6
7 Maria Dit verhaal gaat over Maria. Ze is de zus van Marta en Lazarus. Ze houdt veel van Jezus en weet dat Hij snel moet sterven. Daarom wil ze Jezus laten zien hoeveel ze van Hem houdt. ‘Hoeveel krijgt u van mij?’ vraagt Maria aan de verkoper. In haar hand heeft ze een fles, er zit heel bijzondere olie in. De olie is erg duur, maar dat vindt Maria niet erg. Ze pakt het geld dat ze mee heeft genomen en betaalt. Voorzichtig loopt Maria met de fles naar het huis van Simon. Onderweg denkt Maria aan Jezus. Ze voelt zich verdrietig. Hoe vaak zal ze nog aan zijn voeten kunnen zitten om naar zijn verhalen te luisteren? Maria loopt Bethanië binnen. Daar staat het huis van Simon, de mannen liggen vast al aan tafel. Lazarus, haar broer, zou hier vanavond eten en Jezus zou ook komen. Zal Hij vanavond weer vertellen over zijn lijden en sterven? Al drie keer heeft Hij verteld dat het niet lang meer zal duren. Maria veegt de tranen van haar wangen. O, wat zal ze Hem missen als Hij er niet meer is.
8 ‘Zus, wat is er?’ Marta zet de schalen met eten neer en slaat een arm om Maria heen. ‘Ik,’ snikt Maria, maar verder komt ze niet. Ze loopt naar de tafel en gaat achter Jezus staan. Ze pakt de fles en breekt de hals. Haar handen bibberen ervan. Dan giet ze de olie over zijn hoofd en voeten. Maria ruikt de heerlijke geur van de olie en ze kijkt in de ogen van Jezus. ‘Ik houd zo veel van U,’ zegt ze. De voeten van Jezus zijn helemaal nat. Maria kijkt rond. Ze ziet nergens een handdoek. Dan maakt ze haar haar los en droogt daarmee zijn voeten. ‘Ik weet dat U snel gaat sterven,’ zegt ze, ‘en ik wil U zo graag laten zien dat ik van U houd.’
9
10
11 ‘Je had die olie beter in de fles kunnen laten zitten.’ Maria kijkt op. Wat een boze stem. Het is Judas. ‘Als we deze olie hadden verkocht, dan hadden we heel veel geld gekregen. Weet je hoeveel armen we dan hadden kunnen helpen?’ ‘Judas heeft gelijk,’ zeggen ook de andere leerlingen, ‘wat jammer van die dure olie.’ Begrijpen ze nou echt niet waarom ik dit gedaan heb? denkt Maria. Ze kijkt naar Jezus. Hij zou het toch wel begrijpen? ‘De armen hebben jullie altijd bij je,’ zegt Jezus. ‘Maar Ik zal binnenkort sterven. Maria heeft dit gedaan voor mijn begrafenis. Overal waar het evangelie gedeeld zal worden, zal ook verteld worden wat Maria vanavond voor Mij heeft gedaan.’ Maria luistert naar Jezus. Wat houd ik toch veel van Hem, denkt ze. Dan pakt ze de lege fles. Ze voelt zich verdrietig maar ook blij. Wat heerlijk dat ik vanavond aan Jezus kon laten zien hoeveel ik van Hem houd.
12
13 Johannes Dit verhaal gaat over Johannes. In de Bijbel staat dat Jezus veel van hem houdt. Johannes houdt ook veel van Jezus. ‘Alles is klaar,’ zegt Johannes, ‘we kunnen aan tafel.’ Samen met Petrus heeft hij de pesachmaaltijd voorbereid. Johannes loopt naar de ligbank en gaat naast Jezus liggen. De andere leerlingen komen ook aan tafel. ‘Wat heerlijk om met elkaar te eten,’ zegt Jezus. Hij pakt het brood van de tafel en begint het te breken. ‘Dit brood is mijn lichaam. Eet het maar op. Ik zal sterven voor alle verkeerde dingen die jullie hebben gedaan.’ Johannes pakt een stuk brood en stopt het in zijn mond. Wat zal Jezus met die woorden bedoelen?
14 Als iedereen gegeten heeft, pakt Jezus een beker, voorzichtig giet Hij er wijn in. ‘Jullie mogen allemaal uit deze beker drinken,’ zegt Jezus. ‘Als je de wijn proeft, denk er dan aan dat het mijn bloed is, want Ik zal voor jullie sterven.’ Het is opeens helemaal stil geworden aan tafel. Johannes pakt de beker. De wijn smaakt zuur. Jezus kijkt de leerlingen één voor één aan. ‘Degene die Mij zal verraden, zit hier ook aan tafel,’ zegt Hij. Johannes kijkt geschokt de kring rond. Dat kan niet. Jezus zit met zijn twaalf trouwe vrienden aan tafel. Zal echt een van hen hun Meester verraden? ‘Johannes,’ fluistert Petrus, ‘jij zit naast Jezus, vraag eens aan Hem wie het is die Hem verraden zal.’ Dat is een goed idee. Johannes laat zich wat naar achteren zakken, hij ligt nu dicht tegen Jezus aan. ‘Wie is het?’ vraagt hij fluisterend. Jezus pakt een stuk brood. ‘Het is de man aan wie Ik het stuk brood geef,’ zegt Hij. Johannes kijkt gespannen toe. Jezus doopt het brood in de saus. Aan wie zou Hij het geven? Jezus geeft het aan … Judas. ‘Voer je plannen maar snel uit,’ zegt Jezus tegen hem. Judas staat op en loopt van tafel.
15