Bekijk de tekstversie van dit leesfragment.21 Kuyper gezegd. Maar de kersverse meester probeert de kinderen naar eer en geweten de waarheid van Gods Woord voor te houden. Ze zijn dood in zonden en misdaden, tenzij ze door Gods Geest wedergeboren worden. Daarvoor zet hij ook zijn didactische vaardigheden in. Kersten vraagt aan zijn leerlingen: Wie van jullie wil naar de hemel? Vrijwel alle kinderen steken hun vinger op en roepen: Ik, ik! Eén meisje steekt haar vinger niet op. Hij weet wel dat het meisje een bekeerde moeder heeft. Maar wil jij dan niet naar de hemel? Het bedeesde antwoord is precies wat de meester zijn leerlingen wil voorhouden. Mijn moeder zegt altijd dat wij niet naar de hemel willen. Na de vertelling over de gelijkenis van de wijze en dwaze maagden, vraagt Kersten zijn pupillen bij wijze van toepassing: Denken jullie dat er van die wijze maagden onder ons zijn? Een klein ventje steekt zijn vinger op. Meester, ik ben gedoopt! Dat had de meester wel verwacht. Hij grijpt de gelegenheid aan om de kinderen er met ernst op te wijzen dat de Doop op zichzelf niet genoeg is. Het teken is wel een groot voorrecht, maar tenzij iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Het verwarde jongetje vertelt het voorval thuis in geuren en kleuren aan zijn ouders. Die zijn daar uiteraard niet van gecharmeerd en lichten het schoolbestuur in. Ze zijn niet de enigen. Gaandeweg komen er meer klachten binnen over de inhoud van Kerstens lessen. De schoolleiding moet er wat mee en dus benoemt het bestuur een commissie. Die moet het volgende cursusjaar maar eens met de jonge meester gaan praten. In het begin van de twintigste eeuw zijn de klaslokalen sober ingericht 20 Heeren te zien, wat een drie-enig God bewogen had om mij uit te kiezen van eeuwigheid. Hoe Hij uit zoveel duizenden die verloren gaan mij wilde behouden van het eeuwig verderf. Hierop kon geen ander antwoord gegeven worden dan in het eeuwige welbehagen, daar ik toch niets beter, ja eerder slechter ben dan die anderen. Waarheid Ook zijn inspanningen voor de opleiding worden gezegend, zodat hij in mei 1901 de door de overheid verplichte onderwijsbevoegdheid. Met deze hulpakte op zak kan hij zelfstandig voor de klas staan en het onderwijs van een persoonlijke kleur voorzien. Vanaf het begin heeft zijn onderwijscarrière een stormachtig verloop. De lof over zijn onderwijskundige gaven wordt al snel ingehaald door het gerucht dat hij meer dominee dan meester is. Op school heeft hij de bij Comrie gekregen, maar het is voor hem geen straf om met zijn favoriete oude schrijver dr. A. Comrie te worden vergeleken. Ik heb Comrie vermalen, zo schrijft hij later. Waar hij wél wakker van kan liggen, is de oppervlakkigheid die schering en inslag is. Hij is het niet eens met het leerstuk dat de Gereformeerde Kerken en dus ook deze school zo kenmerkt: de veronderstelde wedergeboorte. De kinderen worden doorgaans opgevoed met het idee dat ze wedergeboren verbondskinderen zijn. Zolang het tegendeel niet is bewezen, mogen de opvoeders ervan uitgaan dat de gedoopte kinderen wedergeboren zijn. U hebt van kindsbeen af, in huis en op school, ook al merkt u van uw wedergeboorte nog niets, u voor uzelf te beschouwen als een kind, waarin die wonderdaad Gods geschied is, zo had voorman Abraham 19 In Beversluis latere leven is dit anders geworden en is zijn prediking meer christocentrisch geworden, zo schrijft Kersten: Zijn hart mocht meer dan tevoren