13 1 Jozef en zijn dromen Zingen: Psalm 33:6 Schriftlezing: Genesis 37:1-11 Zingen: Psalm 139:1, 8, 9 en 10 Zingen: Psalm 145:6 Zingen: Psalm 133:3 Geliefde gemeente, Het tekstgedeelte waarbij we uw aandacht willen bepalen kunt u vinden opgetekend in Genesis 37 de verzen 1 tot en met 11. We noemen u nu alleen vers 2b, waar Gods Woord en onze tekst aldus luidt: Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaar. Boven onze overdenking zetten we: Jozef en zijn dromen . Een drietal gedachten: 1. Waar zijn geschiedenis begint; 2. Wat zijn dromen inhielden; 3. Welk een ergernis dat gaf. We vinden dus in dit tekstgedeelte Jozef en zijn dromen. We zullen stilstaan bij drie gedachten: 1. Waar zijn geschiedenis begint. Er staat in onze tekst: ‘Jozef, zijnde een zoon ...’ 2. Wat zijn dromen inhielden. Dat wordt ons nader verklaard in het vijfde tot en met het zevende en in het negende vers. 3. Welk een ergernis dat gaf. 1. Waar zijn geschiedenis begint Mijne geliefden, we hebben samen een ontroerend gedeelte van Psalm 139 gezongen. Hebt u het gevoeld? Hebt u er een ogenblik een besef van gehad? Want Psalm 139 bezingt in de eerste plaats Gods
14 alwetendheid. Wat is het ontroerend, als uit zoveel kindermonden wordt gehoord: Niets is, o Oppermajesteit, Bedekt voor Uw alwetendheid. Geliefde gemeente, de Heere weet alle dingen. Hij is de Harten - kenner en de Nierenproever. Maar voor wie van ons mag dat nu tot troost zijn? Dat kan alleen maar als het leven der genade gekend mag worden in onze ziel. A ls we in een rechte weg zijn. In de onberijmde Psalm 139 staat nog iets meer. ‘Gij doorgrondt mij en kent mij.’ Dat laatste is een bijzondere uitspraak. De Heere kent alle mensen. Maar er ligt ook die betekenis in dat de Heere in het bijzonder de Zijnen kent, die Hij lief heeft met een eeuwige, onveranderlijke liefde. We hebben verder het negende versje gezongen. Dat is een ontroerend gedeelte. Daarin wordt gesproken over een ‘ongevormde klomp’ zoals we eens allen in de buik van onze moeder ontvangen zijn. Toen reeds heeft de Heere ons gadegeslagen. In het laatste gedeelte van vers 9 staat: Eer iets van mij begon te leven, Was alles in Uw boek geschreven. Dat ziet in de eerste plaats op het boek van Gods raad . De Heere volvoert Zijn raad, dwars door alles heen. Hij weet wat in het verleden geweest is. Hij weet wat nu is. Hij weet wat in het toekomende zal zijn. David sprak: ‘En al deze dingen waren in Uw boek geschreven.’ Maar het boek waarover hier gesproken wordt, is niet alleen het boek van Gods raad en voorzienigheid. Het is in het bijzonder ook het boek van Gods verkiezing . Van het eeuwige welbehagen bij God vandaan. O, het is niet te begrijpen of te bevatten dat de Heere on - derscheid maakt, waar van nature geen onderscheid is. Dat is alleen op grond van Christus’ werk en verdienste. Mocht dat laatste ook ons deel zijn! De woorden: ‘En al deze dingen waren in Uw boek geschreven’, zijn ook van toepassing op de geschiedenis van Jozef, waar we een aanvang mee hopen te maken. Ons eerste punt was: ‘Waar zijn geschiedenis begint.’
