Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.
11 1. IJskoud erin Frank staat op het randje van de slootkant. Met zijn tenen tegen de houten paaltjes. De hoepel van zijn zusje Fleur ligt op het water. Het lijkt of de hoepel op het dunne ijs blijft hangen. Fleur is al naar huis gefietst, zo boos was ze. Flauw van die jongens om haar hoepel in het water te gooien. Hoe krijgt hij dat ding nu weer te pakken? De tak in Franks hand is veel te kort. Dat heeft hij nu wel door. Hij heeft iets nodig wat twee keer zo lang is. Frank wil de tak weggooien. Maar dan ineens voelt hij een harde duw tegen zijn rug - zak. Hij doet vanzelf een grote stap naar voren. Maar dat kan natuurlijk niet! Zijn tenen stonden al op het randje. ‘Ahh!’ gilt Frank en hij strekt beide handen naar voren. Dan zakt hij door het ijs. Hij ploempt helemaal kopje onder. Het water is zo koud dat het lijkt alsof zijn hart even stil - staat. Hij komt weer boven en kijkt proestend om zich heen.
12 Naar de kant! De erge kou maakt zijn gedachten heel helder. Naar de kant, nu! Hij glijdt langzaam naar de slootkant. Met verstijfde armen duwt hij zich moeizaam omhoog. Dan zet hij een loodzware knie op de rand. Zijn schoenen soppen. En zijn rugzak voelt nu heel zwaar. Rillend en druipend staat hij in het gras. Dan dringt het pas echt tot hem door hoe koud hij is. IJskoud! Hij zet drie stappen en blijft staan. Afschuwelijk. Dit gaat hij niet doen. Zo gaat hij niet naar huis. Hoe moet dit verder? Er is niemand te zien. Het is al vier uur geweest, de school is al lang uit. En het is ook nog een keer vrijdagmiddag. Zijn fiets ligt naast een kaal boompje met witte schors. Hij kan nu niet naar huis fietsen. Dan zal hij nog bevriezen. Aan de andere kant van het fietspad staan vijf huizen op een rij. De huizen hebben nummer 2, 4, 6, 8 en 10.
13 Frank is precies tegenover het middelste huis in de sloot gevallen. G evallen? Bibberend loopt hij naar het tuinpad van nummer 6. Ding-dong-dieng-ding, doet de bel. ‘Jongen!’ roept de vrouw die opendoet. Ze heeft een grijze coltrui aan en haar wangen zijn rozig. ‘Ben jij …’ Ze slaat haar handen in elkaar. ‘Je bent toch niet in de sloot gevallen? ’ Nu komen de tranen. Frank wrijft met zijn koude handen over zijn natte, koude wangen. De vrouw grijpt hem bij zijn arm en trekt hem binnen. ‘Ach ach’, zegt ze medelijdend, ‘ je moet steenkoud zijn. ’ Frank knikt. ‘Ik ga jou boenen tot je gloeit’, zegt de vrouw lief. ‘Kom. ’ In de keuken staat een jongen van Franks leeftijd. Frank kent hem niet, hij zit niet op zijn school. ‘Bob, haal eens een stapel kleren uit je kast. Warme!’ Bob staat met open mond naar Frank te kijken. Frank probeert te lachen. Oei, wat is het moeilijk om zijn kleren uit te trekken. Bij elke beweging schiet de kou met speldenprikken door zijn lijf.
14 De mevrouw trekt hem achter de keukentafel en begint te sjorren. Dan voelt hij alleen nog maar hoe hard ze met de hand - doek over zijn rug gaat. Over zijn buik en armen, zijn hoofd, rug en benen. En dan begint het eindelijk tot Frank door te dringen. ‘Ik ben geduwd’, stamelt hij schor.