Dit meeslepende verhaal voert je mee naar de tijd van Daniël Jeruzalem, het jaar 605 voor Christus. Als de stad wordt geplunderd door Babylonische soldaten, ontsnapt de jonge Abigail op het nippertje aan de dood en wordt ze door soldaten meegevoerd naar Babylonië. Ze komt als dienstmeisje terecht bij de jonge prins Daniël. Als ze samen proberen te overleven aan het Babylonische hof, bloeit de liefde tussen hen op. Maar ondanks dat verliezen Daniël en Abigail elkaar uit het oog… Nadat ze elk voor hete vuren hebben gestaan, kruisen hun paden elkaar weer en stichten ze een gezin. Maar Abigail blijkt geheimen uit het verleden te bewaren die haar blijven achtervolgen. Op een vroege ochtend wordt Daniël ineens naar het Babylonische hof van de beruchte koning Belsassar geroepen om vreemde tekens op de muur te interpreteren. Vervolgens valt het Perzische leger Babylonië binnen en bestijgt koning Darius de troon. De relatie tussen Abigail en haar gezin komt steeds meer onder druk te staan door de geheimen die ze bewaart. Weten Daniël en Abigail weer de weg naar Yahweh, en naar elkaar, terug te vinden? In haar romans laat Mesu Andrews de verhalen uit het Oude Testament tot leven komen. Ze wordt geprezen om haar grondige research en ontving voor Dochter van Jesaja een Christy-Award, de meest prestigieuze christelijke-boekenprijs in de Verenigde Staten. ISBN 978 90 297 2919 2 NUR 302 Vo or leeuwen de In het verre Babylon probeert Daniëls echtgenote haar verleden te verbergen voor haar familie de leeuwen Voor Omslag Voor de leeuwen 140x215 POD. indd All PagesOmslag Voor de leeuwen 140x215 POD. indd All Pages 04/08/2020 11:1304/08/2020 11:13
13 1 Op zekere dag richtte koning Belsassar voor zijn duizend machtheb- bers een groot feestmaal aan, en gaf Belsassar opdracht de gouden en zilveren bekers tevoorschijn te halen die Nebukadnessar uit de tempel van Jeruzalem had meegenomen, opdat de koning en zijn machthebbers, zijn hoofdvrouwen en bijvrouwen daaruit konden drinken… Terwijl ze dat deden verschenen er vingers van een mensenhand die iets op het pleisterwerk van de wand van het koninklijk paleis schreven. Daniël 5:1-2, 5 Babel Oktober 539 v. Chr. V oordat ik bijna zeventig jaar geleden naar Babel kwam, had ik nog nooit een sesamzaadje zien uitgroeien. In de oogsttijd ziet mijn man, Daniël, het kleine zaadje als aanleiding voor een groot feest. Hoe onbeduidend is een minuscuul zaad- je? Hoe onbegrijpelijk de opbrengst ervan? Hoe langzaam het groeiproces? Een zaadje wordt begraven. Het gaat dood. Dan loopt het uit en groeit het. Het gaat bloeien. Het verdroogt en gaat weer dood en wordt daarna geplukt en weer gezaaid. Mijn man wilde dit vieren om aandacht te besteden aan de jaren die nog restten tot aan de vervulling van de profetie – die op dat moment alleen nog maar zinloze poëzie was. Toch herinnerde ik me daardoor juist dingen die ik liever was vergeten. Het was een dag waar ik het hele jaar tegen opzag. Ik pakte mijn gepolijste, bronzen spiegel en stopte een losse sliert grijze krullen onder mijn nieuwe linnen hoofddoek en zag Daniël in de refl ectie achter me staan worstelen. Hij had het
