Kind uit Nergensland
KIND UIT NERGENSLAND een kerstverhaal maar dan anders Dit verhaal is geen historische roman, maar wel een bewerking van ware gebeurtenissen. Copyright © 2018 De Barbaar Uitgeverij Auteur: Floor Koomen Omslagontwerp: Essencio, Harderwijk Typografie: Arjen Niezen Jaar van uitgave: november 2018 Uitgave: De Barbaar, Hoornaar, Nederland ISBN: 978-90-5999-139-2 NUR: 301 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een data - bank, of doorgegeven in welke vorm of op welke wijze dan ook – elektronisch, mechanisch, gekopieerd, gescand of op enige andere wijze – behalve voor korte citaten in recensies of artikelen, zonder de voor - afgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. All rights reserved. No portion of this book may be reproduced, stored in a retrieval system, or trans - mitted in any form or by any means – electronic, mechanical,photocopy, recording, scanning, or other – except for brief quotations in critical reviews or articles, without the prior written permission of the publisher.
5 Aan mijn moeder Anneke Noorman en alle alleenstaande moeders in de wereld, die met kracht hun kinderen bescher - men en grootbrengen: Jullie zijn de inspiratie én het echte bewijs van liefde. http://www.eprogress.nl/sam
6
7 I Het is eerste kerstdag. Binnen is het warm en gezellig. De lichtjes in de kerstboom twinkelen. Het kerststalletje spreidt een vredig tafereeltje van bab en gelukkige ouders. Buiten dwarrelt de sneeuw zachtjes naar beneden. De takken van struiken en bomen buigen zich voor het witte zuiver. Het ge - luid van de wereld is gedempt, alsof het zijn adem inhoudt voor het pasgeboren kindje dat zachtjes schreit… Het is kerst. Ik heb er zin in. Niet dus! Het is wel kerst, maar het is heel gewoon, grijs en nat. Ik heb geen kerstboom. Buiten, voor mijn deur, trekt een bus op. Dieselgeplof en ban - dengeruis op een natte weg. Verderop in de stad klinkt de si - rene van een ambulance. Ik heb helemaal geen zin in kerst, maar het moet. Ik moet een kerstverhaal schrijven. Ik ben alleen deze kerst. Voor het eerst sinds onze scheiding. Verdrietig maar waar, het ging niet meer. Vijf jaar geleden zette een anonieme rechter een stempel en handtekening on - der het scheidingsconvenant. Een ambtenaar schreef het in:
8 ‘…deel ik u mede dat de echtscheidingsbeschikking d.d. 28-07- 2014 betreffende de partijen Kloosterman, Johanne Melissa en Van den Brandt, Rolf, is ingeschreven in het register van huwelijken van 1994’. Einde van een nooit lekker lopend verhaal dat bijna twintig jaar duurde. Dit wordt dus de vierde kerst zonder gezin. De afgelopen drie jaar heb ik de kersteenzaamheid weten te vermijden door op reis te gaan naar tropische oorden. Brazi - lië bijvoorbeeld. Feest op het strand, nieuwe vrienden, samba, pilsje, blowtje, dansje. De vrijheid vieren. Een goedkope vlucht in alle opzichten. Zelfs voor een goedkope vlucht heb ik dit jaar geen geld. Thuisblijven in mijn driehoogachterhuurhok is wat het is. Is wat het zal zijn. Kerst in mijn eentje. God, wat zie ik hier tegenop. De eenzaamheid, dat zoete senti - ment, de flauwe films op tv, de romantische verlichting in de binnenstad en die ontheemde Roemeen die, in de natte kou, tussen de Blokker en de H&M Jingle Bells zit te pielen op z’n accordeon. Ik haat het. Er is een verhaal dat mij redden moet. Een kerstverhaal. Een week of twee geleden belde Gijshard me op. ‘Mijn’ uitge - ver. Hij vond het zo rot dat ’ie het manuscript over reizen door Brazilië moest afwijzen. ‘Past niet in ons fonds bla bla bla. Maar ik wil je wel graag als schrijver voor onze stal behouden en daarom wilde ik je vragen of je zin hebt om een klassieke kerstnovelle te schrijven.’