op Christus leunen. Niet dat de rijkere genade ons onverschillig maakt. Dat zij verre. Maar zij leert overvloediger van alle eigen werk afzien. Afgesloten Aan het einde van de lagere schooltijd moet Henri Kersten een keuze maken voor de toekomst. Het liefst wil hij doorleren op het gymnasium. Voor wie tot het ambt van dienaar des Woords geroepen is, kan een gedegen opleiding immers geen kwaad. Zijn ouders vinden dat echter niet zon goed idee. Er zijn nog genoeg andere monden die gevoed moeten worden. Gelukkig wordt doorleren hem wel toegestaan. De keuze valt op de kweekschool, te vergelijken met de huidige P ABO of een lerarenopleiding. Bij aanvang van de studie begint ook meteen de praktische vorming. Kweekscholen staan in directe verbinding met een plaatselijke lagere school, waar de beginnende studenten praktijkonderwijs krijgen en meelopen met de lessen. Het is Henris geluk dat deze lagere school juist de voor hem zo bekende Keucheniusschool is, waar hij zelf zijn schoolperiode heeft doorgebracht. Wanneer de lagere schoolkinderen naar huis zijn vertrokken, krijgen de studenten nog les van de hoofdonderwijzer. Hij zorgt ervoor dat de kennis van de studenten ink wordt bijgespijkerd. Vooral Bijbelse en vaderlandse geschiedenis en pedagogiek krijgen de aandacht. Tijd en lust om de puber uit te hangen heeft Henri eigenlijk niet. Na twee jaar meelopen moet de student zelf als kwekeling op school aan de slag. Zo staat meester Kersten al voor de klas als hij een jaar of zestien is. Hij mag nu ook zijn jongere broertje Arnold van onderwijs gaan voorzien. Die typeert zijn oudste broer later als een strenge meester. In die tijd wordt ook de catechisatieperiode afgesloten. Op zestienjarige leeftijd doet Henri met mond én hart belijdenis van het geloof. Dat is ook in die tijd al een uitzonderlijk jonge leeftijd. Wanneer niet veel later het Heilig Avondmaal in de gemeente bediend wordt, neemt hij voor het eerst deel aan de viering van dit heilige feest voor Christus onderdanen. Samen met zijn zielsvrienden mag hij in verwondering aan de tafel zitten. Zijn moeder is een van hen, zodat de innige band met haar nog meer versterkt wordt. In een brief aan een vriend schrijft hij: Ik kreeg de goedertierenheden des 18sterven kon, is omdat ik geloof dat God mij geroepen heeft tot de bediening van Zijn Evangelie. De dominee springt overeind. Dat dacht ik wel! En voor Henri het goed en wel beseft, is de dominee de studeerkamer al uit. Met grote passen verdwijnt hij richting de woonkamer, die nog vol mensen zit. Een beetje verbluft komt de jongen er op een afstandje achteraan. Zodra hij de kamer binnenkomt, wacht hem een warm onthaal. Daar heb je onze nieuwe dominee!, zo roept de enthousiaste predikant. De nieuwe dominee is wat minder enthousiast en weet niet waar hij zich bergen moet. Hij kruipt maar weer snel achter de man die hem deze streek heeft geleverd. Het trekt heel wat bekijks als Henri s zondags mag plaatsnemen in de kerkenraadsbank. In zijn korte broek de standaardkleding voor schoolgaande jongens valt hij op tussen al die zwarte pakken, maar dat deert hem niet. Ondanks zijn leeftijd voelt hij zich thuis tussen de ouderlingen voor wie hij zon achting heeft. Via de predikant komt hij ook in contact met kinderen van God in andere woonplaatsen. Zijn vroegere verlegenheid is hij onderhand kwijtgeraakt. Dat wordt wel duidelijk als de godvrezende Van Kranenburg bij ds. Pieneman binnenstapt. De jongeman