14 altijd al lastig gevonden om een met edelstenen versierde riem om te binden, maar vanochtend leken zijn vingers nog meer te trillen dan anders. Was hij ook zenuwachtig? Ik legde mijn spiegel neer en liep naar de andere kant van de slaapkamer, waar ik zijn hand opzij duwde. ‘Laat mij dat maar doen. ’ Hoewel mijn handen net als de zijne bedekt waren met ouderdomsvlekken en dikke blauwe aderen, waren de mijne tenminste nog soepel. Hij nam mijn hoofd in zijn handen en drukte een kus op mijn voorhoofd. ‘Dank je, schat. Wat moest ik zonder jou beginnen? ’ Ik knoopte de riem vast en keek hem in zijn waterige ogen, nog net zo verliefd als zesenzestig jaar geleden. ‘Laten we hopen dat je daar nooit achter komt. ’ Ik haakte mijn arm in de zijne. ‘Kom, we gaan naar beneden. De kinderen wachten al op ons. ’ Hij deed de deur van onze kamer open en meteen zweefden er levendige familiegeluiden omhoog vanaf de binnenplaats. We liepen naar beneden – langzaam, want Daniëls voeten deden zeer. Op onze weelderig groene binnenplaats zaten drie gene- raties nakomelingen rond vier lange, rechthoekige tafels. Vier dochters met hun echtgenoten, tweeëntwintig kleinkinderen en tweeëndertig achterkleinkinderen. Twee gewetensvolle kleinzonen liepen naar hun saba Daniël onder aan de trap en ondersteunden allebei een elleboog. Ik mocht volgen – alleen. De vernedering was begonnen. ‘Het gaat best, ’ protesteerde hij. ‘Zorg maar voor jullie savta. ’ ‘Maar ima zei dat u zulke zere voeten hebt, saba. ’ De eerst- geborene van onze oudste dochter knikte plichtmatig naar me. ‘Sjalom, savta. ’ Ik antwoordde met een aarzelende glimlach, maar zei niets en weigerde te spotten met de vrede die zo’n begroeting inhield. Een blik op onze oudste dochter, Kesia, vertelde me dat er van- daag geen sjalom zou zijn. Ze stond naast haar man, Sesbassar, prins van de Judese ballingen in Babylonië, en af en toe keek ze even nors in mijn richting. Onze andere drie dochters stonden arm in arm met hun man, hun ogen gericht op de abba die ze allemaal bewonderden.
15 ‘Abba en ima!’ Sesbassar, die we liefkozend Ses noemden, verhief zijn stem boven het gemurmel van de kwebbelende kinderen en het vrolijke gespetter van onze fontein. ‘Neem plaats aan het hoofd van de tafel. ’ Hij had al twee felgekleurde kussens neergelegd aan de kant die het dichtst bij de trap was en haastte zich om Daniëls arm te ondersteunen terwijl deze zich liet zakken. Zonder geluid te maken vormde ik met mijn mond de woorden ‘dank je’ en ging zwijgend naast mijn man zitten. Ses nam rechts van Daniël plaats. Kesia zat naast haar man en een aantal van haar kinderen en kleinkinderen vulde de resterende ruimte om onze grote tafel. Ze ontweek mijn blik. ‘Je ziet er vandaag prachtig uit, Kesia, ’ zei ik voor Daniël langs. ‘Is dat een nieuwe jurk, liefje? ’ Haar ogen fonkelden. ‘Bedoelt u soms te zeggen dat ik te veel geld op de markt uitgeef, ima? ’ ‘Nee, liefje, ik…’ Wat ik ook zei, het was toch niet goed. ‘Je ziet er prachtig uit, dochter. Dat is alles. ’ Ze bloosde en keek snel weg om met een van haar eigen dochters te gaan praten over de peuter op haar schoot – een achterkleinzoon die ik nog maar een paar keer had gezien. Kesia glimlachte, waardoor haar gezicht opklaarde. Ze was een goede ima en was op haar best met haar kinderen om zich heen. Had ze toch iets van me geleerd, voordat haar haat ontkiemde en begon te groeien? De bedienden begonnen aan een triomfantelijke mars met kruiken vol wijn en vruchtensap en schalen vol vlees, fruit en groentes. Dit was een dag waar onze lieve Egyptische bediende Mert het hele jaar naar uitkeek, een dag waarop haar beste ge- rechten uit zowel Babylonië als Jeruzalem hun weg naar onze tafel vonden. Mijn man stak zijn zilveren beker in de lucht en herhaalde zijn jaarlijkse gelofte: ‘Als ik jou vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn hand de snaren vergeten. Laat mijn tong aan mijn gehemelte kleven, als ik Jeruzalem niet stel boven alles wat mij verheugt. ’ De volwassenen hieven hun wijnbekers en de kinderen hun
