INHOUDSOPGAVE WOORD VOORAF 8 IN LEIDING 10 1 BUITENBEENTJE 15 over het gezin van herkomst BIJDRAGEN Bernard van den Bosch Tante Corrie Nel Benschop 2 HA ANTJE DE VOORSTE 39 EO-tijd BIJDRAGEN Henk Binnendijk Nen van Ramshorst Jeroen Pauw Andries Knevel Elly Zuiderveld Rikkert Zuiderveld 3 D OMINEE EN KOOPMAN: BID EN WERK 69 mediaman, ondernemer en filantroop BIJDRAGEN Alex en Sonja Cuppens Gerald Troost Jan Willem Herweijer Leo Fijen Willibrord Frequin Don Stephens
4 VO OR EEN DUBBELTJE OP DE EERSTE RANG 99 over bezit en schuldgevoel BIJDRAGEN Rogier Havelaar Rein Willems Marijke Helwegen Marianne Havinga 5 ALLEMANSVRIEND 121 over relaties en vriendschappen BIJDRAGEN Lauran Bethell Jan Peter Balkenende Don Neuen Rik Bokelman Jan Anthonie Bruijn Gor Khatchikyan 6 D IEPGELOVIG OPPERVL AKKIG 149 over zijn geestelijke zoektocht BIJDRAGEN Gert-Jan Segers Henny Tinga Kees van der Staaij Franca Treur
7 G EROEPEN TOT HET GROTE WERK 17 7 het verhaal van Hour of Power BIJDRAGEN Chris Tims Bobby Schuller Carolien Coppoolse Arie Boomsma Elbert Smelt Grietje de Vries Harriette Verwey 8 G EEN DOORSNEE JAN 209 over de eindigheid van het leven BIJDRAGEN Wigle Tamboer Jurjen ten Brinke Wouter Touwen Mindy Kim Joni Eareckson
8 WOORD VOORAF Beste lezer, Het lezen van dit boek is een risico. Ik zeg het maar meteen zodat u niet achteraf terecht opmerkt: “Waarom hebben ze me dat niet verteld!” U loopt het risico de hoofdpersoon van dit boek sympathiek te gaan vinden. Het is zelfs mogelijk dat u een tikkeltje verliefd op hem wordt. Dat komt niet omdat dit boek Jan van den Bosch schildert als een golden boy, de grand old man van de christelijke scene, de Hollander op wie de tijd geen vat lijkt te hebben, of de geslaagde zakenman die altijd tiptop gesoigneerd door het leven stapt. Het risico wordt gevormd door de eerlijkheid van dit boek, dat Jan te- kent als een mens zoals u en ik: krachtig en zwak tegelijk, een robuust podiumbeest, maar ook een zoon die naar vaders bevestiging hunkert, een omnipresente zakenman die familieverjaardagen vergeet, een man van wie veel vrouwen zouden kunnen houden, maar voor wie zijn moe- der de enige vrouw in zijn leven is. Dit boek tekent Jan als een begaafd en internationaal gelouterd evangelist, die net als u en ik ervaart dat de essentie van ons leven eruit bestaat dat de Vader ons vasthoudt. Ons leven in Zijn handen, in Zijn handen ons leven. Mijn eerste date met Jan is exact 45 jaar geleden. Als tiener mocht ik met EO-redacteur Hans Le Poole meerijden naar de eerste EO-Jongerendag, in september 1975 in de Martinihal in Groningen. Daar presenteerde Jan een keur aan sprekers, maar ook de crème de la crème van de toenmalige gospelmuziek: de Amerikaanse Imperials (‘Follow the Man with the mu- sic’) en vooral de hoogblonde Zweedse zangeres Evie Thornquist (‘On the wings of a snow white dove’). Ik was op slag verliefd op deze prachtige Scandinavische die ik overigens nooit in de ogen heb gekeken. Decennia later waren Jan en ik zij aan zij bij het overlijden van zijn moe- der: Jan aan haar sterfbed, ik thuis achter mijn laptop. Onze correspon- dentie uit die dagen – over haar, over onze sterfelijkheid, over de mag- nifieke mengeling van tranen en vreugde – was haast intiem. In onze