valt met de deur in huis. Waar komt u vandaan? Ik kom uit Moordrecht, zo luidt het antwoord. Ik heb weleens van een man gelezen, die kwam uit de stad Verderf. Komt u daar ook vandaan? Nou, daar kan Van Kranenburg wel wat van vertellen. Eenvoudig vertelt de man iets over zijn goddeloze Adamsnatuur, maar ook over Wie God in Christus voor hem geworden is. Altijd als Henri van deze zaken hoort, komen de tranen van verwondering al snel voor de dag. Er wordt een band gelegd die tot in der eeuwigheid niet meer verbroken zal worden. Wettisch Op ongeveer 16-jarige leeftijd zit Henri Kersten soms onder de prediking van oefenaar N. H. Beversluis, die later predikant is geworden. Sommige preken worden onvergetelijk voor hem, zodat een broederband ontstaat. Toch mist hij wel iets in de prediking. Hoezeer hij vanuit de zekerheid van het geloof leeft, blijkt uit een latere terugblik op deze periode. Beversluis kon toch zo wettisch zijn. O, ik heb hem wel horen preken, dat ik bezwaard was vanwege de harde wettische gang die de leraar nam. Waarschijnlijk preekte hij veel over de strijd en benauwdheid van een kind van God en het angstige zoeken naar kenmerken méér dan over het volbrachte werk van Christus. Henri heeft een goede band met ds. Pieneman en zijn vrouw 17vermaning voor zulk spijbelgedrag wel op zijn plaats en sluit af met een ongevraagd advies: Je moet zulke reizen ook niet maken! De goedbedoelde waarschuwing maakt echter lang niet zoveel indruk als de ervaring van de vorige dagen. Hij laat de man maar praten. Deze liefdedienst had hij voor Openbaar Naderhand staat de jongen regelmatig met zijn logeerspullen bij het kinderloze domineesechtpaar op de stoep. Hij is helemaal in zijn element in huize Pieneman. Op een van de avonden wordt er gezelschap gehouden. De kamer vult zich met kinderen van God, die met elkaar gaan spreken en zingen over hun Heere en Zaligmaker. Na verloop van tijd nodigt ds. Pieneman hem uit om even mee te gaan naar de studeerkamer. Hij moet zogenaamd nog wat brieven schrijven. Zodra de nietsvermoedende jongen in de val gelokt is, gaat de deur achter hem op slot. Henri, nu moet je me echt eens vertellen waarom je gezegd hebt: Ik ga niet sterven. Nee dominee, dat doe ik niet. Dat kun je tegen mij alleen toch wel vertellen, er is nu geen mens bij. Ik ben toch je leraar? Ja, dát is een gevoelig punt. Want wat betekent deze leraar veel voor hem. Hij kijkt nog eens in zijn vertrouwde, donkere ogen. Wat kan het eigenlijk voor kwaad als hij het zijn leraar vertelt? En hij kan ook geen kant op. Henri gaat uiteindelijk overstag en vertrouwt het grote geheim aan zijn oudere vriend toe. Ik bedoel het niet verkeerd, dominee. De enige reden dat ik niet 16 Tot zijn grote verwondering wordt hij door de Heere als met de vinger op hetzelfde Schriftwoord gewezen. Het is trouw, al wat Hij ooit beval! Henri knapt behoorlijk op, maar moet nog wel een tijdlang aansterken. In deze periode van herstel verblijdt ook ds. Pieneman hem met een bezoek. Ze komen al snel tot de kern van de zaak. Was je niet bang om te sterven?Nee, dominee, ik was niet bang om te sterven. Vertel eens? Henri verhaalt zijn predikant welke weldaden de Heere hem op zijn jonge leeftijd geschonken heeft. Over zijn roeping rept hij echter met geen woord. De pastor voelt op een of andere manier aan dat er nog iets ontbreekt. Hij waagt nog een poging om het eruit te krijgen. Waarom heb je gezegd: Ik ga niet sterven?Dat kan ik