Kijk en zie
Kijk en zie Mediteren over Psalmen G.W. Marchal Uitgeverij Boekencentrum, Utrecht
www.gertmarchal.nl www.uitgeverijboekencentrum.nl Ontwerp omslag: Marion Rosendahl Vormgeving binnenwerk: Gerard de Groot Redactionele bewerking: Jeannette Wilbrink-Donkersteeg ISBN 978 90 239 2899 7 (boek) ISBN 978 90 239 5001 1 (e-book) NUR 707 © 2017 Uitgeverij Boekencentrum, Utrecht Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, i n enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieë n, opna- men of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
5 Inhoud Woord vooraf 7 1. Zien wat zalig is – Psalm 1 9 2. Het meeste is voor ons verborgen – Psalm 8 16 3. Boven de vertwijfeling uitzien – Psalm 22 22 4. De Herder in het oog houden – Psalm 23 29 5. Zien in mededogen – Psalm 31 35 6. Uw recht dat ik op aarde zag – Psalm 35 42 7. Een beroep op God tegen God – Psalm 38 49 8. Zwarter dan zwart wordt wit – Psalm 58 55 9. Eigenbelangenbril – Psalm 60 63 10. Als een kleine vogel – Psalm 61 69 11. Een andere kijk op het leven – Psalm 73 74 12. En toch…! – Psalm 74 82 13. Hem is het oordeel toevertrouwd – Psalm 75 88 14. Het geduld van de Geduchte – Psalm 76 94 15. Uitzicht in de nacht – Psalm 77 100 16. De fakkel doorgeven – Psalm 78 107 17. Wegwijs in de doolhof van het leven – Psalm 88 113 18. Kijk en zie het verhaal dat handen vertellen – Psalm 139 119
7 Woord vooraf Dominee Gert Marchal neemt de lofzang telkens weer op de lippen, ook – juist! – nu na een ernstig herseninfarct zingen beter gaat dan spreken. ‘De lofzangen, dat zijn naar ons toe vertaald de Psalmen’, zegt hij in deze bundel. Liederen die vaak ‘minder vroom, verheven, braaf en beschaafd’ klinken dan wij mensen menen te zijn. ‘De Heer is mijn Herder’, daar hebben we wel wat aan. Maar ver- zen van verlatenheid, oordeel en zelfs wraak, wat moeten we daar- mee? Beter lezen en eerlijk wezen, luidt het antwoord van Marchal. Goed kijken, om dan te zien dat de Here God zich niet ‘schaamt om zich te mengen in het strijdrumoer. Hij acht zich niet te hoog, niet te heilig voor de rauwheid, de modder, de misère van het bestaan.’ Wie zo de Psalmen leest en zingt, zal meer en meer ontdekken hoezeer de inhoud van het psalmboek bij ons leven past. Nog eens Marchal zelf: ‘Het leven, daarmee bedoel ik: ook en vooral de diepe dalen, de duistere tunnels, het dom geweld, het mateloze leed dat ten hemel schreit. Eerlijk is eerlijk: ik kom zo vaak van een koude kermis thuis. Dan zit ik met m’n handen in het haar, met een mond vol tanden. Heel veel woorden die gezegd, geschreven, ook gezon- gen worden, zijn naar mijn besef te mooi om waar te zijn. Ik zie er dan gezichten bij. Van mensen die ik dagelijks ontmoet. Van men- sen, kinderen vooral, die in de krant of voor de televisie verschij-
nen. Hoe komen de geloofswoorden die wij produceren bij hen over? Zijn ze wel uitgetest in de rauwe werkelijkheid? Of zijn het alleen gelegenheidswoorden, die gelden als de zon schijnt? Houden die woorden het uit als het echt gaat spannen? Of spatten ze dan als een kleurige zeepbel uit elkaar? Ben ik nou een dwarskijker? Vraag ik te veel? Eerlijk is eerlijk: ik voel mij niet thuis bij allerlei lied e- ren die mij vandaag de dag in de mond worden gelegd. Ze hebben, zo vrees ik, vaak de werking van drugs die je een poosje high ma- ken, je heel veel dingen doen vergeten, maar ze zijn niet levensecht. Ik val telkens weer terug op de Psalmen. Die weten wat er in het leven te koop is. Die lopen nergens met een boogje omheen.’Voor deze bundel selecteerde Marchal daarom achttien preken over Psalmen die op het eerste gezicht vragen bij ons oproepen. Met zorgvuldig gekozen woorden en veel liefde voor hét Woord laat hij zien dat juist deze liederen het uithouden ‘in de maalstroom, de mallemolen van het leven. Het is zo levensecht, zo door en door menselijk. En dan te bedenken dat de Here God daarin en zo nabij is.’ Apeldoorn/Karinthië, lente 2017 Jeannette Wilbrink-Donkersteeg 8