15 In deze geschiedenis blijkt zo duidelijk dat de Heere dwars door alles heen Zijn raad volvoert. Dat Hij ook alle dingen zal doen me - dewerken ten goede van Zijn uitverkoren Kerk. Dat brengt in de vernedering, hoor. Dat kunt u niet vatten. Dan zegt u: ‘Waarom heb ik genade gevonden in Uw ogen, dat Gij mij kent, daar ik een vreemde ben? Dat Gij mij gekend hebt van eeuwigheid?’ Ja, ik geloof toch zeker dat dit ook waar geweest is in het leven van Jozef, dat thans onze aandacht vraagt. Het gedeelte van onze overdenking is ons voorgelezen. ‘Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren.’ In het vorige hoofd - stuk heeft de heilige Bijbelschrijver uitgebreid de geschiedenis van Ezau verhaald. Wat valt ons op? Het is slechts één hoofdstuk en dan zijn de geschiedenissen van Ezau ten einde. Daarna gaat het verder met de geschiedenis van vader Jakob. Ach, Jakob kreeg de grootste zegen. U weet het. Maar als Jakob later oud is geworden en hij denkt terug aan de wijze waarop hij de eerstgeboortezegen heeft gekregen, dan moet schaamte zijn aangezicht bedekken. En dat elke keer maar weer opnieuw. De Heere heeft ten slotte in een rechte weg bij Pniël Jakob de eerstgeboortezegen geschonken en hem het heil in Christus toegezegd. Hij heeft hem toegezegd dat uit zíjn geslacht zeker eens de Christus geboren zou worden. Na hoofdstuk 36, waarin gesproken wordt over het nageslacht van Ezau, vervolgt de heilige Bijbelschrijver in hoofdstuk 37 met Jakobs geslacht. Er staat: ‘Jozef, zijnde een zoon ...’ Waarom wordt Jozef eerst genoemd? Waarom is het, als we de geschiedenissen van vader Jakob en zijn zonen nagaan, dat Jozef eerst wordt genoemd? Dat heeft een reden. Een bittere reden. Waarom wordt Ruben niet eerst genoemd als oudste van het ge - zin? Wel, Jakob heeft in zijn huisgezin vreselijke dingen moeten meemaken. Wat had Ruben gedaan? In één keer gezegd: Hij had zijn eerstgeboorterecht verspeeld. Hij had zijns vaders bed beklom - men, door ontucht te bedrijven met zijn vaders vrouw Bilha. Welk een vreselijke zaak! Jozef wordt dus eerst genoemd. Ik denk dat de reden is geweest, dat vader Jakob gedacht heeft: Nu zal Jozef de eerstgeborene zijn. Nu zal Jozef, de oudste zoon van Rachel, mijn tweede vrouw, erf - genaam worden op een bijzondere wijze en in een bijzondere zin. Gemeente, wat is de mens! Jakob, Jakob, denk er toch om dat u niet
16 vleselijk handelt. Denk erom dat u de Heere niet voor de voeten loopt. Bovendien is er aan zijn tweede vrouw Rachel een treurige geschiedenis verbonden. Ik denk dat de kinderen onder ons wel we - ten dat Laban, de vader van Lea en Rachel, zijn schoonzoon Jakob ontzaglijk bedroog. Jakob dacht Rachel te krijgen. Zeven jaar had hij voor haar gewerkt. Maar bij het aanbreken van de nieuwe dag bleek hij niet met Rachel, maar met Lea getrouwd te zijn. Wat een bittere zaak om zo uitgehuwelijkt te worden aan een man, zonder dat die man er iets van afweet. Vervolgens heeft Laban op de belofte dat Jakob nog zeven jaren voor hem zou werken, ook Rachel gegeven. Zo kreeg Jakob twee vrouwen. Maar dat is niet goed. De Heere heeft het toegelaten in die tijd. Van Lea lezen we: ‘Doch Lea had tedere ogen.’ Van Rachel lezen we: ‘Maar Rachel was schoon van gedaante en schoon van aangezicht.’ Zij was dus een knappe vrouw. Maar Lea had een ander deel. Lea was een godvrezende vrouw bij God vandaan. Dat blijkt wel uit het vervolg van de geschiedenis. Rachel was aanvankelijk onvruchtbaar, haar zuster Lea was vruchtbaar. Elke keer baarde zij weer een kind. Maar in de namen van de kinderen die geboren werden kwam de bitterheid uit die Lea moest dragen om de ‘niet-beminde’ te zijn. Pas toen Juda geboren werd, vond ze rust. Toen mocht ze rusten in de wil des Heeren. Toen heeft ze haar vierde kind Juda genoemd. Dat betekent ‘Godlover’ of ‘iemand die God dient en looft’. Rachel bleek onvruchtbaar te zijn. Ach, gemeente, het is pijnlijk. En ik hoop dat u voelt dat ik niemand wil bezeren, maar de manier waarop Rachel met haar onvruchtbaarheid te werk ging, was geen goede wijze. Ze wilde het van haar man afdwingen. Ze sprak: ‘Geef mij kinderen of indien niet, zo ben ik dood.’ Op een andere tijd gaf zij haar dienstmaagd Bilha aan Jakob tot een vrouw, want ze zei: ‘Dat zij op mijn knieën bare.’ In de derde plaats nam ze de toevlucht tot de dudaïm, een bijzondere, geurende plant die gevonden werd in de wei. Maar ze bleef ondanks alles onvruchtbaar. Dat is nu ook de weg in het geestelijke. Wij zoeken de schuld van onze geestelijke onvruchtbaarheid altijd aan de verkeerde kant. Het zou anders moe - ten zijn. De schuld ligt aan onze kant! ‘Uit u geen vrucht meer in der eeuwigheid.’ We lezen in Genesis 30 dat de Heere ten slotte aan Rachel gedacht. Ze werd zwanger en baarde een zoon, en ze noemde zijn naam Jozef.
17 Dat betekent: ‘wegneming van de schande’. En Rachel heeft er nog wat aan toegevoegd: ‘De H eere voege mij een andere zoon daartoe.’ Deze Jozef, die het hoofd is van de geschiedenissen die onze aandacht gaan vragen, was een gekende van eeuwigheid. Hij was een t ype van Christus op een ongekende wijze. Christus is gekomen, geworden uit een vrouw. Christus heeft naar Daniëls woord op één dag van al het volk de schande weggenomen. Het is wat geweest voor Rachel, om moeder te zijn van zo’n kind! Ik ben zo bang dat zij zelf een vreemde gebleven is van het leven der genade. Ze was niet tevreden met één zoon. De tweede zoon werd onderweg geboren. Ze was stervende bij de geboorte. De vrouwen die haar hielpen zeiden: ‘Vrees niet, want dezen zoon zult gij ook hebben.’ En toen Rachel stierf, zei ze nog met stervende lippen: ‘Gij zult zijn naam heten Benoni, zoon mijner smart.’ Jakob heeft in die ogenblikken zijn hoofd geschud. Hij noemde het kind Benjamin, zoon mijner rechterhand. Gemeente, er is van nature geen onderscheid. Welk mens er ook geboren wordt op aarde, we hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods. Van Jozefs geboorte was ook niets te roemen. En toch, wat blijkt uit de geschiedenis die onze aandacht vraagt? Dat in Jozef een ander be - ginsel lag. Een levensbeginsel. Een beginsel dat God Zelf in zijn leven had gelegd. Waar genade valt, valt ze eeuwig vrij. Van de mens moet gezegd worden: Nooit naar Hem gevraagd, nooit naar Hem gezocht. O, de grond van de zaligheid ligt in de drie-enige God. Eer iets van mij begon te leven, Was alles in Uw boek geschreven. Het was een levensbeginsel dat tijdens Jozefs leven op aarde open - baar zou komen. Weet u wat dat levensbeginsel, dat ingeplant wordt in de wedergeboorte, geeft? Dat geeft vruchten van geloof en van bekering waardig. Dat geeft vrucht waarin de kinderlijke vreze ge - zien, gekend en beoefend wordt. Waar zijn ze nog, die Jozefszonen van zeventien jaren? Gemeente, ik weet het, de Heere zal doorgaan met Zijn Kerkvergaderend werk. Maar in die leeftijd, in de jonge jaren – vroeger, maar ook nu nog – wil de Heere in de meeste tijd de Zijnen gaan bearbeiden door Woord en Geest. En waar dat levens - beginsel, die wedergeboorte geschonken wordt, daar kan het niet anders zijn dan bij deze Jozef. A lexander Comrie had gelijk toen hij