niet zeggen. Maar dat moet je echt aan mij vertellen. Toch zeg ik het niet. Ds. Pieneman legt de handen op zijn schouders, om nog wat meer gewicht aan de klok te krijgen. Henri, wil je het tóch tegen me zeggen?Nee, dominee, dat zeg ik niet. Daar moet zijn predikant het mee doen. Henri heeft, zo jong als hij is, een vasthoudend karakter. Als je weer beter bent, kom je maar een keer van zaterdag tot maandag in de pastorie logeren, zo voegt ds. Pieneman hem bij het afscheid toe. Daar geeft Henri maar al te graag gehoor aan. Bevestiging Tot groot verdriet van de gemeente neemt de zo gewaardeerde ds. Pieneman een beroep aan naar de Rotterdamse gemeente aan het Weenaplein. Een tijdje later reist Henri Kersten op zijn uitnodiging naar de havenstad, om met eigen ogen te zien hoe zijn dominee aan de nieuwe gemeente wordt verbonden. Ondanks het verdriet, ontvangt hij onder de bevestigingspreek van ds. H. Roelofsen een aangename geestelijke verrassing. Zijn roeping tot het ambt wordt op een krachtige en lieijke wijze bevestigd. De Heere daalt met Zijn liefde zó laag af, dat het zijn krachten bijna te boven gaat. De daaropvolgende maandag is hij te zwak om naar huis terug te keren, zodat de schooldag verzuimd moet worden. Hij wordt later bij de schooldirecteur op het matje geroepen om tekst en uitleg te geven. Die vindt een 15 Onderscheid Inderdaad herstelt Henri van zijn ziekte. De dokter staat perplex. U weet dat ik niet in wonderen geloof, maar hier is een wonder gebeurd, zo krijgt de dankbare moeder te horen. Die weet als geen ander dat herstel na een ziekte geen vanzelfsprekendheid is. Andere sterfgevallen liggen nog vers in haar geheugen. Al drie keer is het gezin met de werkelijkheid van de dood geconfronteerd. Twee van de kinderen hebben maar ruim een maand het levenslicht gezien, voordat hun ogen voor altijd werden gesloten. Ook van Henris bijna vier jaar jongere zusje Maria Cornelia moest afscheid worden genomen. Die keer is moeder Kersten daar echter door de Heere al op voorbereid. Terwijl het meisje op dat moment nog kerngezond buiten speelde, maakte Hij haar bekend dat het kind zou worden weggenomen. Het meisje heeft er zelf ook weet van gehad dat haar leven ten einde zou lopen, zonder daar overigens bedroefd over te zijn. Met blijde hoop heeft ze haar sterfdag tegemoet gezien. Nog voor het einde van het jaar 1897 is ze in vrede ontslapen, nog maar 11 jaar oud. Een kinderlijk eenvoudig gedichtje in haar schoolschrift is als stille getuige achtergebleven: Het leven is een rook Straks slaat mijn uurtje ookt Gaat hier berg op, berg af, Zo van de wieg naar t graf O ziel, wees nu bereid, Daar is de eeuwigheid. Vasthoudend De aanblik van zijn kleine zusje, roerloos, met gevouwen handen in haar kist, zal de 15-jarige Henri tot in het diepst van zijn hart hebben geraakt. Wat een onderscheid. Zijn zusje na een ernstige ziekte overleden, en hij weer hersteld. Zijn zusje in de eeuwigheid, en hij nog in het leven. Omdat de Heere nog werk voor hem te doen heeft. Hoewel de roeping tot dienaar van het Woord duidelijk is, betekent dit niet dat de innerlijke strijd voltooid verleden tijd is. Troost, troost Mijn volk, zo heeft de Heere gezegd. Maar hoe moet hij ooit de kinderen van God, tegen wie hij zo hoog opziet, vertroosten? Worstelend en biddend en met vallen en opstaan zoekt hij hierin zijn weg. Op een zondagavond klimt de nood zó hoog, dat hij zich gedrongen voelt zijn Zender een teken te vragen. Na