- 7 - Zingen : Psalm 27 : 5 Lezen : Exodus 29 : 38-46 Zingen : Psalm 139 : 4 en 6 Zingen : Psalm 141 : 2 Zingen : Psalm 4 : 3 Het Woord Gods ter overdenking voor dit uur vindt u opgetekend in het u voorgelezen Schriftgedeelte van Exodus 29, daarvan het 42 e vers, het eerste gedeelte, waar Gods Woord, onze tekst aldus luidt: Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten aan de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN. Tot de belangrijkste en meest heerlijke handelingen in de oudtestamentische schaduwdienst behoor - den zeer wel de offeranden en daaronder niet in het minst het brandoffer. Hierin kwam bijzonder uit de rijkdom van de verzoening door voldoening. In het offer werd als het ware alle levensnood van zonde en schuld als op één plaats samengebracht, om die op één plaats te verzoenen en weg te nemen, gelijk een arts 1. De heerlijkheid van het gedurig brand- offer in schaduw en vervulling
- 8 - alle ziektestoffen op één plaats zoekt samen te brengen om dan het gepaste geneesmiddel te gaan toepassen tot wegneming en genezing. Het offer wijst ook zeer treffend op de rijke genade Gods jegens de offeraar, als vrucht der verzoening. De offeraar moest namelijk ook van zijn levensnood, van zijn zonde en schuld, verlost worden en er weer boven - uit komen. En het was de Heere Zelf, Die de hand van Zijn genade en verzoening hem toereikte en hem uit de benauwdheid en druk deed opleven en opademen. Vandaar dat het woord brandoffer afgeleid is van een grondstam, die ‘opstijgen’ of ‘opklimmen’ betekent. Een bekend Joods theoloog uit onze tijd laat deze be- tekenis van ‘opstijgen’ vooral slaan op de offeraar zelf en niet alleen op de offerbehandeling. Het is een ople- vingsoffer of opheffingsoffer. Maar het ene is niet van het andere los te maken. Het geldt beide, offerhande- ling en offeraar. Wat is dit alles heerlijk vervuld in het volkomen en enige offer van Christus! Door die offerande is de verzoening samengebracht. Alle schuld, doem en vloek is op die ene plaats, op het kruis van Golgo - tha, samengebracht. Daar heeft de felle ontbranding van de eeuwige toorn Gods plaats gehad. De toorn Gods tegen de zonde van het ganse menselijk ge- slacht, zo zegt onze Catechismus. En de Kerk van de oude dag getuigt het bij monde van de profeet Jesaja: ‘Doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid
- 9 - op Hem doen aanlopen.’ Maar zo mocht ook diezelf - de Kerk belijden: ‘Door Zijn striemen is ons genezing geworden’ ( Jes. 53:5). Dit offer alleen kon God behagen. Al die schuld, doem en vloek is door de Middelaar en Borg wegge- dragen voor allen, die aan de wonden van hun zonden ontdekt zijn. En op grond van die volkomen offerande der ver - zoening kan nu een diep schuldig en verslagen zon - daar, die zijn schuld erkent en zijn verdiende straffen billijkt, uit zijn diepe ellende uitgehaald worden. Ja, dan mag hij met recht opleven, opademen. Daarom zong de dichter in Psalm 66 vers 6: Ik zal, nu ik mag ademhalen, Na zoveel bangen tegenspoed, Al mijn geloften U betalen, U, Die, in nood, mij hebt behoed. Zo komt de heerlijkheid van de offerdienst wel aller - schoonst uit in schaduw en vervulling. Niet minder rijk geldt dit ook het gedurig brandoffer dat bijzonder wijst op de volle toewijding van het le- ven aan de Heere. De Israëliet kon voor zichzelf een brandoffer brengen. Dit was niet aan bepaalde tijden gebonden. Maar er waren ook brandoffers, die ge- bracht werden voor het gehele volk, iedere dag, 's mor - gens en 's avonds. Bij deze offeranden waren alleen de
