7 1. Naar de dokter ‘Mam, ik voel me niet lekker. ’ Lusteloos prikt Jael met een vork in de boterham met ha- gelslag die voor haar op een bordje ligt. ‘Ik ook niet’, zegt Joël meteen. ‘Waar hebben jullie dan last van? ’ vraagt mama. ‘Gewoon’, zegt Joël vaag. ‘Als jij je gewoon voelt, heb je dus nergens last van’, zegt mama opgelucht. ‘En jij, Jael? ’ ‘Ik ben moe’, zucht Jael. ‘Moe? Dat lijkt me raar. Je hebt net meer dan tien uur ge- slapen!’ ‘Toch is het zo’, houdt Jael vol. ‘Ik heb het gevoel dat ik nog wel een hele dag kan slapen. ’
8 ‘Als dat zo is, ben je inderdaad ziek’, zegt mama. ‘Als we klaar zijn met eten, zal ik de dokter bellen. Hopelijk heeft zij een middeltje tegen jullie kwaal. ’ Joël en Jael hebben allebei een hekel aan de dokter, denkt ze. Als ik zeg dat we daar naartoe moeten, voelen ze zich meteen een stuk beter. ‘Moet dat echt, mama? ’ vraagt Jael. ‘Als we gewoon een dagje thuisblijven van school, voelen we ons morgen vast al een stuk beter. ’ Mama schudt haar hoofd. ‘Ik zal zo meteen de thermometer halen’, zegt ze, ‘om te zien of jullie koorts hebben. Als dat zo is, mogen jullie thuisblijven, als dat niet het geval is, gaan jullie gewoon naar school. ’ Na het eten gaat mama naar boven om de thermometer te halen. ‘Het was bijna gelukt’, zegt Jael. ‘Waarom zei jij nu dat jij je ook niet lekker voelt? ’ ‘We doen toch altijd alles samen? ’ vraagt Joël verbaasd. ‘Je denkt toch niet dat ik alleen naar school ga, terwijl jij je thuis lekker door mama laat verwennen? ’ ‘Als blijkt dat ik straks wel koorts heb en jij niet, moet je toch alleen’, zegt Jael. ‘Maar je hebt helemaal geen koorts!’ ‘Dat zou best kunnen’, geeft Jael toe. ‘Maar ik voel me wel moe. ’
9 ‘Ik ook. Ik snap niet waarom ze de school niet een uurtje later laten beginnen!’ ‘Dan zijn we ’s middags een uur later thuis, en dat lijkt me niets’, vindt Jael. ‘Een uur later beginnen en een uur eerder stoppen, dat is de oplossing. Dan worden we ook niet zo moe!’ ‘Joël, je bent geniaal! Ik snap niet dat niemand ooit eerder op dat idee is gekomen!’ lacht Jael. ‘Tja, het schoot me zomaar te binnen’, grijnst Joël.
10 ‘Wat schoot je zomaar te binnen? ’ vraagt mama, die net weer binnenkomt met de thermometer. ‘Joël heeft bedacht dat we ’s morgens een uur later moe- ten beginnen en ’s middags een uur eerder naar huis gaan’, legt Jael uit. ‘Ik denk dat jullie ’s morgens beter een uur eerder kun- nen beginnen en een uur langer les kunnen hebben’, zegt mama. ‘Misschien worden jullie dan eindelijk wat wijzer!’ Ze kunnen de volgende morgen om acht uur bij de dokter terecht. ‘Jij ook met je goede ideeën’, moppert Joël, als ze een halfuur eerder dan anders door mama gewekt worden en zoals gewoonlijk ruzie maken over wie er als eerste in de badkamer mag. ‘Jij zei anders zelf ook dat je moe was’, zegt Jael. Als papa uit de badkamer komt, glipt ze vlug naar binnen en draait de deur achter zich op slot. ‘Om mij te kunnen verslaan, moet je vroeg opstaan, broer - tje!’ roept ze door de dichte deur. ‘Laat maar!’ gaapt Joël. Hij loopt terug naar zijn slaapka- mer en kruipt vlug onder de dekens. Zijn bed is nog warm en binnen een minuut slaapt hij weer als een roos. Het spreekuur van de dokters begint pas om acht uur, maar toch zitten er al een stuk of vijf mensen in de wacht- kamer.