9 Onze stal? Met os en ezel zeker? Klassiek kerstverhaal wil ’ie! Meedoen aan dat zoete sentiment! Suiker is niet goed voor een mens. Vooral niet voor rokende, dikke vijftigers met een neiging tot suikerziekte. ‘Ja!’ riep ik, enthousiasme veinzend. ‘Zin in!’ Niet dus! Maar het lijkt me de beste manier om deze rotdagen door te komen. Boekje schrijven in twee dagen tijd. Dertigduizend woordjes op een rijtje zetten. Paar honderd eurootjes vangen. Ter voorbereiding heb ik drie pakjes Marlboro gekocht, een flesje goedkope whisky, een paar stazakken soep, twee Unox rookworsten en een halve krat pils. Van koken houd ik niet. Al helemaal niet met kerst. Ach, wat zielig… Ophouden met zeuren nu, Rolf van den Brandt. Die scheiding heb je zelf veroorzaakt. Je hebt een dak boven je hoofd, vreten in de kast en een schrijf klusje! Kappen met dat zelfmeelijderig gemiep. Aan het werk! Eerst effe een peuk en, al is het nog wat vroeg, een glaasje whisky. Ik ben tenslotte schrijver. Schrijvers roken en drin - ken. Zo hoort het. En kerst is tenslotte één en al ‘zo hoort het’. Dus het mag. Sterker nog, het moet. Dwarrelig in mijn hoofd van de alcohol en nicotine klap ik mijn laptop open en ga er, gekleed in mijn huispak, voor zit - ten.
10 Een kerstverhaal. Zo moeilijk kan dat niet zijn. Bovendien, het oerkerstverhaal, dat van Jozef en Maria, is best boeiend qua opbouw en verteltechniek. Dus een ‘klassiek kerstverhaal’ zo - als Gijshard dat wil, moet kunnen. Gewoon een haardvuur, engeltje, wat bedreiging van de idylle, wat drama, een held met een probleem en een oplossing uit ‘onverwachte’ hoek. De ingrediënten zijn duidelijk. In de pan, even roeren en als kliekje opbakken maar. Zo schrijf je een klassiek kerstverhaal. Zo makkelijk is dat. Behalve als je altijd al een pesthekel aan het kerstfeest en die stomme verhalen hebt gehad. Hoe pak ik dit aan? Waar begint mijn verhaal? Wie is de held? Wat wil ik eigenlijk zeggen over kerst? Dat kerst voor eenza - men klote is? Dat het een commerciële vreetpartij is? Dat we elkaar zoethouden met een religieus sprookje? Dat ons inner - lijk door Hollywood is gegijzeld? Dat Coca-Cola er met haar uitvinding van de kerstman één grote reclamespot van heeft gemaakt? Allemaal te voor de hand liggend. Bovendien, Flap - pie van Youp naar de kroon steken is ondoenlijk. Nog 29.209 woorden te gaan…
11 II M ijn gedachten dwalen af naar kerst thuis als kind. Ik herin- ner me er eigenlijk bar weinig van. We hadden een kerstboom. Mijn ouders hadden altijd ruzie over wie dat ding moest op - zetten. Uiteindelijk was mama altijd de kerstboomslaaf, want pa zei: ‘Dat hele kerstgezeik is nergens voor nodig.’ Pa zet te de piek. Vanwege zijn leng te en om te kunnen zeg - gen dat ’ie wel degelijk had geholpen. Daarna zette hij het op een zuipen, waar hij niet gezelliger van werd. Mam deed haar best er toch nog ‘iets’ van te maken, met hapjes en drankjes en zo. Ik haat hapjes en drankjes! Als student betekende kerst vrije dagen en feest. De meeste medestudenten gingen naar paps en mams. Zij die achterble - ven hadden allemaal een reden om niet naar huis te gaan. We maakten er vooral een enorme rotzooi van en lagen na het feesten laveloos onze roes uit te slapen. Tussen de bierflesjes en de peuken. Eigenlijk deden we dat elk weekend – en niet alleen in het weekend – maar met kerst schakelden we een tandje bij. Eén keer werd ik wakker met mijn kop in een lege patatzak. Leeg was ’ie trouwens niet helemaal. Mayonaise op mijn lin - kerwang en in mijn haar. Naast me een meisje dat, eenmaal wakker, er als een hazewindhond vandoor ging. Nooit meer