16 bekers met sap. Onze kinderen hadden Jeruzalem alleen maar in gedachte gezien via de verhalen die Daniël hun had verteld over zijn jeugd in het paleis. De ruige schoonheid van Sion. De grootsheid van de tempel van Jahwe. Bij onze eerste slok rammelde de poort van de binnenplaats en via het schild van een soldaat ving ik iets op van de ochtend- zon. Tien wachters van koning Belsassar kwamen ons feestmaal verstoren. De soldaat met de borstplaat van een kapitein liep recht op mijn man af. ‘Koning Belsassar beveelt de aanwezigheid van Daniël, balling uit Juda, hoofd van de wijzen van Nebukadnessar. ’ ‘Ik ben Daniël. ’ Hij stond op en de kapitein greep zijn arm, waarna hij hem bijna naar de poort begon te slepen. ‘Wacht!’ Ik wilde naar mijn man rennen, maar de andere soldaten hielden me tegen. Mijn Daniël keek met een zwakke glimlach over zijn schou- der. ‘Ik kom terug, schat. Bewaar wat geroosterd lamsvlees voor me. ’ Tien sterke soldaten voerden de man die mijn leven was af en de paniek greep me naar de keel. Ik draaide me om naar de vruchten van mijn schoot, die me zojuist nog hadden ge- schuwd. Nu keek iedereen me aan en smeekte me zwijgend om aanwijzingen. Grote angst vulde mijn maag. Wie had nog behoefte aan eten nadat mijn Daniël was meegenomen naar het feestmaal van die tiran? ‘Ik ga boven bidden. We gaan niet eten voordat Daniël terug is. ’ De vingers van de kapitein boorden zich in Daniëls arm en trokken hem de smalle straat in. Daniël probeerde sneller te lopen, maar hij had te veel pijn aan zijn voeten. Misschien dat de man wat langzamer ging lopen als ze wat gingen praten. ‘Ik ben niet meer in het paleis geweest sinds Nebukadnessar me
17 vierentwintig jaar geleden van mijn taken onthief. Heeft koning Belsassar gezegd waarom hij mij laat halen? ’ Het enige geluid was afkomstig van het kabbelende water in het kanaal naast de straat. Zwijgen was kenmerkend voor een loyale eunuch. De brede, gouden halsband van de kapitein was een teken van zijn gelofte om de koning tot de dood te dienen en de verplichting van de koning hem levenslang te onderhouden. Daniël struikelde en kwam hard op zijn rechtervoet neer. Hij kromp ineen van de pijn en wreef met zijn handen over zijn knieën. ‘Gaat het? ’ De bezorgdheid van de kapitein was nogal een verrassing. ‘Ja, dank u. Kunnen we misschien iets langzamer lopen? ’ Voordat de eunuch antwoord kon geven, begon Daniëls maag te knorren en hij grinnikte. ‘U en uw soldaten hadden eerst mee moeten eten met ons vroege ochtendmaal. Mert is een goede kokkin. ’ De blik van de kapitein bleef bars. ‘De koning heeft u nu nodig, heer Daniël. Alstublieft. ’ Hij strekte zijn arm uit in de richting van het paleis en Daniël voelde zijn huid prikken; dit was urgent, begreep hij. Zwijgend verlieten ze de ommuurde stad van de rijkdom en adel van Babel en beklommen de marmeren trap naar de processiestraat. Terwijl ze de brede laan overstaken die de stad Babel in tweeën deelde, liepen ze langs de drie verdiepingen hoge Isjtarpoort en het militaire complex, en uiteindelijk kwa- men ze door de zuidelijke poort het terrein van het paleis op. Trommelslagen en het schelle geluid van een fl uit zweefden op een koel herfstbriesje in hun richting en iets als een over- weldigende aanwezigheid dwong Daniël op zijn knieën. Met beide handen over zijn oren sloot hij alle afl eiding buiten en hield het zachte gefl uister binnen: ‘M ENEE , MENEE , TEKEEL , OEFARSIEN . M ENEE : Ik heb de dagen van Belsassars koningschap geteld en er een einde aan gemaakt.
