden televisie sinds mijn ogen zo achteruit gaan, Uur van de engel nw.indd 25 11-03-15 12:20