8 Het is een groot voorrecht, ja, een grote zegen, dat ons hart in benauwdheid op de Heere kan vertrouwen.
9
10 God heeft ons als Vriend iedere dag wat te zeggen door het geschreven Woord. Daarin horen wij Zijn stem.
11 God heeft het juk van zondige mensen aan de hals van Jezus gehangen, opdat zij door Zijn banden ontbonden zouden worden.
12 Aan de liefde van Christus komt nooit een einde. Hij heeft Zijn kinderen lief met een eeuwige liefde. Daarom kan niets de gelovige scheiden van de liefde van Christus.
13 Hóé groot de moeilijkheden en benauwdheden van Gods kinderen ook zijn, als Zijn tijd gekomen is, is de redding, het heil, nabij.
14 Wij zijn voortdurend van de Heere afhankelijk en moeten alles van Hem alleen verwachten.
15 Als wij zien dat wij lijden moeten, is het heel bemoedigend als wij zien dat Jezus ons voorgaat.
16 De uitnodiging die Christus in Zijn genade naar ons laat uitgaan, is een krachtige bemoediging voor onze hoop dat we zullen krijgen waarvoor we tot Hem zijn gekomen.
17 Hebt u familie of vrienden die bedroefd zijn of ziek? Vergeet niet dat het uw taak is om bij de troon der genade hulp en bijstand voor hen af te smeken.
18 Elke morgen dienen wij God te danken, zowel alleen als met ons gezin, dat we weer mochten ontwaken. Heeft de Heere ons niet ondersteund?
19
20 God handelt als een genadige en medelijdende schuldeiser met een arme schuldenaar die berouw heeft, tot Hem terugkeert en het Evangelie gelooft.
21 Laat geen vrees u ervan weerhouden om tegen God te zeggen wat u tot Hem te zeggen hebt.
22 U mag niet verwachten dat God gunstig Zijn oor tot u zal neigen om te horen wat u tot Hem zegt, als u doof bent voor wat Hij tot u zegt.
23 Er is niet alleen vrede aan het einde van de weg van de godsvrucht, maar er is ook vrede op de weg zelf.
24 Waar de vreze Gods in het hart is, zal dat bewaren voor afval.
25 Gevaar en angsten moeten ons naar de Heere toe drijven. Ze moeten ons niet van Hem afdrijven.
26 Laat onvriendelijkheid van anderen ons niet verhinderen om dicht bij de Heere te leven.
27 Onze smart over de zonde mag onze blijdschap in God, nóch onze hoop op Hem in de weg staan.
28 Wáár we ook zijn, overal kunnen we tot God naderen.
29