15 1 BUITENBEENTJE over het gezin van herkomst Wanneer je hem zou vragen om Hebreeën 11 te herschrijven en de ge- loofshelden actueel te maken, dan zouden namen als Henri Nouwen, Billy Graham, John Newton, ‘tante Corrie’ (Corrie ten Boom), ple egmoe- der Nel Benschop, majoor Bosshardt én de naam van zijn moeder niet ontbreken. Zijn eigen naam zou hij er niet zo snel tussen zetten. De 70- jarige Jan van den Bosch ziet zichzelf niet zo. “Ik ben niet zo’n sterke geloofsheld als al die geloofshelden die ik heb mogen interviewen. ” Alsof hij zichzelf vervolgens tegenspreekt: “Een geloofsheld zegt van zichzelf niet dat hij geloofsheld is. Die zegt: ‘ Ik volg gewoon God’ of hoe ze het ook verwoorden. Voor mij is een geloofsheld iemand die God vasthoudt en God houdt hem vast. ” Dit voorstel is slechts hypothetisch want het idee om de Heilige Schrift te herschrij- ven, zou nooit opkomen in de grijze hersenen van deze van huis uit reformatorische jongen. Dat zou godslasterlijk zijn. De interpretatie van diezelfde Schrift is een ander verhaal. Vandaag de dag voelt de gevierde zakenman zich lang niet meer zo reformatorisch als vroeger, hoewel hij zeer respectvol spreekt over zijn afkomst. Hij wist als tiener al wat hij wilde worden. “Het is natuurlijk te gek voor woorden: ik wilde televisiepresentator worden in een gezin zonder te- levisie! Ik ging bij iedereen die televisie had kijken want ik vond dat uitermate fascinerend. En ik maakte m’n eigen programma’s op zolder met m’n broertje. Dus ik ben heel erg zelfbewust en dat is geen verkeer- de eigenschap. Als ik iets in mijn hoofd heb, dan gaat het ook gebeuren. ”
16 De kleine Jan groeit op in Alphen aan den Rijn en in de eerste jaren van zijn leven is er totaal nog geen ruimte voor al deze jongensdromen. Hij moet in eerste instantie als oudste zoon na schooltijd gewoon meehel- pen in de zaak van z’n vader. Wanneer hij wordt bevraagd op zijn kin- derjaren, moet Jan diep graven in zijn geheugen. Zijn eerste opmerking is dan ook: “Ik zie vaak dat mijn broers en zussen een ijzeren geheugen hebben over hun jeugd. En, dat zeg ik met respect, maar dan denk ik: jullie hebben ook niet zo veel meegemaakt als ik. Ik heb zo veel gereisd, ik heb zo’n druk leven gehad. Het gekke is dat er zo veel herinneringen zijn dat het soms lijkt of er laatjes in mijn hoofd leeg gaan. ” Eenmaal op dreef, brengt echter de ene gedachte hem op de andere en voor hij het weet, gaat hij helemaal down memory lane. Af en toe roept hij tussendoor ‘ik ratel maar door hè’. Of staat hij ineens op om iets recht te leggen of een bericht te checken op zijn telefoon. Wanneer je Jan ontmoet, zul je merken dat hij sneller loopt dan het licht en praat als een spraakwater- val. Zijn gedachten gaan sneller dan dat hij er woorden voor kan vinden. Hierdoor gebruikt hij veel bijzinnen waardoor hij soms afdwaalt van het onderwerp om er via een omweg soms weer bij terug te komen. Of soms ook niet. Als Jan vandaag de dag zou worden getest op ADHD zou hij waarschijnlijk met vlag en wimpel slagen. “Wil je trouwens nog een kop thee? ” vraagt hij terwijl hij al bijna in de keuken staat. Wachtend op het water voor de thee, wordt het aanrecht nog even aan kant gemaakt: snel een doekje eroverheen, bestek en bord- jes in de vaatwasser. Het keukenkastje wordt opengerukt op zoek naar theezakjes. “Welke smaak wil je? ” En voordat het antwoord klinkt, lig- gen er al diverse zakjes op een schoteltje. Eentje valt per ongeluk in de volle mok met water. Terwijl hij morrend het theezakje in de vuilnisbak gooit en een ander pakt, bromt hij op een net verstaanbare toon: “Dat is zo vervelend met die hand sinds dat ongeluk; dan heb ik geen goeie grip!” Terug in de bibliotheek schuift hij nog snel zijn ontbijt (een bakje yoghurt met blauwe bessen) naar binnen.
