Joke Verweerd Met illustraties van Willeke Brouwer Uitgeverij Boekencentrum, Utrecht
ISBN 978 90 239 7147 4 NUR 770 Boekverzorging: BEEEP grafisch ontwerp bno Illustraties: Willeke Brouwer © 2017 Uitgeverij Boekencentrum, Utrecht www.uitgeverijboekencentrum.nl www.jokeverweerd.nl Alle rechten voorbehouden
5 Ziek-zijn is een eenzaam avontuur. Het is alsof je een weg moet vinden in het donker. Je doet talloze nieuwe ontdekkingen, over jezelf en de wereld om je heen. Die ontdekkingen deel je niet zo gemakkelijk met een ander, zelfs niet met je meest nabije medemens. Je wilt vooral blijven wie je bent: niet zeuren, de ander niet tot last zijn. En je wilt alles doen om beter te worden, en vooral positief te blijven, omdat iedereen zegt dat dat van essentieel belang is. Je hebt wel een slecht bericht over je gezondheid gekregen, maar bij de pakken neerzitten is het domste wat je kunt doen! Je knikt; als iedereen het zegt, zal het wel zo zijn, toch? Je blijft gewoon hetzelfde zeggen als voorheen. Als er gevraagd wordt: ‘Hoe gaat het met je?’ dan zeg je ‘Kiplekker!’ Want als je zegt dat het niet goed met je gaat, schrikt die ander zo. Dan is het ineens alsof die ander daar iets mee moet, Vooraf
terwijl jij zelf nog niet eens weet wat jij ermee aan moet. Dit is voor jou ook een doolhof en het is verdraaid moeilijk wennen aan het feit dat jij het stuur niet meer in handen hebt en dat je niet weet waar het heen gaat. De glans lijkt overal af; in alles zit verdriet om het verlies van je gezondheid. Je bedenkt met heimwee hoe gezond je was, dat je voorheen alles aankon. ’s Nachts lig je wakker en dan vraag je je af hoe lang je nog hebt en hoe het zal zijn als jij er niet meer bent. Tobben kan roerloos; geruisloos vreet verdriet een gat in je hart en een zucht kun je inhouden. Je blijft optimistisch – aan de buitenkant dan; vooral omdat iedereen jou ineens erg in de gaten houdt. Het is geruststellend om te horen dat je zo flink bent en zo dapper. Laat niemand zeggen dat je niet genoeg je best doet! Kiplekker dus! Maar elke dag je ei kwijt kunnen, dat gaat niet meer vanzelf… Dat is heel hard werken geworden! Een klus die niemand van je kan overnemen 6
9 Het woord alleen al Het is een naar woord. Het lelijkste woord dat ik ken. Het heeft iets dreigends; je huivert ervan. En je mond wil het niet zeggen. Omdat het zo achter in je keel begint, is het alsof het sneaky naar binnen is geglipt. Ik vind het ongelooflijk dat er mensen zijn die het als scheldwoord gebruiken. Het is een duister woord, je versteent als je het hoort vallen. Je krijgt een ver- vloeking naar je hoofd geslingerd en je wordt misselijk van de wereld waarin je leeft. De dokter die mij vertelt dat ik ‘het’ heb, gebruikt het woord niet. De mammo- grafie heeft iets verdachts opgeleverd en moet opnieuw, zegt hij. En daarna moet ik naar een andere kamer, waar een echoscopie wordt gemaakt. De radio- loog draait rondjes met het apparaatje, steeds terug naar dezelfde plek, rechts bovenin. Intussen doe ik alle moeite om de dokter gerust te stellen, hem ervan te verze- keren dat ik al vaker een cyste heb gehad in mijn rechterborst en dat het ook nog wel mastopathie kan zijn, want ja, dat heb ik ook al jaren. Vooral rechts dan, hè!