9 1. Zien wat zalig is Lezen: Psalm 1 Vertalen is een moeilijk werk. Woorden in een bepaalde taal hebben een lading, een uitstraling, roepen veel op dat ermee verweven is. Nu ga je dit alles naar eer en geweten overzetten in een andere taal. Het gevaar is levensgroot dat je onderweg morst met de inhoud. Het luistert des te nauwer als het gaat om de vertaling van de Bijbel, het Woord van God. Er is sinds jaar en dag onenigheid over de hamvraag: moet je de hoorders, de lezers meenemen, vertrouwd maken met de bijbeltaal, zodat ze die vreemde, andere wereld van binnenuit leren verstaan? Of moet je die bijbeltaal aanpassen aan de leef- en denkwereld voor de mensen, hier en nu? Die beweging naar de wereld van de bijbeltaal toe, betekent dat mensen heel wat huiswerk moeten maken voordat ze een thuisge- voel hebben. Die andere beweging, naar de eigen wereld toe, bete- kent dat je onderweg heel wat kunt verliezen. Laten we de proef op de som nemen en in de leer gaan bij Psalm 1. Eerst een algemene opmerking. Psalm 1 heeft geen opschrift, zo- als doorgaans wel het geval is bij de Psalmen. ‘Van David.’ ‘Van Asaf.’ ‘Voor de koorleider.’ Enzovoort. Het lijkt waarschijnlijk dat die eerste Psalm, samen met Psalm 2 − ook zonder opschrift − be- doeld is als intro voor het hele psalmboek.
10 Ik lees de eerste woorden in de vertaling van 1951: ‘Welzalig de man die niet wandelt in de raad der goddelozen.’ De Nieuwe Bijbel Vertaling zegt: ‘Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen.’ Daar is, op het eerste gehoor, geen woord Frans bij. ‘Geluk- kig’ − daar hebben we allerlei gedachten bij. Het is het summum van wat wij onszelf en anderen toewensen. Ook anderen? Dat is op z’n minst een vraag. Wensen we de ander inderdaad alle geluk van de wereld toe? Spoort onze omgang met de ander daarmee? Of ma- ken we die verheven uitspraak telkens weer ongeloofwaardig? Trouwens, wat bedoel je met dat woordje ‘geluk’? Nou ja, dat je het fijn hebt, dat je goed in je vel zit. Wat staat er nou in de gevende taal? ‘Gelukkig’ is een woord dat ook verbonden is met: verder komen, een stap vooruit doen. Geluk heeft dus te maken met voortgang in je leven. Wanneer en hoe gebeurt dat? Als je een lot wint uit de lo- terij? Brengt dat je verder? Waarheen dan? Als je slaagt voor een examen? Het woord, hier gebruikt, heeft altijd te maken met de weg die de Here God met je wil gaan. Daarom geeft de Statenverta- ling: ‘Welgelukzalig!’ en die van 1951: ‘Welzalig!’ Er is iets anders, iets meer aan de hand dan wat wij doorgaans denken bij die woord- jes ‘geluk’, ‘gelukkig zijn’, ‘geluk gewenst.’ Moet je die meerwaarde in de vertaling meenemen, verdisconteren, of weet iedereen wel zo ongeveer wat er aan de hand is? Het woord klinkt telkens op in de Psalmen: ‘Welzalig allen die bij Hem schuilen!’(Ps. 2:12); ‘Welzalig hij, wiens overtreding bedekt