17 HERINNERINGEN Het valt niet mee voor deze gedreven man om stil te zitten op een stoel. Zeker niet een aantal uren achter elkaar. Laat staan dat hij bevraagd wordt in plaats van dat hij zelf de vragen stelt. Van jongs af aan heeft Jan zich altijd al een beetje een buitenbeentje gevoeld, vertelt hij. Anders dan anderen. Hij ging niet netjes trouwen op z’n twintigste en ‘kindjes krijgen’. Hij ging bij de televisie werken en daardoor kwam het eerste te- levisietoestel in huize Van den Bosch. Iets wat totaal niet bij de gezindte van het gezin paste. Ook had hij op een gegeven moment meer van de wereld gezien dan welk gezinslid ook en nam hij niet meer zomaar alles aan wat de dominee zei. “Ik ben de oudste van negen kinderen. Ik heb zeven broers en zussen die geen buitenbeentjes zijn, maar netjes op dat (red. reformatorische) pad zijn blijven wandelen. De helft heeft nog steeds geen televisie en slaat ’s avonds keurig het Reformatorisch Dagblad open. In die zin ben ik, als ik kijk naar het nest waaruit ik ben gekomen, een buitenbeentje. Broer Ber - nard is dat ook. ” Glimlachend: “Wij zijn beiden bijzonder vermogende en geslaagde buitenbeentjes!” Jan wordt als oudste zoon van Jan sr. van den Bosch en Johanna Schel- lingerhout geboren op 29 augustus 1950 in Alphen aan den Rijn. Zijn moeder is dan 21 jaar. “Wat ik me herinner is dat we woonden in een huis met daaraan een groente- en fruitwinkel. Alles draaide om die win- kel want het was het inkomen van de familie. Mijn moeder werkte mee. Ze had eigenlijk de leiding over de winkel, want mijn vader ging langs de deuren. Hij had toen nog een paard en wagen en een knecht. Hij had zelfs een hondenkar; kun je je niet voorstellen hè? Wat ik me nog goed herinner, is dat ik het idee had dat mijn moeder altijd zwanger was en elk moment weer een kind kon krijgen. En dat ze ongeveer tot twee uur voordat het kindje geboren werd nog bezig was in de winkel! Ik weet dat een van mijn broertjes geboren was, boven op de slaapkamer van mijn ouders, en toen mocht ik als eerste komen kijken. Ik was toen een jaar of vijf en dat maakte grote indruk. Toen m’n moeder in barensnood was, heeft ze me misschien ook wel geroepen, want ik heb een heel bij-
18 zondere band met haar, maar ik werd door tante Corrie beneden gehou- den. Tante Corrie is de jongste zus van mijn moeder en ze hielp altijd mee in de huishouding. Toen mocht ik eindelijk naar boven en dat beeld staat in mijn geheugen gegrift: daar lag mijn moeder op het bed tegen kussens geleund met een kindje op de arm. De baby was misschien een halfuur oud. Dat vond ik heel bijzonder. Ik had die dikke buik gezien en ik vond het allemaal heel wonderlijk hoe het in elkaar stak. En een week later stond ze alweer achter de toonbank; dan ging ze weer werken want dat moest gewoon. Mijn ouders hebben een zeer streng reformatorische achtergrond, dus ze hadden geen verzekering of wat ook. We zijn ook allemaal niet in- geënt hè? Ik ook niet. Principieel niet. Een paar kinderen werden met de keizersnee geboren en mijn ouders hadden gewoon geen geld voor het ziekenhuis. Maar mijn moeder zei altijd: ‘De HEERE zal voorzien’, en dan dacht ik: ja, hallo! Maar ik weet nog dat ik in de gang stond en dan kwam er een enveloppe door de brievenbus. En er kwamen er meer hoor, want dan was er op zondag in de kerk gebeden, en dan kwa- men de enveloppen met 100 gulden, 50 gulden, 200 gulden. Gewoon van anonieme mensen uit de kerk. Dat is eigenlijk voor reformatorische mensen de verzekering. Eigenlijk heel mooi, dat er zo veel vertrouwen was op God, dat Hij zou voorzien en dat gebeurde dan ook. Dat is wel een les voor me geweest. ” Jan schiet ineens in de lach. “Een van de grappige