18 TEKEEL : hij is gewogen en te licht bevonden. O EFARSIEN : Ik heb zijn koninkrijk verdeeld en aan de Meden en de Perzen gegeven. ’ ‘Heer!’ Een enorme hand tilde Daniël overeind. ‘Is alles goed met u? ’ De schaduw in de ogen van de profeet trok op en hij keek recht in tien bleke gezichten. ‘Ja, ja. Dank u. We moeten snel naar de koning. ’ De kapitein legde een reusachtige arm rond Daniëls middel en droeg hem haast naar de grote trap. ‘Ik heb gehoord dat u een ziener bent. Had u soms een visioen, heer? ’ Daniël bespeurde oprechte belangstelling in deze man, maar wist ook dat een eunuch altijd loyaal bleef aan zijn koning. ‘Kapitein, als u nog familieleden hebt in Babel, dan moeten zij de stad vannacht nog verlaten. ’ De wenkbrauwen van de man schoten omhoog, maar een voorzichtig knikje gaf aan dat hij het begreep. Elke Babyloniër met een beetje gezond verstand wist dat koning Cyrus van Perzië een leger had opgebouwd dat op een dag Babylonië zou aanvallen – het rijk dat koning Belsassar had verzwakt door op te grote voet te leven, slechte beslissingen te nemen en in de afgelopen veertien jaar steeds maar feesten te geven. De kapitein hees Daniël de grote trap op en de hoofdingang door. Ze haastten zich door wat eens smetteloze gangen waren geweest, die nu bedekt waren met stof en versleten tapijten. Zodra ze de troonzaal naderden, werd de muziek harder, maar ze hoorden geen gelach of geluiden van plezier. ‘Ik dacht dat de koning een feestmaal gaf, ’ zei Daniël. ‘Dat klopt. ’ Zweeg hij verder uit angst of uit loyaliteit? De bewakers van de troonzaal openden de dubbele deuren, waarna een kolossale ruimte zichtbaar werd vol tafels, doodsban- ge edellieden, en muzikanten die met hun schuchtere klanken de griezelige stilte verdreven. Een man met een gouden kroon op zijn hoofd kwam op Daniël af. Die had de jonge koning slechts één keer gezien, op
19 de dag van zijn kroning, toen Belsassar Babel in een strijdwagen over de processiestraat binnenreed. Van dichtbij was hij veel kleiner dan Daniël hem zich herinnerde en vanavond zag hij er ook veel ouder uit. ‘Bent u Daniël, een van de ballingen die mijn grootvader uit Juda heeft meegebracht? ’ Daniël kreeg nauwelijks de tijd om te knikken, want de ko- ning wees meteen met een trillende vinger naar een zijmuur. ‘Die inscriptie. Ziet u die? Geen enkele van mijn wijzen kan haar verklaren. ’ Daniël volgde zijn gebaar en zag precies dezelfde woorden als in zijn visioen onnatuurlijk gloeiend op de gepleisterde muur staan. ‘Ik heb gehoord dat de geest van de goden in u leeft, ’ zei de koning met zijn bange gezicht op nog geen handbreedte afstand van Daniël. ‘Verklaar die boodschap en ik beloof u op het le- ven van mijn vader dat ik u zal kleden in purper, een gouden ketting om uw hals zal leggen en u als derde in rang over het koninkrijk zal laten regeren. ’ Daniël was blij dat hij nog niet had gegeten: hij werd misselijk van de zweetlucht en de stinkende adem van de koning. Hoeveel beloften had deze regent wel niet gebroken? Velen geloofden dat Belsassar zijn eigen vader had vermoord om de troon van Babylonië te bemachtigen. Daniël schudde Belsassars handen van zich af, deed een stap achteruit en maakte de verplichte buiging. ‘U mag uw geschenken houden of aan een ander geven. God, de Allerhoogste, schenkt glorie en grootsheid aan hen die Hem behagen, zoals Hij ook bij uw voorvader koning Nebukadnessar heeft gedaan. Maar toen de koning te trots werd, werd zijn eer hem ontnomen, werd hij verstoten door de mensen en ging hij denken als een dier. Hij leefde met wilde ezels en at net als de ossen gras, totdat hij erkende dat de allerhoogste God macht heeft over alle koninkrijken op aarde en dat alleen Hij bepaalt wie er koning is. Maar u, Belsassar, bent niet nederig gebleven, hoewel u dit allemaal weet. ’