12 wat van gehoord of gezien. Al zou ik haar een half uur later ook niet meer hebben herkend. Na drie kerstdagen vreten en zuipen was ziek zijn de enige uitkomst. Kerstfeest werd in mijn herinnering kerstkater. Met klauwen en nageltjes. Later als gezinsman ging het wat beter. Etentje bij mam, eten - tje bij pap en zijn nieuwe vrouw. Daarvoor moesten we wel de nulde kerstdag uitvinden, want het echte ‘feest’ vond plaats bij de schoonfamilie. Op eerste kerstdag. Dat was een heel ge - beuren, want de zware protestantse kerk waar zij uit voort - kwamen verbood anticonceptie. Kerst bij hen was ’s ochtends naar de kerk gaan. Beetje lang, beetje langzaam en streng, maar best mooi. Daarna met z’n al - len eten. Borreltje en sigaartje erbij. Goede mensen. Hardwer - kend in ambacht of handel. Ik bleef een buitenstaander. Ik uit de stad. Zij van het land. Zij christelijk. Ik niets. Zij hardwerkend: ‘Pas als er een schop de grond in gaat, dan gebeurt er iets.’ Ik een beetje creatieveren: ‘Ik heb een goed idee… En nog een goed idee…’ Er is eigenlijk maar één kerst die er een beetje bovenuit stak. In september 1987 was ik begonnen aan de Toneelschool in Amsterdam. Aan het begin van het tweede jaar, het zal no - vember zijn geweest, werd ik bij de decaan geroepen.
13 ‘Ja,’ zei ze, ‘ik heb er best begrip voor dat je met drugs wilt experimenteren. Dat kan zelfs heel geestverruimend zijn en goed voor je loopbaan als acteur, maar jij overdrijft. Dit is nu al de…’ Ze bladert even door haar papieren en kijkt me weer aan. ‘…de vierde keer dat we dit gesprek hebben. In nog geen jaar tijd,’ voegt ze er dreigend aan toe. ‘Je bent bijna altijd te laat, zit te suffen in de klas en we zien niets terug van de talentvolle Rolf die we zagen tijdens de au - dities. Deze keer blijft het niet bij een waarschuwing.’ Ik zie aan haar gezicht en hoor in haar stem dat ze bijna klaar is om haar conclusie mede te delen. Eerst nog wat aardige woorden, om daarna het mes te steken en om te draaien als een bajonet. Ze haalt diep adem, alsof ze een aanloopje neemt. ‘Je bent een aardige jongen en hebt best veel talent… Het is daarom met verdriet dat ik je moet meedelen…’ Ze kijkt weer op haar papier. Alsof ze vergeten is wat ze moet zeggen en daar haar woorden moet vinden. Ik weet, ze wil me niet in de ogen kijken als ze de doodsteek uitdeelt. ‘Na de kerst mag je niet terugkomen.’ Het mes is gezet. Het beest geraakt. Het stort ter aarde. Nu gaat er nog een korte motivatie volgen… Het omdraaien van de dolk, het begin van de slacht. En ja hoor… Daar komt ’ie al…