- 10 - priesters betrokken. Dit betrof het gedurig brandof - fer volgens onze tekst, Exodus 29 vers 42a: ‘Het zal een gedurig brandoffer zijn bij uw geslachten aan de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN.’ De heerlijkheid van dit gedurig brandoffer was voor de oudtestamentische vromen een bron van vertroos - ting, met name bij alle moeiten en zorgen van het leven, bij alle benauwing vanwege zonde en schuld, bij alle aanvechtingen van de machten der duisternis, zoals wij gaan beluisteren. En in het licht van de ver - vulling bezien, moge Gods Geest de overdenking van dit Godswoord zegenen tot ontdekking, bemoediging en vertroosting! De tekst predikt ons: De heerlijkheid van het gedurig brandoffer in schaduw en vervulling Die heerlijkheid straalt uit: 1. In de zinrijke betekenis 2. Bij de bepaalde tijden 3. Op de aangewezen plaats van het gedurig offer 1. In de zinrijke betekenis Treden we in onze gedachten Israëls heiligdom bin -
- 11 - nen, de plaats welke Jehova verkoren heeft tot woon - plaats, waar Hij de heerlijkheid van de bediening der verzoening openbaarde. We blijven met eerbied staan in de richting, waar het brandofferaltaar stond, het middelpunt van Israëls godsdienstig leven. Dit al - taar was wel het meest in gebruik, vergeleken met de andere heilige vaten. Daarop werden de brandoffers gebracht en ook het gedurig brandoffer, 's morgens en 's avonds. Tot het gedurig brandoffer werden door de priester twee eenjarige lammeren geofferd, een 's morgens, waarschijnlijk even vóór zonsopgang, en één 's avonds bij zonsondergang. Welk een grote weldaad was het, dat de Heere voor het schuldige volk de weg der verzoening openbaarde en gelegenheid gaf het leven Hem te wijden. Handop - legging, slachting, bloedplenging en verbranding van het offerdier beelden dit alles rijk af ! God Zelf veroorloofde de schuldige te mogen nade - ren. Dit openbaarde de voorbrenging van het offer, voor het aangezicht des Heeren aan de deur van de Tent der samenkomst. En wanneer de offeraar zijn hand legde op de kop van het dier, staande achter het dier met het aangezicht naar het heiligdom, dan was dit uitbeelding dat hij zo zijn zonde en schuld overdroeg op het dier en tevens van de Heere alle heil verwachtte. Hij sprak daarmee uit dat hij zich geheel met die weg der verzoening verenigde, dat hij
- 12 - nu vrijmoedig mocht handelen omdat God Zelf tot naderen en handelen recht gaf, genaderecht! Daarom staat er in Leviticus 3: ‘Aan de deur van de tent der samenkomst zal hij dat offeren, naar zijn welgevallen.’ O, ging er dan niet een machtige sprake uit van het gedurig offer, wanneer het volk deze plechtigheid der handoplegging verrichte? Ook de slachting van het gedurig offer was van zinvolle betekenis. Het bloed van het dier moest geheel worden uitge- stort. Het bloed beeldde uit heel de levensnood van het volk. Het herinnert aan de ontzaglijke macht van de zonde en de onmacht daaronder. Voor Israël en elke zondaar geldt het Godswoord bij monde van de profeet Ezechiël 16 vers 6: ‘Als Ik u voorbijging, zo zag Ik u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik zeide tot u in uw bloed: leef.’ Niemand kan die bloedmachten keren! God alleen kan dit! Ja, Hij heeft een weg uitgedacht, afgebeeld in Israëls offeranden en vervuld in Christus. Wanneer de offeraar het bloed uitstortte van het dier, dan sprak de Heere daarmee uit: Gij, o Israël, kunt de macht der zonde niet stuiten. Gij kunt de Heere uw God niet dienen en Hem volkomen het leven toewij - den. En zie, dan snelde de priester toe, ving haastig het uitstortende bloed in een schaal op en plengde het tegen het altaar of liever, gelijk de betekenis van het woord plengen is, smakte het tegen het altaar! Dit beeldde de verzoening uit. Zo werd de zonde