11 ‘Wat zouden al die mensen hebben? ’ fluistert Jael. Joël doet zijn mond al open om allerlei enge ziektes op te noemen, maar mama steekt daar een stokje voor: ‘Als jul- lie je mond niet houden, gaan we vanmiddag naar iemand die piercings zet en dan vraag ik hem of hij een gaatje in jullie boven- en onderlip kan maken, waar ik een hangslot door kan doen!’ ‘Dan kan de meester ons ook geen beurt meer geven’, bedenkt Jael. ‘Jawel hoor’, zegt Joël. ‘Alleen moeten we de antwoorden dan opschrijven. ’ ‘Jullie zijn onverbeterlijk!’ vindt mama. De dokter komt binnen, kijkt om zich heen en loopt naar mama en de tweeling toe: ‘Jullie moeten Joël en Jael zijn. Komen jullie met me mee? ’ Ze gaat het drietal voor naar een licht kantoor en wijst mama een stoel. Joël en Jael moeten op een krukje gaan zitten.
12 ‘Vertel eens’, vraagt de dokter vriendelijk. ‘Wat is er met jullie aan de hand? ’ ‘Ik voel me de laatste tijd vaak moe, dokter’, zegt Jael. ‘Ik ook!’ knikt Joël. ‘Wat bedoelen jullie met moe? ’ vraagt de dokter. Verwonderd kijkt de tweeling haar aan. Moe is toch zeker moe? ‘Ze zijn vaak lusteloos’, legt mama uit. ‘Ze hebben nergens zin in en als ze uit school komen, zouden ze het liefst een uurtje naar bed willen. ’ ‘Is dat zo? ’ vraagt de dokter. Ze kijkt in haar computer en zegt: ‘Dat is niet normaal voor kinderen van tien. ’ ‘Wel als die een vermoeiende meester hebben’, zegt Joël. De dokter weet met moeite een glimlach te onderdrukken. ‘En, hebben jullie die? ’ Joël en Jael knikken om het hardst van ‘ja’. ‘We mogen nooit iets voor onszelf doen’, vertelt Jael. ‘In groep zes mochten we weleens een kwartiertje tussen- door lezen of tekenen, maar daar wil meester Kapitein niets van weten. ’ ‘Hij heet niet voor niets zo’, zegt Joël. ‘Alleen heeft hij het verkeerde beroep gekozen. Hij wil ons het liefst net zo drillen als soldaten. ’ ‘Net als de juf die ons gymnastiek geeft’, zegt Jael. ‘Na afloop daarvan zijn we zo moe dat we nauwelijks op onze benen kunnen staan. ’ ‘Goed’, zegt de dokter. ‘Ik denk dat ik al weet wat er aan
13 scheelt, maar voor alle zekerheid zal ik jullie eerst onder- zoeken. Jael, dames gaan voor. Dus jij mag je daar, ach- ter dat scherm, uitkleden. Je ondergoed mag je gewoon aanhouden, hoor. ’ ‘Gelukkig heb je vanmorgen net een schone onderbroek aangetrokken’, lacht Joël. ‘Ik trek iedere dag een schone onderbroek aan’, zegt Jael verontwaardigd. ‘Dat zou jij ook moeten doen. ’ ‘Jongens, stop nu eens met die onzin’, zegt mama. ‘Straks blijkt dat jullie kerngezond zijn, maar kunnen ze mij over - spannen naar een rusthuis brengen. Op zich lijkt me dat niet eens zo’n gek idee!’ Geschrokken kijken Joël en Jael elkaar aan. Als mama er niet is, wie moet er dan voor het eten en zo zorgen? Papa? Die is ’s avonds pas laat thuis uit zijn werk en kookt lang niet zo lekker als mama. ‘We plagen elkaar alleen maar’, zegt Jael op verontschul- digende toon. ‘Dat doen we toch altijd’, voegt Joël eraan toe. ‘Juist daarom word ik er zo moe van!’ zegt mama. ‘Kom, Jael, kleed je uit. De dokter heeft niet de hele dag de tijd. ’ De dokter onderzoekt eerst Jael en daarna Joël. Als de kinderen zich weer hebben aangekleed en tegenover haar op hun krukjes zitten zegt ze: ‘Ik denk dat ik weet wat er aan de hand is. Vertel eens, welke sport vinden jullie leuk. ’