14 ‘We hebben een wachtlijst van honderden mensen die graag jouw studieplek willen hebben, dus…’ Ik luister niet meer. Mijn enige echte droom, acteur worden, loopt ernstige schade op. Ik weet het, ik heb er een zootje van gemaakt. Ik wachtte niet tot de kerst, maar gooide het bijltje er meteen bij neer en ging op reis. Mezelf zoeken. In India. Natuurlijk. Want daar is waar ‘mezelf ’ in de jaren ’70 en ’80 volgens velen verbleef. Het bleek nutteloos. Ik heb mezelf nog steeds niet gevonden. Het hoeft ook niet meer. Want wat ik van mezelf weet, is nogal onaangenaam. Het enige wat uit die zoekreis voortkwam is een soort reisver - slag je dat ik op een Brother Typewriter typte. Opgeslagen op een floppydisk. Zou daar geen verhaal in zitten? Waar is die floppy? Misschien bij mama thuis in dat rommelkoffertje? Dan kan ik aan mam vragen of ze die naar Gijshard kan opsturen. Maar hoe krijg je zo’n floppy tegenwoordig aan de praat? Ach, zo’n uitgeverij is toch de hele dag bezig met teksten, oude en nieuwe. Zij zullen daar vast wel iets mee kunnen…
15 III Jeruzalem, 24 december 1987, vijf uur ’s ochtends. Het gesnurk en geschuifel van mijn slaapzaalgenoten heeft me een rusteloze nacht bezorgd. Rusteloos is eigenlijk wel het woord dat mij deze dagen ty - peert. Ik was helemaal niet van plan om in Jeruzalem te zijn. Ik was op weg naar India, om daar met tienduizenden andere zoekers een rustige ziel te vinden in de ashram van één of andere goeroe. Maar de grens tussen Iran en Afghanistan was dicht. Ik be - sloot rechtsaf te gaan en dan maar een reisje door het Mid - den-Oosten te maken. Naar Israël dus. Je moet toch ergens zijn. Alles is oké, zolang het maar niet thuis is! Bovendien, ook al ben ik zonder geloof opgevoed, Israël is in - teressant. Het is letterlijk een kruispunt van culturen en de verhalen uit de Bijbel hebben me altijd geboeid. Niet vanwege de i n houd , m a a r va nwege het feit d at de s t r uc t u ren er va n d ie - nen als voorbeeld voor menig verhaal in de westerse litera - tuur. De invloed van die verhalen en verhaaltjes op de wijze waarop wij denken en schrijven is groot. Ik ben nu een kleine twee weken in Israël.
16 Het bevalt me. Maar matig. Het land is mooi en vol historie. Ik houd van geschiedenis. De mensen vind ik niet aardig. Alles is duur en overal zie je wa - pens en prikkeldraad. Ik reis wat door het land en verblijf in hostels, in een kib - boets of slaap buiten in de natuur. Zo zie ik Haifa, waar ik aankwam met de boot, Caesarea, Tel Aviv, Tiberias, het Meer van Galilea, Nazareth, de Golanhoogvlakte, de Negevwoes - tijn, de Jordaanvallei en de Dode Zee. De busdiensten zijn perfect maar duur. Toen ik in Tel Aviv was, deed daar het verhaal de ronde van een bus die uit elkaar klapte vanwege een bomaanslag. Heel even was de stad van slag. Sirenes, een rookpluim, druk doen - de mensen op straat, het journaal dat overal werd aangezet en zenuwachtige soldaten die ineens uit hun krochten opdoken. Heel opvallend dat een kwartiertje later de stad weer stroom - de als tevoren. De mensen lijken het gewend, het geweld. In het straatbeeld zie je veel militairen met wapens – jongens en meisjes die jon - ger zijn dan ik – wegversperringen en politie, die altijd met zwaailichten rondrijdt, ook als ze zich nergens heen spoeden. Ik probeer te liften, maar met weinig succes. Er wordt wel veel gelift hier, maar zodra zich een soldaat in uniform en met wa - pen meldt, is deze als eerste aan de beurt. Jij als buitenlander staat dan achteraan de rij. Logisch. Ik ben geen kind van het land en draag geen Uzi bij me. De liftgevers vinden het vast prettig om aan de veilige reis met autogordel een automatisch geweer toe te voegen. Je weet immers maar nooit. Israël is een gespannen land.