18 zei: ‘Dan wordt Christus met al Zijn weldaden dadelijk de gelovige reeds toegerekend en geschonken, al is het op een verborgen wijze.’ K inderlijke vreze vlucht niet van God weg. K inderlijke vreze heeft geen harde gedachten van God. K inderlijke vreze haat het kwade. In de kinderlijke vreze is hoogachting voor de Heere en als God het geeft een levende beoefening van Christus, de meerdere Jozef. Daarom was onze eerste gedachte: ‘Waar zijn geschiedenis begint.’ We gaan naar onze tweede gedachte: 2. Wat zijn dromen inhielden Thans naderen we tot het gedeelte dat onze aandacht vraagt. Wat dan blijkt, is een verschrikkelijke zaak. De verhouding tussen Jozef en zijn broeders was slecht. Zeer slecht. Vader Jakob heeft zeker geweten en gezien dat ze Jozef haatten met een dodelijke haat. Hij kreeg terug wat er vroeger gebeurd was bij zijn eigen ouders, met zijn broer Ezau. O ouders, we krijgen alles terug, hoor! Wat staat er in vers 2? ‘Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaar, weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen van Bilha en de zonen van Zilpa, zijns vaders vrouwen.’ Jozef was dus op het veld. Hij weidde de kudde met de zonen van Bilha (Dan en Naftali) en met de zonen van Zilpa (Gad en Aser). Dat wil zeggen: Hij weidde de schapen met zijn broeders. Samen waren ze in het veld. De verklaarders denken dat de dienstmaagden Bilha en Zilpa heidinnen zijn geweest en dat vader Jakob Jozef bewust naar Dan, Naftali, Gad en Aser heeft gezonden, opdat zijn kinderlijke vreze een goede invloed zou hebben op zijn broers. Maar wat heeft het verwekt? Een vreselijk iets. Er wordt gesproken van een kwaad ge - rucht. Wat is een kwaad gerucht? Er staat in de kanttekening dat een kwaad gerucht is ‘tot oneer van zichzelf en van de gehele familie’. Een kwaad gerucht is een gerucht in de negatieve zin des woords. Hoe zal het geweest zijn? Jozef was teer in zijn levenswandel, teer in de uitoefening van zijn godsdienstplichten. Jozef was doordrenkt met de ware hoogachting voor de Heere en voor Zijn dienst. Zijn broers waren echter ruig. Ze waren spotters met God en Goddelijke zaken. Wat moeilijk! Hoe lag dat nu? Was Jozef alleen maar een klikspaan? Jonge mensen, ik hoor jullie in gedachten zeggen: ‘Ik doe het niet. Ik ga ze niet verlinken.’ Maar er zijn grenzen, hoor. Denk erom! Wat heeft Jozef gedaan? Hij heeft in de eerste plaats zijn broers gewaarschuwd. Hij heeft hen gewezen op het verschrikkelijke dat ze
19 deden. Op hun spot met God en Goddelijke zaken. Op de levenswijze die ze erop nahielden, alleen in het veld, waar niemand hen zag. Ja, dan moet er in de eerste plaats gewaarschuwd worden. Durven wij dat? Op straat, in de schoolbus? Durven we te waarschuwen als we iets vreselijks voor onze ogen zien gebeuren? Helaas, het is zo vaak anders. Dan lopen we weg. Maar daar wil ik ernstig voor waarschu - wen. A ls u niets doet wanneer u een strafwaardig feit ziet of ervan hoort, dan bent u medeplichtig aan zulk een groot kwaad. Dat ligt zelfs vast bij de Nederlandse wet. A lleen als u gewaarschuwd hebt, eenmaal, andermaal, als u Mattheüs 18 