14 ‘Autoracen’, zegt Joël meteen. ’En voetballen!’ ‘Ik vind autoracen ook leuk’, zegt Jael. ‘Vooral als ik win. En tennis!’ Als de dokter hen een beetje vreemd aankijkt, zegt mama: ‘Met de Xbox. Ze spelen computerspelletjes tegen elkaar. ’ ‘Doen jullie weleens echt aan sport? ’ wil de dokter weten. Joël en Jael kijken elkaar even aan en zeggen dan precies tegelijk: ‘Eigenlijk niet, dokter. ’ ‘Waarom niet? ’ ‘Niks aan!’ zegt Joël. ‘We mogen vaak niet meedoen’, legt Jael uit. ‘Soms wel, met voetballen. Als ze geen keeper hebben’, vertelt Joël. ‘Alleen zeggen ze dan dat het niet eerlijk is als ik een bal kan tegenhouden. ’ ‘Waar slaat dat nu op? ’ vraagt mama. ‘Laatst zeiden ze dat Joël zo dik is, dat ze de bal niet om hem heen kunnen schieten!’ Joël schiet overeind. ‘Dat zou je niet vertellen!’ zegt hij verontwaardigd. ‘Hangelitis is niet besmettelijk, behalve voor mensen die er gevoelig voor zijn. Het is een heel zeldzame ziekte, waar bijna niets over bekend is. Ik denk zelfs dat er op internet nog maar heel weinig over te vinden is. ’ ‘Hoe komen wij er dan aan? ’ vraagt Joël. ‘Vraag liever hoe we eraf komen’, zegt Jael. ‘Chronische hangelitis klinkt best eng. ’ ‘Dat wil je niet hebben’, is Joël het met haar eens. Hoop-
15 vol kijkt hij de dokter aan: ‘Kunnen we daarvan genezen, dokter? ’ ‘Als het zo zeldzaam is, hebben ze er natuurlijk ook nog geen medicijn voor uitgevonden’, zegt mama somber. ‘Tjonge, jonge! Toen we hier vanmorgen naartoe gingen, had ik niet gedacht dat er zoiets achter vandaan zou ko- men! Is er echt niets tegen te doen, dokter? ’ ‘Het enige wat ik kan bedenken, is dat jullie minder moe-
16 ten snoepen en meer moeten bewegen’, zegt de dokter. ‘Hangelitis komt vooral voor bij mensen die te dik zijn en in de Verenigde Staten hebben ze goede resultaten ge- boekt met een dergelijke behandeling. ’ ‘Dus er is geen pilletje? ’ vraagt Jael. ‘Jullie krijgen ook pillen, die je ’s morgens en ’s avonds moet innemen. Daardoor krijg je meer energie, waardoor het bewegen je hopelijk ook makkelijker af gaat. ’ De dokter wendt zich tot mama en zegt:
17 We zijn helemaal niet te dik’, zegt Joël verontwaardigd. ‘We hebben de bouw van papa. Die heeft zware botten en stevige spieren. ’ ‘Dat zegt hij altijd’, glimlacht mama. ‘Ik denk dat het voor hem ook goed zou zijn als hij gaat sporten. ’ ‘Misschien heeft hij ook hangelitis en hebben we het van hem’, bedenkt Jael. ‘Dan moet hij binnenkort ook maar eens langskomen’, zegt de dokter. Ze geeft de kinderen en mama om beur - ten een hand en zegt: ‘Jullie moeten over een maand of twee terugkomen, dan kan ik zien of het al beter met jullie gaat. Ik geef het recept voor de pillen door aan de apo- theek, zodat jullie die aan het eind van de middag op kun- nen halen. ’ ‘Dank u wel, dokter’, zegt mama. ‘We houden u op de hoogte. ’ ‘Goed, en nu snel naar school. O ja, nog even dit. Zeg daar maar niet dat jullie hangelitis hebben, want dan worden jullie klasgenoten misschien bang dat ze het ook krijgen en willen ze niet meer met jullie spelen. ’ ‘Dus spelen met mijn vriendinnen mag nog wel? ’ vraagt Jael opgelucht. ‘Ja, maar wel zo veel mogelijk buiten. Frisse lucht is heel goed tegen hangelitis. ’ Onderweg naar school zijn Joël en Jael opvallend stil. ‘Eigenlijk had ik gisteren alleen maar geen zin om naar
18 school te gaan’, bekent Jael, als ze voor het hek van de school staan. ‘Dat weet ik ook wel’, stelt mama haar gerust. ‘Maar het was me al eerder opgevallen dat jullie wel erg vaak bleek en moe zijn. Gelukkig weten we nu wat er aan de hand is en als we doen wat de dokter zegt, voelen jullie je over een paar weken vast een stuk beter. ’ ‘Laten we dat maar hopen’, zucht Joël. ‘Want chronische hangelitis wil toch zeker niemand hebben!’