dingen die ik me her- inner, is dat ik de kauwgom van de straat krabbelde, want we hadden niet veel te makken. Dat ging ik dan opeten. En m’n moeder zei: ‘D at moet je niet doen Jan. ’ Toen kwam op een gegeven moment de dokter bij ons thuis en m’n moeder vertelde hem dat ik dat deed, waarop de dokter zei: ‘Oh, mevrouw Van den Bosch, dat is heel goed. Laat hem dat maar lekker doen, dan bouwt hij weerstand op. ’” Een bulderende lachsalvo, dat Jan zo duidelijk typeert, volgt. Alsof hij de hele situatie weer voor zich ziet. “Mijn ouders zijn van de generatie die Nederland heeft opgebouwd. Daar is de huidige generatie zich totaal niet van bewust en daar kan ik
19 me soms zo pisnijdig om maken. Die generatie heeft ongelooflijk moe- ten knokken voor alles. En nu hebben we een generatie die alles heeft. Kinderen vinden het heel normaal om een iPad te krijgen. Als ik met Sinterklaas een klein cadeautje kreeg, dan was ik in de wolken. Je kreeg iets en dat was dan zo kostbaar dat je er amper mee durfde te spelen want je moest het beschermen tegen de broers en zussen die het ook wel leuk vonden. Ik weet ook nog wel, dat we altijd heel snel moesten eten tussen de mid- dag – we aten warm – want daarna ging de winkel weer open. Daarom eet ik nog steeds heel snel. Als een ander begint, ben ik al klaar. Mijn va- der had altijd mooie lange gebeden. ” Zegt met veel drama in zijn stem , alsof hij het gebed voordraagt: ’Oh, Vader in de hemel, wie zijn wij dat we tot U mogen komen. Wij zijn slechts een stofje aan de weegschaal en een druppel aan de emmer…’ En zo ging dat nog een tijdje door. Het eten was dan al opgeschept, want dan konden we direct na het gebed aanvallen. Maar ik had twee hongerige broers en die zaten dan stiekem tijdens dat gebed van mijn bord te pikken. Dus ik weet dat ik heel vaak zo deed”, Jan doet alsof hij met beide handen een etensbord vasthoudt en spuugt een aantal keren op het fictieve bord. “Nou, dan deden ze het niet meer en lieten ze mijn eten in ieder geval met rust. Ik was lang en mager, maar dat had daar niets mee te maken hoor want er was genoeg. Maar het pepermuntje op zondag was wel iets waar je naar uitkeek. Je wist, we gaan naar de kerk en dan komt dat pepermuntje. Net zo be- langrijk als de preek was het pepermuntje dat je kreeg!” ‘MOEDER SKINDJE’ Jan had een bijzondere band met zijn moeder, maar met de term ‘moe - derskindje’ heeft hij aanzienlijk veel moeite. Dan denkt hij aan een pap- kindje dat de hele dag bij zijn mama op schoot zit, met de duim in de mond. “Zo was ik niet. Ik had een bijzondere band met en groot respect voor haar. Ik had een betere relatie met mijn moeder dan met mijn vader. Mijn moeder zat op zaterdag vooraan bij de EO-Jongerendag en dan op zondagmorgen met haar hoedje in de kerk waar de dominee dan zei:
20 – Jan trekt zijn wenkbrauwen omhoog en zegt op dramatische wijze – ‘Dan zijn er van die dagen dat onze jongeren, en daar moeten we toch voor vrezen, met een ingebeelde hemel de hel in gaan. ’ Dat was heftig. ” Voor een moment verzonken in gedachten, vervolgt hij met emotie in zijn stem: “De laatste dagen van haar leven heb ik naast haar gezeten …” Uit het niets staat hij ineens op en zegt: “Loop maar even mee, ik wil je wat laten zien. Dan krijg je er een gevoel bij. Kom. Kom. ” Als in een lichtflits is hij al boven en roept vervolgens naar beneden: “Ik heb nog niet m’n bed opgemaakt hoor, maar kom maar. ” Boven gekomen staat Jan in zijn walk-in closet. Een ontroerend en bijna aandoenlijk tafereel volgt. Jan knielt neer bij een lage kast met lades. Deze lades zijn verlicht. Er is een lade met riemen en met keurig opge- rolde onderbroeken. Met de merknamen onder elkaar. En te midden