een intense gebedsworsteling staat hij van zijn knieën op. Heere, ik zal geloven dat het van U is, als ik die tekst nu opensla in Uw Woord. Henris moeder op latere leeftijd 14geformeerd, zij zullen Mijn lof vertellen. Die woorden uit Jesaja 43 worden op een wonderlijke manier vervuld. Enige tijd later wordt duidelijk dat hij een hartkwaal heeft. Zijn gezondheid begint er steeds zwaarder onder te lijden en gaat zienderogen achteruit. De ziekte laat zich zo ernstig aanzien, dat Henri helemaal het bed moet houden. Als er vervolgens ook nog perioden van bewusteloosheid volgen, zitten zowel ouders als dokter met de handen in het haar. Het komt uiteindelijk zo ver dat de dokter niet anders meer kan dan de hoop op herstel opgeven. Ik moet het u eerlijk zeggen, het wordt voor uw zoon sterven. De bezorgde moeder moet het bericht alleen verwerken, aangezien haar man ondanks de grote zorgen toch naar zijn werk is gegaan. Dat kan niet anders, want net als andere werknemers heeft hij, naast de kerkelijke feestdagen, slechts één schamele vakantiedag per jaar. Als de deur achter de vertrokken dokter dichtvalt, komt de zieke wat overeind. Wat zei de dokter? Zijn bedroefde moeder zwijgt in alle talen, maar de vraag blijft aanhoudend klinken. Koste wat het kost wil Henri het weten, zonder met verzachtende taal te worden afgescheept. Zijn moeder kan dan ook niet anders dan het onmogelijke doen. Voorzichtig herhaalt ze de sombere woorden van de dokter: het zal sterven worden. Nee moeder, dat kan niet! Het onverwacht vurige antwoord zal vraagtekens bij haar hebben opgeroepen maar niet voor lang, want hij vervolgt: De Heere is mij voorgekomen met de woorden uit Psalm 91:16: Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien. Ze kijkt haar zoon eens aan, maar er is geen enkele twijfel te zien. Ik ga niet sterven! God heeft wat anders voor mij te doen. Henris verjaardagsgeschenk, rechtsboven zijn naam 13bange angsten van de hel roept de vrouw uit dat ze voor eeuwig moet omkomen, omdat ze alleen maar tijdelijke uitreddingen kent. Het wordt hem steeds duidelijker dat God buiten Christus een heilige en vertoornde Rechter is, Die een zondaar vanwege zijn zonden moet veroordelen. In een nacht hij is dan veertien jaar oud beleeft én belijdt hij zijn eigen verlorenheid in Adam. Het hele leven vanaf het uur van zijn ontvangenis af is een aaneenschakeling van schuld en zonde. Het is dan ook rechtvaardig als God het vonnis over hem voltrekt. Maar er gebeurt iets anders. Door Gods genade ontvangt hij een duidelijk zicht op de weg van verlossing. Christus treedt tussen als zijn Voorspraak bij de Vader. De woorden zinken diep in zijn hart: Ik heb verzoening gevonden. En dat voor iemand die nooit naar Hem gevraagd zou hebben. Wat is er een stilzwijgen in aanbidding. Henri zinkt van verwondering op zijn knieën voor het bed. Het is niet in woorden uit te drukken hoeveel er nu van de liefde van God wordt ervaren. Als het morgenlicht de slaapkamer binnenvalt, ligt hij zich nóg in dezelfde houding te verwonderen. Wat is Gods genade overvloedig! Ongeveer twee weken verkeert hij ongestoord in de ervaring van deze liefde. Hij kan het wonder niet op. Wat is er in God een zaligheid, om als een verloren zondaar met God verzoend te worden! Getuigen Henri houdt deze ervaringen de eerste tijd voor zichzelf. Hij is in eigen oog veel te jong om te kunnen zeggen wat er allemaal in zijn hart omgaat, maar toch voelt hij zich schuldig