11 / vergeven is’ (Ps. 32:1); ‘Welzalig het volk, welks God de Here is’ (Ps. 33:12) en op zoveel plaatsen meer. Het Nieuwe Testament stemt daarmee samen, zoals in de Zaligsprekingen, aan het begin van de Bergrede. Ik lees verder in deze eerste Psalm. Gelukkig de mens die niet meegaat met wie kwaad doen. Dat doet denken aan criminele krin- gen: slecht gezelschap. Als je daarmee geen contact hebt, je niet laat meeslepen door hun duistere praktijken, dan sta je aan de goede kant. Dat kun je zelf ook bedenken. Weer de vraag: wat staat er? Welzalig de mens, die niet gaat, niet wandelt in de raad der goddelozen. Wie zijn dat: de goddelozen? Zijn dat de atheïsten, de Godloochenaars? Goddeloos is in de we- reld van de Bijbel de mens die in zijn doen en laten geen rekening houdt met God. Het gaat niet zozeer over de theorie, maar over de praktijk van je leven. De Bijbel is niet zo filosofisch ingesteld, n iet bijster geïnteresseerd in wat je allemaal denkt. De aandacht ligt vooral bij de praktijk van elke dag. Je kunt uitermate orthodox zijn, super gelovig, maar als je handel en wandel daarmee niet stroken, dan ben je goddeloos. Ik denk aan de beginwoorden van Psalm 14: De dwaas zegt in zijn hart − in het klokhuis van z’n bestaan, want kijk maar naar de vruchten die eromheen groeien − de dwaas zegt in zijn hart: er is geen God. In dat hart zit de machinekamer, de motor die alles in beweging brengt. Daardoor laat je je raden. Wandelen, gaan in de raad van de goddelozen. Je kunt er niet omheen dat een heleboel mensen zo leven zonder
12 God. Je hebt met ze te maken. De samenleving is niet in tweeën gedeeld. Overigens, je eigen hart is ook niet vrij van die goddeloos- heid. Heel veel dingen regel je zelf wel, doe je op eigen houtje, ont- trek je aan de lichtkring van God, van Zijn Woord. Het gebeurt met een kwaad geweten. Dat is tenminste te hopen. Anders kom je niet echt verder in je leven, mis je je bestemming, verspeel je ook de za- ligheid, het uiteindelijk behoud. Dat je met goddelozen opwandelt, is niet te vermijden, maar het kan niet zo zijn, dat je je hun menta- liteit eigen maakt. Wandelen in de raad der goddelozen komt veel dichterbij, raakt je veel meer dan ‘meegaan met wie kwaad doen’. Dat heeft ook te maken met het vervolg: ‘die de weg van zon- daars niet betreedt’. Het lijkt duidelijk, maar het is niet levensech t. Als je een weg niet betreedt, dan loop je ook geen risico’s. In de psalm staat: en niet staan, niet stilstaan op de weg van de zondaars, van hen die het doel van hun leven missen. Het wandelen, het gaan wordt vertraagd, zelfs stopgezet tot: staan. Toch eens kijken wat hier te zien, te beleven valt. Het is, naar jouw besef, zo interessant dat het de moeite waard is om er bij stil te staan. Dat moet je niet laten gebeuren, zegt, zingt de psalm ons voor. Van toeschouwer die de pas inhoudt, word je zomaar deel- nemer. Daar is echt weinig voor nodig. Die weg van de zondaars loopt dood. De Here kent die weg niet. Hij is er niet present. Hij kent, zo le- zen we aan het eind van de psalm, alleen maar de weg van de recht- vaardigen. Die rechtvaardigen zijn niet de brave Hendriken of de
13 heilige boontjes, maar allen die zich laten gezeggen door het Woord, de terechtwijzing, de wegwijzer van de Here God. Wandelen, gaan, stilstaan − dat leidt ten slotte tot zitten: bij spot- ters aan tafel zitten. De Nieuwe Bijbel Vertaling smokkelt het woordje ‘tafel’ naar binnen, want ‘zitten’ doen wij doorgaan s aan tafel. Het staat niet in de gevende taal. Je moet dan grondige rede- nen hebben om het in te voegen. Het gaat niet alleen om tafelge- sprekken, ook niet om borrelpraat. Er staat: ‘in de zitplaats van spotters niet zit’. Anders gezegd, om vast te houden dat het zelf- standige naamwoord en het werkwoord met elkaar samenhangen: in het nest van spotters zich niet nestelt. Wie zijn dat trouwens, die spotters? Het zijn de mensen die de gek steken met alles wat de Here God aanreikt. Je kunt heel rauw, klip en klaar zeggen dat het onzin is. Je kunt het ook heel subtiel de nek omdraaien, zo van: ‘al te goed is buurman gek’ of ‘vergeving? verzoening? als je eens wist wat hij mij heeft aangedaan!’ of ‘gelo- ven doe je in de kerk, maar hier moet je het zeker weten.’ Als je het Woord, de werkelijkheid van God niet serieus neemt, dan spot je ermee, dan lap je het aan je laars. Dat schiet niet op. Zo kom je niet verder in je leven, integendeel. Je zit vastgebakken aan de spotters, je komt er niet van los. Je vervalt van kwaad tot erger: gaan, stilstaan, zitten. Wanneer en hoe ben je wel gelukkig te prijzen? Als je welgeval- len hebt aan, dus: vreugde vindt in de wet van de Here God. Wet, dat is een vertaling van het Hebreeuwse woordje Thora. Het bete-
14 kent – ik probeer er zo dicht mogelijk bij te komen – leefregel, h and- wijzer in de wirwar van de wegen. Ik maak een reis naar een plaats die mij niet bekend is. Onderweg vertellen handwijzers mij: die kant op, niet linksaf, maar rechtdoor. Als ik mij niet aan die hand- wijzers houd, kom ik niet op de plaats van bestemming. Dat heet in de Bijbel Thora. Een bron van vreugde.Die signalen onderweg moet je je eigen maken. Dat staat in de tekst: Zijn Thora overpeinzen, overdenken bij dag en nacht. De Nieuwe Bijbel Vertaling kiest voor: je verdiepen in. Er staat een woord dat ook bij dieren gebruikt wordt: herkauwen. Je laat het voedsel zo in je omgaan dat het helemaal verteert, in je bloedbaan wordt opgenomen, teerkost is voor onderweg. Als je zo leeft, in de omgang met de Here God, met alles wat Hij je onderweg aanreikt, dan ben je een gelukkig mens. Dan is de stem van de Here jouw bestemming. Dan blijf je, om het modieus te zeg- gen, ook het dichtst bij jezelf. Je wordt een eenvoudig, doorzichtig mens, transparant naar God toe, een leesbare brief van Christus, die de Wet, de Thora, vervuld heeft, die jouw tekort heeft goedgemaakt, die jouw verloren, verfomfaaide leven, op het spoor van de verzoe- ning, de vergeving zet. Voortaan heet je rechtvaardig, ook al heb je er niets van gebakken. De Here God ziet jou om Christus’ wil aan als een rechtvaardige. Uit Zijn garderobe doet Hij jou het Konink- lijke kleed van Christus aan. Je eigen vuile plunje wordt ingewis- seld voor de koninklijke kleding van Christus. Dan wordt je leven vruchtbaar. Het wordt als een boom, geplant
15 aan waterstromen, die zijn vrucht geeft op zijn tijd. Ik denk aan de kastanjeboom. De wortels zijn verspreid in de aarde, maar de tak- ken met die prachtige witte kaarsen groeien naar boven. Nel Benschop schreef er een gedicht over. Zij noemde de bundel waarin het verscheen naar het opschrift boven dat eerste gedicht: Een boom in de wind. Dan schrijft zij, biddenderwijs: ‘Laat mij, o God, een boom zijn in Uw tuin: de wortels in de aarde, maar de takken omhoog, om zo de hemel vast te pakken, en recht de stam, en bloemen in de kruin. Laat mij een schaduw en een schuilplaats zijn, en laat mij recht staan, als Uw stormen loeien. Laat, Heer, mij langzaam naar Uw hemel groeien, en laat mij wuiven in Uw zonneschijn. Ik bid U ook, Heer, dat Gij vruchten vindt wanneer de tijd van oogsten is gekomen: Uw levenssappen moeten door mij stromen – Laat mij een boom zijn, ruisend in Uw wind!’