van de dagelijkse dingen is er een lade gereserveerd voor diverse losse spul- letjes: van moeder Van den Bosch. Een adressenboekje, een portretfoto van moeder met de onmiskenbare chique zwarte hoed op haar hoofd, verschillende nachtjaponnen en … een ongewoon stokje met een klein sponsje aan het eind. “Kijk, dit is het moeder-laatje”, zegt Jan met enige trots in zijn stem. Het kleine knaapje Jan laat zijn hand langs de verza- melde schatten glijden. Zo van: kijk eens wat ik heb. Dan blijft zijn hand rusten op een zachtroze nachtjapon. Hij pakt de japon en knijpt er even in. “Hierin is ze gestorven, deze nachtjapon. En kijk, hiermee maakte ik haar lippen nat toen ze al een tijdje in coma lag. ” Hij doet de strij kende bewegingen van het stokje op zijn eigen lippen na. Dan kijkt hij ernaar en heel even is hij terug bij dat moment. “Ik was al die dagen voor haar sterven bij haar in het ziekenhuis. Ze had tegen me gezegd: ‘Laat je me niet in de steek? ’” Grappend: “Dan is het ook wel weer leuk als je een beetje bekend bent, want we kregen een grote kamer waar ik ook een bed had. Dus ik sliep naast m’n moeder. Ik heb haar langzaam zien wegzakken in een coma die bij een hersen- bloeding hoort. Dertien dagen lang en ik heb alles opgeschreven wat ik die dagen voelde: m’n eigen angsten, wat mijn moeder voor me be- tekende. Ik heb het goed onder woorden gebracht, vond ik toen ik het
21 weer teruglas in mijn dagboekje. Ik ben namelijk geen schrijver, ik ben een prater. Mijn moeder is heel bepalend geweest in mijn leven door haar onbaatzuchtige houding. ” Zijn oog valt ineens op een adressenboekje. Hij pakt het en kijkt op de eerste bladzijde. Daar staan de woorden ‘Nederland’ en ‘Amerika’, ge- schreven in moeders handschrift. Daaronder staat een rijtje met tijden; in Jans handschrift. ‘Negen uur tijdsverschil’ staat er nog explic iet bij. Bovenaan de bladzijde een telefoonnummer met daarachter de naam van Jans secretaresse fonetisch opgeschreven. “M’n moeder belde me soms wel drie keer op een dag als ik in Amerika zat. Maar dan zei ik tegen haar: ‘Mam, je kunt me niet op alle tijdst ippen bellen. Kijk – wijzend naar de verschillende tijden – dan is het z o laat. ” Herinneringen lijken als een razende trein voorbij te komen en er schiet hem weer iets anders te binnen. “Ik heb laatst een briefje gevonden. ” Jan doet het moeder-laatje dicht, staat op en loopt vervolgens met snelle pas naar zijn bureau. “Dat had ik aan m’n moeder geschreven, maar waar heb ik die nou? ” Verwoed zoekt hij tussen allerlei paperassen in verschillende bakjes op het houten bureau. Wat in een flits voorbijkomt, is heel divers: een glossy van Corrie ten Boom, een vergeelde foto van de jonge Jan met in zijn armen een Afrikaans kind dat stervende is, een geborduurd exotisch matje. Dat laatste is waarschijnlijk van een van zijn reizen. Op het bureau prijkt een typische maar ook wel weer typerende foto: Jan die als diva op een bank ligt gevlijd. Met zijn hand ondersteu nt hij zijn hoofd. Naast hem op een rechte stoel zit moeder Van den Bosch met een nette grijze rok tot net over haar knieën die overigens keurig bij elkaar worden gehouden. “Nou, ik kan hem niet vinden hoor, die brief”, en met deze woorden is het emotionele intermezzo boven klaar. Beneden vervolgt Jan, terwijl hij eerst een slok neemt van zijn Starbuck s koffie: “Ik kwam heel vaak bij mijn moeder en dan zat ze te bidden. Ik denk dat ze drie uur per dag aan het bidden was. Ze had een boekje en dan sloeg ze weer een bladzijde om. Ze kende ook alle kleinkinderen en wist hoe ze heetten, terwijl ik vaak geen flauw idee had en van wie ze waren als ik ze ontmoette. Mijn moeder wist dat precies. Als ik wegging