over zijn zwijgen. De Heere zorgt er echter op Zijn tijd en wijze voor dat Zijn werk openbaar komt. Dit volk heb Ik Mij 12avond verslindt hij het ene boek na het andere. Regelmatig klinkt de slaperige en ietwat bezorgde stem van zijn broertje: Henri, kom toch naar bed! Maar daar is geen sprake van. Hij wil niets liever dan dag en nacht in deze liefdedienst bezig zijn. Wanneer hij in slaap dreigt te vallen, moet een sterke kop koe hulp bieden. En als dat niet helpt, is er nog wel een alternatief. Met de voeten in een teil met ijskoud water. Het is zijn verlangen om in de jonge jaren aan zijn Schepper te denken. Hij is het waard om van harte en met ingespannen krachten gezocht te worden. Bij dagen en bij nachten. Ontdekking Als ds. Maliepaard door zijn Zender naar een andere gemeente wordt geroepen, is er teleurstelling. Gelukkig wordt de gemeente een jaar later alweer verblijd met de komst van ds. K. Pieneman. Henri inmiddels een jaar of dertien is niet de enige die zich al snel aan zijn nieuwe herder en leraar verbonden voelt. Het gemeenteleven komt in de diepste zin van het woord tot bloei. Zondagsavonds zoeken Gods kinderen elkaar na de dienst op. In de grote zaal boven de kerk hangt de hemel soms laag. Het verblijf van ds. Pieneman wordt voor velen onvergetelijk. Dat geldt zeker voor de Avondmaalsdiensten, die ruim twee uur duren. De gemeenschap met God wordt soms zo gevoelig ervaren, dat de predikant van verwondering niet verder kan preken. De stilte die dan valt spreekt boekdelen: dáár, aan die tafel, worden bijzondere zaken genoten. Toch ebt de overstromende vreugde bij de jonge Henri langzaam maar zeker weg. Het gevoel van de eerste liefde moet plaatsmaken voor een meer gefundeerd geloof. Hij voelt zich ongelukkiger dan ooit tevoren. Ik heb dat nu wel allemaal gezien, maar heb ik wel deel aan de Heere Jezus en Zijn werk? Als ik zo eens moest sterven, waar zou ik dan zijn? Ds. Pieneman wijst er voortdurend op: Wie Christus is, is een nieuw schepsel. Daardoor komt de haper in zijn geestelijk leven als een open zenuw bloot te liggen. Zo kan hij niet voor God verschijnen, ook al zou hij al zijn ervaringen bij elkaar optellen. Hij moet met God verzoend worden. Zou ik zo nabij gekomen zijn en nog voor eeuwig omkomen? Want Gods recht moet betaald worden en dat recht staat nog open. De afsnijdende boodschap van zijn predikant kan op zijn volledige instemming rekenen, ook al wordt hem álles afgenomen. In gesprek met zichzelf stelt hij vast: Hoe scherper hij afsnijdt, hoe liever ik het heb. Want alles van mij moet eraan. Het aangrijpende sterven van een hem bekende vrouw, waarvan hij dacht dat het mogelijk een ware gelovige was, onderstreept de noodzaak van de verzoening met God. Onder 11 Hij denkt: Als ik wakker word, lig ik in de hel. En dan gaat hij maar weer bidden en lezen. Vele nachten brengt hij door met bitter klagen. Het maakt hem echter alleen maar ongelukkiger. Geroepen De overtuigingen gaan een tijdje door, maar alle zelfverbetering helpt niet. Henri is en blijft een grote zondaar en weet niet meer hoe het verder moet. Wanneer hij een jaar of elf is, wandelt hij ergens alleen op de weg. Het wordt een onvergetelijke wandeling. Hij ziet de hele schepping Gods schepping en zichzelf als een eerrover van God. En dat terwijl hij geschapen is als het mooiste juweel van Zijn schepping. Hoe jong hij ook is, hij beseft heel goed dat het onmogelijk is om nog iets van Gods beeld te kunnen