hebt beoefend, dan is het anders. Er staat dat Jozef een kwaad gerucht overbracht tot zijn vader. Wat heeft hij gedaan toen hij bij zijn vader zat? Is er smart en droef heid in zijn hart geweest? Dan zijn we niet blij om de zonden van de ander, maar dan zijn we inwendig aangedaan met de zaak. In het volgende vers lezen we hoe de verhouding was tussen Israël, dat is Jakob, en Jozef. Het was een bijzondere verhouding tussen deze vader en zijn zoon. U zult zeggen: Het is begrijpelijk als je zo’n kind mag hebben, zo’n godvrezende zoon! Wie zou zich dan niet met een dubbele band aan zijn kind verbonden voelen! Zulke banden zijn inderdaad banden die voortvloeien vanuit de eeuwigheid vandaan. En als dat er is, hebt u een band die de eeuwigheid verduurt. Maar hier staat ook hoe het niet moet. Hier staat als een waarschuwing voor ons dat we zulke kinderen niet lief mogen hebben boven de andere kinderen. Gemeente, onze kinderen horen ons allen gelijk te zijn. ‘Maar die jongen dan, dominee, die zo verkeerd wil? Ik heb grijze haren van hem gekregen!’ Ach, weet u, als u op uw plaats bent als biddende vader of als worstelende moeder, dan hebt u nog véél meer werk aan de troon der genade over een kind dat niet meer in het juiste spoor wil gaan. Dat uit de band springt. We kunnen ze zo gemakkelijk laten gaan. U dient ál uw kinderen lief te hebben, ouders. Er staat in vers 3 wat de Bijbelschrijver als eigenlijke reden opgeeft: ‘Want hij was hem een zoon des ouderdoms.’ Jakob was 91 jaar oud toen Jozef geboren werd. Hij was aan deze zoon verbonden omdat hij een zoon van Rachel was. We lezen: ‘En hij maakte hem een veelvervigen rok.’ Het woord ‘veelvervigen’ staat eigenlijk niet in de grondtaal. Dat is later door
20 de zeventig vertalers ingevoegd in de Septuaginta. Eigenlijk staat er in de Bijbel: ‘Een rok die gemaakt was uit verschillende stukken, van verschillende kleuren.’ Jozef kreeg dus een veelkleurige, veelvervige rok. Jakob was vleselijk bezig. Hij wilde dat Jozef het eerstgeboor - terecht kreeg. Hij was zelf aan het werk geslagen, en dat is fout. We zijn zo gevaarlijk als het onze eigen kinderen en ons eigen nageslacht betreft. Ach, Jakob toch. Deze rok was een bijzonder geschenk. Ja - kob, u wilt uw kind eren, maar God zal Jozef op een andere wijze eren in zijn leven. Hij zal een t ype van Christus mogen zijn. Hij zal onderkoning van Eg ypteland mogen worden. En wat gebeurt er dan? Een vreselijke zaak. De broers haatten Jozef in die mate, dat ze hem niet meer vredelijk wilden toespreken. Welk een haat! ‘Daar komt Jozef aan!’ Ze beginnen al te lachen en ze wijzen met een duivelse haat naar zijn veelvervige rok. Wat denkt u, zijn ze alleen jaloers geweest? Was er alleen afgunst en nijd? Nee, het is veel méér geweest. Het is de haat geweest omdat Jozefs leven hun leven veroordeelde. Omdat Jozef een levendige getuige was tegen hun zondig bestaan hier op aarde. ‘Ze konden hem niet vredelijk meer toespreken.’ Wat is het erg als dat gebeurt tussen broeders van hetzelfde huis. Wat erg als dat plaatsvindt in een gezin. Maar denk erom, het is duivels, hoor! Op het moment dat Jozef op het veld kwam, klonk het niet: ‘Sjalom, sjalom, vrede zij ulieden’, maar dan werd er niets gezegd. O, vader Jakob had wijzer moeten zijn. Hij had niet zelf aan het werk moeten gaan. Hij was de oorzaak van zoveel narigheid in zijn eigen huis. Het is veel beter – en ik denk aan mezelf - als u een bepaalde gedachte hebt over een kind of een kleinkind, om dat nooit tegen dat kind te zeggen. Maak het niet openbaar, maar laat het bij de voortduur bij de Heere liggen. Wacht de uitkomst af! We lezen verder wat de haat nog verergerde. Jozef droomde een droom. Het zal geweest zijn op het veld. Misschien is het geweest toen de oogst voorbijgegaan was en het koren was ingezameld voor de familie. Er staat: ‘Ook droomde Jozef een droom, dien hij zijn broederen vertelde.’ Hij begon in zijn onschuld te vertellen wat hij had gedroomd. Er was geen greintje bijbedoeling of zelf bedoeling bij. De verklaarders zeggen dat de beide dromen wat verhuld zijn. Een duidelijke Godsspraak lijkt er niet in te zitten. Dat gebeurde wel vaker, in andere gevallen in die tijd. Wij zeggen: ‘Dromen zijn
21 bedrog.’ Niet altijd hoor, maar wees voorzichtig om er conclusies aan te verbinden. Satan is ook hierin machtig. Jozef stond zijn droom te vertellen met zoveel gedrevenheid. Zo vol vuur. Hij voelde dat het niet zomaar een verzinsel was. Hij voelde dat dit niet iets was wat uit zijn eigen brein was voortgekomen. Het was een Goddelijke sprake in zijn ziel. Het beeld was zo eenvoudig. Hij was schoven aan het binden. Ieder nam een schoof in de hand. Ze hadden de gebonden schoof nog in hun hand, en ... dan komt het: Zonder dat er een mensenhand aan te pas kwam, ging de schoof van Jozef in het midden staan, de schoven van de broers kwamen er in een kring rondom, en ze bogen zich een voor een voor de schoof van Jozef. In kinderlijke eenvoud vertelde Jozef die droom. Gemeente, laten we niet voorbijgaan aan de geestelijke betekenis die er in deze geschiedenis ligt. Want eens zou er Eén komen, de meerdere Jozef, Die alles zou aanbrengen voor Zijn uit verkoren Kerk, Die zou heersen. Hij zou heersen tussen bittere, vijandige broeders. Maar Hij zal ze maken tot eerbiedige onderdanen voor Hem. O, ik geloof zeker dat de droom een Goddelijke sprake is geweest in de ziel van Jozef! Maar de tweede droom die Jozef vertelde greep nog veel dieper in. Hij droomde dat de zon, en de maan en elf sterren zich voor hem nederbogen om hem eer te bewijzen. Wat is dat toch een verstrek - kend iets. Zou het zo zijn met hetgeen de Heere zei in deze zaak, dat Hij hiermee te kennen gaf wat Hij zou doen in het leven van Jozef ? Ach, het ziet op Christus Zelf. A lles is Zijn voeten onderworpen. We gaan naar onze derde gedachte: 3. Welk een ergernis dat gaf Had Jozef niet veel beter kunnen zwijgen? Had hij er niet veel beter aan gedaan deze zaak in het verborgene te bewaren tussen de Heere en zijn ziel? Nee, gemeente, dit móést gezegd worden tegen die vij - andige broers. Dit móest gezegd worden, opdat het Goddelijke dat erin lag later duidelijk openbaar zou komen. Er lag zoveel in. Er staat – en ik vermoed dat de broers van Jozef het beter begrepen dan hijzelf – dat ze begonnen te spotten. We lezen in vers 8 dat ze zeiden: ‘Zult gij dan ganselijk over ons regeren?’ Ze voelden aan dat er iets achter de dromen zat. Ze hebben het niet kunnen geloven en ze hebben het niet willen geloven. Ze waren er ontzaglijk vijandig