Maar hij pakt mijn hand en wacht tot ik hem aankijk. Dat duurt wel even, want ik ben bang voor wat ik in zijn ogen ga lezen. ‘Naar, hè!’ zegt hij dan. Ik knik, sprakeloos. Het doet goed dat hij snapt hoe naar. Hij vraagt of er iemand met me meege- komen is. Ja, gelukkig wel. Maar ik durf hem niet te gaan halen, want wanneer ik hem binnenroep, wordt het een feit, nog voor het gezegd is. Ook dat snapt de dokter. Hij loopt zelf naar de deur en ik hoor hem praten tegen mijn man. Die zegt niets terug. Als de radioloog hem heeft binnengelaten, schuift hij op de stoel naast me. Hij is wit onder het bruin van zijn huid. De verpleegkundige noteert voor ons wat de dokter zegt. Op een briefje schrijft ze de afspraken voor de komende dagen. Mijn man heeft de agenda in zijn handen en ik de pen, maar het is echt veel handiger als iemand anders op- schrijft hoe het verder moet. Morgen een biopsie laten doen, voor overmorgen een afspraak met de chirurg en ook een gesprek met de anesthesist. Het lijkt een heel normaal lijstje; best te doen – voor andere mensen dan. We lopen door de gangen van het ziekenhuis. Ik druk mijn hand tegen mijn borst. We zeggen niets, zijn in verwarring. Hoe kan dit nou? Het moet een ver- gissing zijn, een nare droom. Wat zag ik nou precies? Er flitsen beelden door mijn hoofd. Het is de foto op het scherm, een landkaart in zwart-wit, met het plekje waar de radioloog steeds naar terugging. Anders, opvallend anders dan de rest en dat is niet goed. Wat in 10
12 dit geval eigenlijk betekent: hartstikke fout. Er zit iets en dat moet weg. Liever vandaag dan morgen. Maar toch liever van- daag nog niet, want: is het wel waar? Ik voel immers helemaal niets. Het was de tiende keer dat ik voor mijn jaarlijkse mammografie ging. Die jaar- lijkse controle was de afspraak met mijn drie zussen na het overlijden van mijn moeder. Zij stierf aan borstkanker dus. Negen jaar achter elkaar kwam ik vrolijk en opgeruimd het ziekenhuis uit: ik had het er weer op zitten. Een mammo laten maken – meer kon je toch niet doen? Negen keer was er niets aan de hand. Nu is er iets gevonden, een wit eilandje in de landkaart van mijn lijf. En dat is nog niet eens het ellendigste filmpje in mijn hoofd. Ik zie een celdeling; één cel plopt tot twee, tot vier, tot zestien…, tot tweehonderdzesenvijftig, en ga zo maar door. Duizelig sta ik bij de parkeerautomaat naar muntjes te zoeken. Is het niet idioot dat we hier niet weg kunnen zonder te betalen? Als ik heel diep zucht, voel ik hoe hoog mijn tranen zitten. Hoe kan ik nu zo verslagen zijn? Het gevecht is nog niet eens begonnen! We zijn stil. We ademen schrik in en radeloosheid uit. De auto lijkt er bol van te gaan staan.
Slecht nieuws is als een inbreker: onverwachts staat hij midden in de kamer.
14 VERHAAL Een haan in het kippenhok Een zaaltje van vier. Allemaal hetzelfde verhaal, het was lopendebandwerk op de ok vandaag. Nel, Patricia en Eva hadden net met elkaar kennisgemaakt toen nummer vier werd binnengereden. Een mán! En wat voor een. Het bed leek te klein voor hem. Uit de blauwe operatiejas staken een paar forse armen – ook blauw, met rood en groen. Zelfs in zijn hals een tatoeage, en een ringetje in zijn wenkbrauw. ‘Allemensen!’ fluisterde Nel, die het eerst geholpen en al weer aardig bij haar positieven was. ‘Een haan in het kippenhok!’ Patricia opende een oog en daarna schoot het andere ook open. Ze keken toe terwijl de stoere kerel hoger in de kussens werd gehesen. ‘Kan ik meteen ff naar de wc? Ik klap zowat,’ was het eerste wat hij zei. ‘Ik haal wel even een urinaal,’ zei de verpleegkundige en weg was ze. Er viel een stilte waarin hij de zaal rondkeek. ‘Goeiemorgen! Wie was de laatste? Of is dit de stiltecoupé?’ ‘Goeiemiddag,’ zei Nel, ‘eh… wij zijn sprakeloos! Eerlijk gezegd hadden we geen man verwacht.’ Hij haalde zijn brede schouders op. ‘Hadden jullie jezelf hier dan wel verwacht?’ was de rappe reactie. Zijn vrolijke ogen keken van de een naar de ander. ‘Nee, dat niet. Zoiets slaat bij iedereen in als een bom.’ Nel ging overeind zitten.
15 Patricia schudde haar hoofd en zei: ‘In de verste verte niet!’ ‘En u?’ Eva keek weg; het ging haar te snel. Wat moest die man van haar? ‘Op de honderd borstkankerpatiënten zijn er negenennegentig vrouwen en is er één man. Maar het achtste wereldwonder is het dus niet.’ Het urinaal werd overhandigd en het gordijn werd dicht geschoven. De dames keken fatsoenshalve een andere kant op, maar de hoge nood was hoorbaar. Daar hielp geen gordijn aan. ‘Nou ja, zeg,’ fluisterde Eva en trok de deken over haar hoofd. Een beetje afstand houden viel nog niet mee. Na het voorstelrondje – ‘Ik ben Julius en met wie heb ik het genoegen?’ – kregen ze een boterham met een flinterdun plakje kaas en dat was het enige moment dat het stil was. Julius had een vlotte babbel en een directe aanpak. ‘Als je me zat bent, dan mag je het gerust zeggen. Daar kan ik wel tegen!’ Dat getuigde van enige zelfkennis, maar het hielp niet echt. Het regende vragen en opmerkingen uit bed nummer 4. En ja, er was altijd wel iemand die zich geroepen voelde om een antwoord te geven en zo raakten ze toch in gesprek. ‘Hoe gaan jullie ermee om?’ ‘Wat bedoel je?’ Dat was Eva. ‘Nou, het kankerverhaal. Wat doet het met jullie? Zien jullie het als een vonnis?’ Daar moesten ze alle drie van zuchten. Patricia zocht naar woorden en zei ten slotte: ‘Ik voel me verraden. Ik snap het niet: hoe kun je je nu zo goed voelen en toch zoiets ergs hebben?’