vertonen. Dat is zijn eigen schuld; hij heeft zich immers bewust van zijn Schepper losgescheurd. De ongelukkige tiener ziet in dat hij een verloren zondaar is, die uit zichzelf niet meer zalig kan worden. Maar juist nu alle wegen zijn doodgelopen, wordt een andere weg voor hem geopend, de Weg met een hoofdletter, de Heere Jezus. Hij ziet zoveel ruimte, zaligheid en schoonheid in Jezus, dat hij niet meer verder kan lopen. Zijn hart stroomt over van verwondering en hij roept uit: Als ík nog zalig kan worden, dan kan het nog voor iedereen! Want ik heb het er zo slecht voor God afgebracht en tegen zoveel beter weten in gezondigd! In deze periode gebeurt er nog iets wat diepe indruk maakt. De Heere spreekt tot hem met de woorden van Jesaja 40:1-2: Troost, troost Mijn volk, zal ulieder God zeggen. Spreekt naar het hart van Jeruzalem. Hij ontvangt tot zijn verwondering een goddelijke opdracht om dienaar van het Woord te worden. Aanvankelijk krijgt niemand dit grote geheim te weten. In de eenzaamheid schrijft hij voor zichzelf soms preekjes. Af en toe dwaalt hij door Den Haag. Bij het zien van de vele kerkgebouwen borrelt de vraag als vanzelf in zijn hart op: waar moet ík straks predikant worden? Op vele plaatsen gaat hij luisteren. Hij bezoekt zelfs eeen samenkomst van het Leger des Heils. Vader en moeder Kersten verrassen hun oudste zoon op zijn twaalfde verjaardag met de catechismusverklaring van Justus Vermeer. Een mooie aanvulling op de oude schrijvers die thuis de boekenkast vullen. Deze godgeleerden geven woorden aan de zaken die hij in zijn binnenste ervaart. Van nu af aan wordt de catechisatie wekelijks voorbereid met behulp van zijn verjaardagsgeschenk. Het is geen straf om te lezen. Tot vaak laat in de G.H. Kersten sr., de vader van Henri 10en teerheid verkondigt de vurige dienaar Wet en Evangelie. De prediking is voor de gemeente tot rijke zegen. Zo ook voor Henri Kersten. Als hij voor het eerst in deze gemeente komt, beseft hij nauwelijks dat er een hemel ter beloning en een hel tot straf is. Wel zijn er van jongs af aan diepe indrukken van dood en eeuwigheid. Soms voelt hij diep in zijn hart de noodzaak om tot God bekeerd te worden. Toch leeft hij iedere keer weer over die indrukken heen en kan dan weer een poosje vrolijk zijn. Hij troost zichzelf met de gedachte dat niemand van zijn leeftijdgenoten zich hier druk om maakt. Misschien bestaat God niet eens, zo redeneert hij. En wellicht is de Bijbel slechts een wijs boek, zoals de moslims hun Koran ook voor een wijs boek houden. Zijn godvrezende moeder geeft hem echter niet de kans om lang rustig te blijven. Denk erom dat je eens sterven zult, zo hoort Henri haar vaak tot zijn ontzetting zeggen. En s zaterdags komt de vrees alweer boven voor de ernstige preken op zondag en de catechisatie op maandag. Vóór de kerkdienst zoekt hij stilletjes een verborgen plek op, om te vragen of de preek niet eenmaal tegen hem hoeft te getuigen. Zeker als het onweert voelt hij dat de Heere rekenschap van zijn daden eist. Dan bidt en smeekt hij of de Heere hem wil sparen en belooft hij zijn leven te beteren. Een van de preken van ds. Maliepaard wordt onvergetelijk voor hem. De predikant waarschuwt indringend: Een mens moet tot God bekeerd worden, want het zal wat zijn om onverzoend met God te moeten sterven! De woorden zijn als een zwaard dat zijn hart doorboort. Thuisgekomen zoekt hij een verborgen plek op en stort hij zijn hart uit: Heere, het