20 Geschokt gefl uister rolde als een vloedgolf over de edelen in de zaal, waarmee werd bevestigd dat de verandering van koning Nebukadnessar niet algemeen bekend was. Daniël liet zijn ogen over de mensenmassa gaan en zag nu voor het eerst de glinste- ring van het goud dat bij elke gast op tafel stond. Oprechte verontwaardiging zette hem aan verder te gaan. ‘U hebt zich gekeerd tegen de Heer van de hemel door uw edelen, echtgenotes en bijvrouwen wijn te laten drinken uit de bekers die werden meegenomen uit de tempel van Jahwe. U hebt niet de God geëerd die uw leven in Zijn handen heeft en dus heeft Zijn hand uw onheil op de muur geschreven. ’ Daniël wees op de vlammende woorden en las hardop: ‘Menee, menee, tekeel oefarsien. God heeft de dagen van uw koningschap geteld en er een einde aan gemaakt. U bent gewogen en te licht bevonden. Uw koninkrijk is verdeeld en aan de Meden en de Perzen gegeven. ’ Hij boog opnieuw en wilde weglopen. ‘Wacht!’ Belsassar greep zijn arm en liet zich met gebogen hoofd op een knie vallen. ‘Alstublieft! Ik geloof alles wat u hebt gezegd, maar heb alstublieft genade. ’ Hij stond op en zei met luide stem tegen het gezelschap: ‘Daniël zal een purperen gewaad uit mijn kleedkamer dragen, en alleen mijn bevelen en die van mijn vader hebben in het gehele rijk meer gezag dan die van Daniël. ’ Belsassar haalde een gouden ketting van zijn nek, schoof die over Daniëls hoofd en liet het bewerkte, granieten zegel tegen de borst van de profeet rusten. Zachtjes, zodat alleen de profeet het kon horen, zei hij: ‘U bent nu een zoon van Babylonië. Uw god zal toch zeker geen rijk vernietigen dat geregeerd wordt door een van zijn eigen mensen? ’ Daniël antwoordde net zo zachtjes: ‘Mijn God zal vele rijken vernietigen om het Zijne te zegenen. ’ Koning Belsassar deinsde terug, verstijfde en bekeek hem aandachtig. ‘U blijft aan mijn zijde totdat ik ervan overtuigd ben dat u niet op de een of andere manier tegen me hebt sa- mengespannen. ’
21 ‘Zoals u wilt. ’ Daniël volgde hem naar de verhoogde tafel en at het eten dat door de paleiskoks was klaargemaakt in plaats van de maaltijd die Mert met haar liefdevolle handen had bereid. Jahwe, bescherm mijn familie wanneer U Cyrus Babylonië binnen- leidt.
Dit meeslepende verhaal voert je mee naar de tijd van Daniël Jeruzalem, het jaar 605 voor Christus. Als de stad wordt geplunderd door Babylonische soldaten, ontsnapt de jonge Abigail op het nippertje aan de dood en wordt ze door soldaten meegevoerd naar Babylonië. Ze komt als dienstmeisje terecht bij de jonge prins Daniël. Als ze samen proberen te overleven aan het Babylonische hof, bloeit de liefde tussen hen op. Maar ondanks dat verliezen Daniël en Abigail elkaar uit het oog… Nadat ze elk voor hete vuren hebben gestaan, kruisen hun paden elkaar weer en stichten ze een gezin. Maar Abigail blijkt geheimen uit het verleden te bewaren die haar blijven achtervolgen. Op een vroege ochtend wordt Daniël ineens naar het Babylonische hof van de beruchte koning Belsassar geroepen om vreemde tekens op de muur te interpreteren. Vervolgens valt het Perzische leger Babylonië binnen en bestijgt koning Darius de troon. De relatie tussen Abigail en haar gezin komt steeds meer onder druk te staan door de geheimen die ze bewaart. Weten Daniël en Abigail weer de weg naar Yahweh, en naar elkaar, terug te vinden? In haar romans laat Mesu Andrews de verhalen uit het Oude Testament tot leven komen. Ze wordt geprezen om haar grondige research en ontving voor Dochter van Jesaja een Christy-Award, de meest prestigieuze christelijke-boekenprijs in de Verenigde Staten. ISBN 978 90 297 2919 2 NUR 302 Vo or leeuwen de In het verre Babylon probeert Daniëls echtgenote haar verleden te verbergen voor haar familie de leeuwen Voor Omslag Voor de leeuwen 140x215 POD. indd All PagesOmslag Voor de leeuwen 140x215 POD. indd All Pages 04/08/2020 11:1304/08/2020 11:13