22 over. Waarom toch, broeders? Wat hier bekendgemaakt wordt, zal een grote verlossing voor u zijn. Wat hier bekendgemaakt wordt door deze dromen zal een voorbeeld zijn van de eeuwige verlossing van de uitverkoren Kerk. Maar dat is nu de mens. We zijn diep gevallen. We zijn vijandige zondaren. Wat was het gifaddertje in hun hart? Hun hoogmoed . Buigen en bukken voor hun broer? Bukken voor zo’n eigenwijze broer die ons dwarszit en niet anders zegt dan dat we moeten ophouden met ons zondige leven? Bukken en buigen voor hem? Dat wil de mens nooit. Ook in het geestelijke niet. Nee, zijn voorhoofd is van koper en zijn nek is als een ijzeren zenuw. Bukken en buigen betekent onderwerping. Dat betekent schuld-overname. Dat betekent bukken en buigen voor de hoge God. Gemeente, buigen betekent een schulderkentenis. Het is een bedelen om genade voor genade te krijgen. Ach, zoveel jaren later stond Jozef daar en lagen ze met hun neus op de grond bevend en sidderend voor hem. In het geestelijke is er ook een buigen. Wij liggen allen vijandig dood in zonden en misdaden. Maar dan gaat de Heere zulke vijan - dige mensenkinderen op Zijn tijd door diepe wegen tot eerbiedige onderdanen maken. Jozef droomde. De Heere liet in die droom één ding weg. Wat was dat? De oven der beproeving. In de lokkenstijd, in de eerste tijd van de bekering, wordt de ziel lieflijk gelokt. Dan zal de ziel het meest geneigd zijn tot spreken. O, die eerste tijd! Maar later zal men erachter komen welk een diepe weg erachter ligt om tot een geeste - lijke zegening te komen. Maar dan Christus. Hij heeft van eeuwig - heid geweten: Eer iets van mij begon te leven, Was alles in Uw boek geschreven. Daar ben ik mee begonnen. Christus wist waar die broeders lagen. Op de bodem van de hel. De Vader heeft in verlegenheid uitgeroe - pen: ‘Hoe zal Ik hen onder de kinderen zetten en geven het gewenste land?’ Toen heeft de meerdere Jozef gezegd: ‘Ik kom, Ik zal het doen, Vader.’ O, wat ligt er dan ook veel in deze zaak. Jozef kreeg nog een standje van vader Jakob. Hij was thuisgekomen en had de laatste droom aan zijn vader verteld. Jakob had gezegd: ‘Zul -
23 len dan uw vader, uw moeder en elf broers zich voor u nederbuigen?’ Hij bestrafte Jozef. Jakob geloofde het niet. Ongeloof speelde in zijn hart. Toch staat er dat hij al deze dingen in zijn hart bewaarde. En dat is het beste, gemeente. Daar stond Jozef. Ik geloof dat het goed geweest is in zijn binnen - ste. De Heere had gesproken. Hij had getuigd. Zou Hij het zeggen en niet doen? Jozef wist niet door welk een diepe weg hij tot deze verhoging zou komen! Maar de Heere volvoert Zijn raad, en als we er rust in mogen krijgen dan is het waar, wat we nog willen zingen uit Psalm 145 vers 6: De H eer’ is recht, in al Zijn weg en werk; Zijn goedheid kent in ’t gans heelal geen perk. Hij is nabij de ziel die tot Hem zucht; Hij troost het hart dat schreiend tot Hem vlucht; Dat ongeveinsd, in ’t midden der ellenden, Zich naar Gods troon met zijn gebeên blijft wenden; Hij geeft den wens van allen die Hem vrezen; Hun bede heeft Hij nimmer afgewezen. Nog een enkel woord, jong en oud. Hoedanig is ons leven? Wat we gehoord hebben is niet verheffend. In het vervolg van het leven van Jozef zullen we er nog achter komen dat het – ook in de tijd van het Oude Testament – zondige mensenkinderen waren. Eén voor één. En als de Heere onderscheid maakt, maakt Hij onderscheid waar van nature geen onderscheid is. Ik heb het bewogen gezegd: ‘Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren.’ Ons is verhaald wat er gebeurd is toen hij zeventien jaar oud was. Jeugd van de gemeente, hoe is de openbaring van ons leven? Misschien zegt u: ‘Dominee, ik wilde wel dat ik vanmorgen thuisgebleven was.’ Waarom toch? Bent u onrustig geworden in de kerk? Wat gebeurt er soms als er nog eentje is die zijn mond opentrekt tegen andere jongens en meisjes en ze waarschuwt? Dan wordt er geroepen: ‘Jij, vrome, hoepel toch op! Je hebt genoeg aan jezelf.’ Zo gaat het toch? Maar, vaders en moeders, wie moet niet met mij het hoofd buigen en zeggen: ‘Och, Heere, gedenk niet de zonden mijner jonkheid.’ Eén ding geloof ik; als de ware, kinderlijke vreze in het hart is ingeplant door de zielsvereniging met Christus en als deze beoefend mag worden, ach, dan komt het openbaar. Dan is er haat tegen de zonde. Dan komt het ook openbaar dat we geen
24 vrome jongeling zijn. Geen vrome Farizeeër. Maar dan moet ik zeg - gen tegen m’n kornuiten: ‘Jongens toch, ik heb net zo’n hart als jullie. Doe het toch niet! Er is iets in mijn leven gebeurd. De grote God heeft Zich geopenbaard in Zijn majesteit en in Zijn heiligheid. En daardoor heb ik ontzag gekregen voor Zijn Woord, voor Zijn wet en voor Zijn dag.’ Welnu, een ieder kere hiermee tot zichzelf in. Denk erom, word niet medeplichtig als er iets gebeurt wat echt niet kan. Neem een vertrouwenspersoon in de arm. De Nederlandse wet neemt het je ontzaglijk kwalijk als je medeplichtig bent in een bepaald geval dat speelt. Maar eerst moet u beginnen om degene die het kwaad doet te waarschuwen. Ouders, zijn alle kinderen u gelijk? Ik heb weleens ’s avonds langs de bedjes van de kinderen gelopen en dat de Heere vroeg: ‘Aan wie wilt u nu dat Ik een nieuw hart zal geven?’ Toen heb ik gezegd: ‘Dat kan ik niet beantwoorden, Heere, ze zijn me allen even lief.’ Gemeente, ds. Van Beek kan ik nooit vergeten. Hij heeft zo vaak op deze preekstoel gezegd: ‘Ik kan het niet begrijpen dat de Heere mij eruit gepikt heeft, de grootste belhamel van het huisgezin.’ A lleen omdat genade vrij valt, daarom zou het nog kunnen. We moeten gaan eindigen. Hoe is het in de gemeente? K inderen, jeugd, zijn er nog met kinderlijke vrees? Ik beef als een rietje bij wat ik nu zeg. Ik ben zo bang dat het zo weinig is, en toch heb ik altijd nog geloof gehad en altijd nog gekeken naar de kleuters op de kleu - terschool. A ls ze dan aan het zingen zijn: Niets is, o Oppermajesteit, Bedekt voor Uw alwetendheid, Dan heb ik toch weleens gedacht: Ach, Heere, mocht het er eentje zijn, ja, velen! Ik wens het u toe dat u de Heere mag vrezen als u nog jong bent. Het bewaart voor zoveel kwaad. Het zal u bewaren, ook op moeilijke plaatsen en in moeilijke tijden. Het is het enige bewaar - middel in het uur van de verzoeking. Volk des Heeren, hoe is het? Hebt u uw naam horen noemen? Zeker in de naam van Jozef ? Ik voel het anders. A ls de oude mens der zonde opspeelt, wat is dan de grondtoon van mijn hart? Buk - ken? Nooit! Ik kan niet bukken. Ik wil niet bukken. Maar wat is
25 het groot als de Heere ons in één keer in het stof legt. Dan word ik handelbaar. Dan zeg ik: ‘Heere toch, doet U wat goed is in Uw ogen.’ Dan zit ik er niet met eigen hand tussen, zoals Jakob deed, maar dan ga ik de Heere verbeiden. Dan ga ik Hem nawandelen en smeken: ‘Heere, Heere, schenk toch wat nodig is.’ Maar het wonder is zo groot. De zaligheid wordt uit God verklaard. De zaligheid die in Hem terugkeert in de eeuwigheid, waar de Kerk reeds boven is. Dat is de troost. Eer iets van mij begon te leven (ik kan het niet vatten) Was alles in Uw boek geschreven. A men.