is verloren! Hij ziet zich voor Gods rechterstoel geplaatst en verwacht niet anders dan dat hij voor eeuwig zal omkomen. Daarom durft hij niet te gaan slapen. Henri Kersten als peuter bij het kerkverband van zijn vrouw aangesloten. Het gezin Kersten is lid bij de plaatselijke Christelijke Gereformeerde gemeente, die tien jaar later onder leiding van Abraham Kuyper opgaat in de Gereformeerde Kerken. Ze voelen zich daar steeds minder thuis, omdat oppervlakkigheid in leer en leven meer en meer de boventoon gaan voeren. Kerkelijk Nederland is in grote beroering. Voor de kinderen is het allemaal erg verwarrend. Verhuizing Als Henri een jaar of tien is, besluiten de Kerstens te verhuizen naar Den Haag. Het is in zijn beleving een wereldreis. In de nieuwe woonplaats gaan de kinderen naar de gereformeerde Keucheniusschool. De kinderen moeten genoegen nemen met donkere lokalen en krappe schoolbanken, maar de kwaliteit van het onderwijs maakt dat ruimschoots goed. Ouders moeten een groot nancieel oer brengen om de kinderen het christelijke onderwijs op deze school te laten volgen. Maar ze hebben dit graag voor bijzonder onderwijs over. Ook in kerkelijk opzicht zorgt deze verhuizing voor een grote verandering. De Gereformeerde Kerk waar Henri nooit hoort praten over bekering, dood en eeuwigheid wordt verruild voor de Oud Gereformeerde Gemeente, zoals die in de volksmond heet. Hier kunnen ze de oude, gereformeerde waarheid wél beluisteren. De veranderingen zullen grote indruk op de jonge Henri hebben gemaakt. Dat geldt in ieder geval voor de prediking van de jonge dominee G. Maliepaard. De predikant heeft een boeiende voordracht en een stem als een bazuin. Wanneer de kerkdeuren tijdens de dienst open blijven, zijn de indringende woorden een straat verderop nog te verstaan. Met grote ernst 1. De jeugdjaren hebben op ieder mens grote invloed. Opvoeding, tijdsomstandigheden en ervaringen hebben ook het leven van Henri Kersten gestempeld. De invloed van deze jaren is nog groter omdat in dezelfde periode genade in zijn hart wordt verheerlijkt. Zonder te weten hoe dat gegaan is, kunnen we de latere ds. Kersten niet goed begrijpen. Omstandigheden Op 6 augustus 1882 wordt in het dan nog kleine stadje Deventer het eerste kind van Gerrit Hendrik Kersten en zijn vrouw Jannetje van Veldhuijzen geboren. Over de doopnaam zijn de kersverse ouders het snel eens: dit kind zal, na opa en vader, de derde Gerrit Hendrik zijn. De roepnaam is daarentegen nog wel even onderwerp van gesprek. Vader Kersten mag zichzelf dan tot de mindere mannen rekenen, zijn zoon zal geen Henk heten. Veel te gewoon. En Gerrit is voor hem ook geen optie, want zo heet het paard van de schillenboer. Dus wordt het Henri. Het gezin breidt na de geboorte van het eerste kindje snel uit. Henri groeit op in een gewoon en gemiddeld gezin; niet heel rijk, gelukkig ook niet arm. Kersten sr. heeft een mooie en afwisselende baan. Hij is namelijk opperwachtmeester in het leger, bij de militairen te paard. Dat hij zijn werk midden tussen het ruwe soldatenvolk moet doen, zal hem strijd en gewetensnood hebben gegeven. Godsvreze en ernst tekenen het leven van moeder Kersten, die zorg draagt voor alles in en om het gezin. Huisgodsdienst heeft een grote plaats in het gezin, ook in muzikaal opzicht. Regelmatig worden onder begeleiding van het orgel psalmen en geestelijke liederen gezongen. De van huis uit hervormde Gerrit Hendrik sr. heeft zich na zijn huwelijk