- 13 - schaduwachtig verzoend, bedekt of haar kracht ont - nomen. Het altaar stuitte de bloedstroom als de van God aangewezen plaats der verzoening. Zelf werd het ook door bloed geheiligd en aan de brandoffers gingen de zondoffers vooraf. De zonde- en schuldoffers wezen op de rechtvaardigmaking, terwijl de brandoffers de heiligmaking belichaamden. Zo wees ook het gedurig brandoffer iedere dag weer heen naar Hem, in Wien alle schaduwen vervuld zijn, Die alles verworven heeft! En op grond van Zijn vol - maakte offerande kon God in genade en gunst wo - nen onder Zijn volk. En daarom was toenadering en toewijding ook alleen mogelijk. Het was een gedurig offer! Het mocht nooit worden nagelaten. Zonder dit zou eigenlijk heel de eredienst van de tabernakel op - geheven zijn. Daarom was het de grootste ramp voor Israël, wanneer het gedurig offer werd weggenomen, zoals we lezen in Daniël 8 vers 11. Door het gedu - rig brandoffer deed de Heere het volk Israël gevoelen, dat het ook volstrekt en in alles af hankelijk was van Hem, Die de Eigenaar en Onderhouder van alle bezit is, maar ook dat Hem volle toewijding toekwam van heel de persoon, van heel zijn leven, met alle bezit! Daarom moest ook bij het gedurig brandoffer altijd een spijsoffer gebracht worden met een tiende deel meelbloem, gemengd met een vierde deel van een hin wijn, volgens vers 40 van het teksthoofdstuk. Het meel wees op voedsel, het levensonderhoud. De
- 14 - olie symboliseerde de dankbaarheid en de wijn de le- vensvreugde. Welk een betekenisvolle sprake had dus het dagelijks brandoffer. En wie door het geloof die sprake mocht verstaan, genoot daarvan rijk de troost! Maar wat komt dan ook in deze schaduwdienst de heerlijkheid van de vervulling in Christus treffend uit. Christus heeft alle weldaden verdiend en verworven, en door Zijn Woord en Geest schenkt Hij ze uit loutere genade. Maar Hij maakt er eerst plaats voor. Hij ont - ledigt en vervult. Kennen wij daar iets van, geliefden? Wanneer de Heere ontledigt, arm maakt in onszelf en laat zien dat wij schuldig staan voor Hem, dat wij ner - gens recht of aanspraak op hebben, verstaan we dat we zo niet voor Hem kunnen bestaan. De last der zonde drukt ons. O, hoe smartelijk is het te gevoelen, te- gen zulk een God gezondigd te hebben, Die ons leven lang heeft nagewandeld met weldaden, roepstemmen en nodigingen, Hém te hebben laten staan, bedroefd en beledigd. Dit doet in verootmoediging buigen voor die God en Hem smeken om genade! Voor dezulken komt de Heere in Zijn kostelijk Evangelie de weg der genade te openbaren en de verslagen zondaar vergunt Hij het, te mogen naderen en Hem om vervulling van alle lichamelijke en geestelijke nooddruft te smeken! O, komt dan, armen van geest, verslagenen van hart, bedroefden van ziel vanwege uw gemis, uw zonde, uw ellende! Het is u gepermitteerd te komen, ja te ko -
- 15 - men zoals u bent. ‘Vreest niet, gij wormske Jakobs, gij volkske Israëls, Ik help u, spreekt de HEERE.’ ‘O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk’ ( Jes. 55:1). En wanneer de Heilige Geest door de Goddelijke liefde het hart inwint en overbuigt, komt de zondaar, arm en klein, onwaardig in zichzelf, doch vrijmoedig door de beloften des Heeren, pleitend op dezelven. En wat valt het dan mee! Want hij mag ervaren, dat er bij de Heere zijn milde handen, vriendelijke ogen, ja, van eeuwigheid. Kent u de hartelijke keus zoals van Mozes en Ruth? Is die levenskeus van de dichter de uwe? ‘Daar strekt zich al mijn lust en liefde heen. En: ‘Uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.’ Zo niet, och, smeek de Heere om die genade. Hij is het zo eeuwig waardig! Zij die het kennen, beamen het en belijden het van harte, al was er geen hemel tot beloning en geen hel tot straf. ‘Laat ons dan door Hem altijd Gode opoffe- ren een offerande des lofs, dat is de vrucht der lippen, die Zijn Naam belijden’ (Hebr. 13:15). O, welk een troost ligt er dan in het dagelijks brand - offer. Wat straalt dan de heerlijkheid van dat offer uit door de vervulling. Juist omdat het was een gedu - rig offer, dat iedere morgen en avond gebracht werd. Waarom iedere morgen en avond? Zie, de beant - woording van deze vraag leidt ons tot onze tweede